Onderwijskrantcampagne
voor terugkeer essentiële grammatica in
de nieuwe eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans in het lager onderwijs
1 Over
belang van grammatica-onderwijs en sterke achteruitgang
1.1
Sterke en rijke grammatica-traditie
Prof.
Rita Rymenans
drukte in 2005 haar grote voldoening uit over het feit dat een aantal Vlaamse
taaldidactici erin geslaagd waren om in de eindtermen en leerplannen de klassieke grammatica grotendeels te
schrappen ('Weg met de grammatica', De Morgen, 20.01.05). Het interview
eindigde met de stelling: De
leerlingen kennen niet langer meer het verschil tussen lijdend en meewerkend
voorwerp, tussen 'jou' en 'jouw'
'maar
ze weten voortaan tenminste waarover ze het hebben. Ze staat niet alleen met haar opvatting.
Ook tal van andere neerlandici,
leerplanvoorzitters en begeleiders delen dezelfde mening. En in het boek Taal
verwerven op school (Acco, 2004) voegden de neerlandici Kris Van den Branden
(CTO-Leuven) en prof. Frans Daems (prof.
UA en VON) er nog aan toe dat expliciet onderwijs van grammatica, spelling
en woordenschat niet effectief is (p. 17). In dit boek van 335 paginas
wordt er ook in het hoofdstuk taalbeschouwing niet de minste aandacht aan de
klassieke grammatica besteed. Opvallend is ook dat tegenstanders van klassieke
grammatica ook vaak ijveren voor de
afschaffing van de werkwoordspelling, en voor nog andere vormen van uitholling
van het taalonderwijs, met inbegrip van het relativeren van het AN.
Voor het basisonderwijs werden in de
eindtermen voor zinsontleding van 1996 enkel nog onderwerp en persoonsvorm behouden. De
meeste begrippen werden geschrapt: koppelwerkwoord en gezegde, lijdend en
meewerkend voorwerp, bijvoeglijk naamwoord en bijvoeglijke bepaling,
voorzetsel, voegwoord, persoonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord, telwoord,
bijwoord en bijwoordelijke bepaling, vervoeging van de werkwoorden ... Ze
werden vervangen door moderne taalbeschouwing met eindtermen als De
leerlingen zijn bereid binnen een concrete taalcontext te reflecteren over het
gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten ... Dit
laatste ging vaak gepaard met de relativering van het belang van AN door
leerplanopstellers als Ides Callebaut en
Masquillier.
In
2010 werd een kleine aanpassing van de eindtermen voor taalbeschouwing
(+ aangepaste leerplannen) ingevoerd. In
de beperkte aanpassing van de eindtermen
Nederlands -2010 voor het basisonderwijs werd het aantal grammaticale termen en
begrippen eens te meer drastisch beperkt. In het syntactische domein staan
amper vijf termen/begrippen meer: zin, zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en
woordgroep. Onder de rubriek syntactisch domein 1ste graad s.o. werden er in
de aangepaste eindtermen Nederlands voor
de A-stroom nog maar vier zinsdelen genoemd: onderwerp, persoonsvorm, lijdend
en meewerkend voorwerp. In de recentste nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste graad s.o. wordt dit
gelukkig wel gecorrigeerd, maar ook in het lager onderwijs moeten m.i. de
nieuwe eindtermen en leerplannen weer de grammatica in eer herstellen.
En wat was het lot van grammatica in het
leerplan Frans basisonderwijs -1998? We lazen:
In het vreemdetalenonderwijs belast grammaticaonderricht onnodig de
leerlingen. Het verhoogt niet altijd het leerrendement. Toch kunnen bepaalde
grammaticale verbanden voor de leerlingen een hulp zijn om efficiënter Frans te
leren. Maar de terminologie is alleen bedoeld voor de leerkracht en niet voor
de leerlingen. Waar mogelijk hanteert het leerplan de gangbare terminologie uit
de taalbeschouwing van de moedertaal. Tussendoor:
voor spelling Frans werd ook het dictee afgeschaft; leerlingen moesten enkel
een aantal woorden kunnen kopiëren.
Met Onderwijskrant lanceerden we al enkele jaren geleden in het perspectief
van de nieuwe eindtermen en leerplannen voor het lager en secundair onderwijs een
grammatica-campagne. In het perspectief van de nieuwe eindtermen Nederlands en
Frans die momenteel worden opgesteld voor het lager onderwijs besteden we er nog
eens een bijdrage aan. In de nieuwe eindtermen Nederlands en Frans voor het
secundair onderwijs is er gelukkig weer meer aandacht voor grammatica. We merken echter dat veel zaken die nu voorzien zijn
voor de eerste graad s.o. vóór 1989 leerstof
waren voor de hogere klassen lager onderwijs. Zo kenden ik en de meeste van
mijn klasgenoten veel grammatica toen we 1958 de lagere school verlieten .
We besteedden eens te meer een bijdrage aan
grammatica omdat we vrezen dat de vertegenwoordigers van bepaalde
onderwijsnetten en taalexperts binnen de ontwikkelcommissies voor Nederlands en
Frans de invoering van de klassieke grammatica binnen eindtermen en leerplannen
voor het lager onderwijs wellicht zullen tegenwerken. De recente
ZILL-leerplannen van het katholiek onderwijs sturen daar ook geenszins op aan. Ex-leerplanvoorzitter Nederlands Ides
Callebaut en de huidige taalbegeleider Bart Masquillier spraken zich
overigens rond 2010 nog vernietigend uit over de klassieke grammatica
(zie punt 3).
Vlaanderen kende tot in 1998 een sterke
traditie inzake grammaticaonderwijs met inbegrip van de vele
zinsconstructieoefeningen, het vervoegen van de werkwoorden, de woordleer, enz. Uit de uitslagen van de
kantonnale en interdiocesane proeven van weleer blijkt dat de meeste leerlingen
op het eind van de lagere school al die basiskennis voor grammatica meester
waren. Als 12-jarige werd ik op het examen voor het behalen van een studiebeurs
met heel complexe grammatica-opgaven geconfronteerd. Mensen die destijds enkel lager onderwijs
hadden gevolgd, maakten ook dankzij hun
grammaticakennis vaak weinig dt-fouten. Als lerarenopleider heeft een van
ons ook sinds 1970 tijdens honderden
lessen in de lagere school kunnen vaststellen dat grammaticalessen boeiend
kunnen zijn, en tegelijk probleemoplossend gedrag stimuleerden. We merkten ook
hoe die grammaticakennis goed van pas kwam in de lessen vreemde talen. Zelf
maken we nog dagelijks bij het schrijven gebruik van de grammaticalessen die we
destijds genoten.
Docenten uit de lerarenopleiding en uit het
universitair onderwijs getuigden de voorbije decennia dat de grammaticakennis voor de invoering van
de eindtermen en de nieuwe leerplannen van de jaren negentig behoorlijk was,
maar sindsdien jammer genoeg sterk is
gedaald. In landen als Engeland en Frankrijk wordt in het lager onderwijs de
voorbije 20 jaar weer veel meer aandacht besteed aan de klassieke
grammatica dan voorheen.
We staan niet alleen met onze grammaticacampagne.
Leerkrachten, leerlingen en taalkundigen betreuren al sinds de invoering van de
eindtermen Nederlands en Frans in 1996 en de leerplannen van 1998 het wegvallen van belangrijke grammatica-begrippen.
In de Onderwijskrant van september 1993 was dit al een van onze fundamentele kritieken op de (ontwerp)eindtermen voor
Nederlands en Frans en met collegas van de Torhoutse lerarenopleiding protesteerden we in mei 1993 in een schrijven
tegen het schrappen van basisgrammatica.
In het Taalpeilonderzoek
(2007) van de Nederlandse Taalunie pleitten leerkrachten, ouders en ook leerlingen voor meer aandacht voor het verwaarloosde
grammatica-onderwijs.. In hun reactie op dit taalpeilonderzoek betreurden Taalunie-medewerkers dat er nog
zoveel belang werd gehecht aan klassieke grammatica. Dit onderzoek bevestigde wat we al lang
wisten. De meeste leerkrachten, docenten en ouders opteerden b.v. voor het
terug invoeren van elementaire termen zoals lijdend en meewerkend voorwerp in
het lager onderwijs. Bijna iedereen was er ook van overtuigd dat leerlingen die
vanaf 10 jaar starten met het leren van Frans een basisgrammatica moeten kennen
als belangrijke steun bij het verwerven van taalvaardigheid in de vreemde
talen. Ook veel ervaren leerkrachten en directeurs basisonderwijs vinden dat de
basisgrammatica in ere hersteld moet worden.
De bekende grammatica-specialist Richard Hudson
publiceerde hier veel bijdragen over. Grammatica is volgens hem belangrijk voor de moedertaal, maar ook in
functie van het leren van een tweede taal. Hij schreef in 2007 dat de grammatica weer in sterke mate
aan bod kwam in Engelse leerplannen voor
het lager en secundair onderwijs en dit sinds 1998. Hij stelde:De communicatieve aanpak van destijds leidde tot het doorslaan van de
slinger. Een groot aantal Engelse praktijkmensen en academici zijn het er
momenteel over eens dat het meer beklemtonen van klassieke waarden als grammatica,
woordenschat ... ook een positieve
bijdrage levert in het aanleren van
een tweede taal. Wat we nodig
hadden was een pleidooi voor een pluriformiteit inzake methodische aanpakken.
In de late jaren negentig maakten we in Engeland een terugkeer mee naar een
slinger in evenwicht die zowel klassieke waarden als expliciete en klare
grammatica en woordenschatonderwijs omvat als communicatieve aanpakken. Deze
veranderingen drongen door in de
leerplannen en methodes, en we zien nu hun positieve effecten op de
leerlingresultaten (Why are foreign
languages in trouble? January 2007 zie Internet).
In bijlage 1 bieden we een uitgebreid overzicht van grammatica in het oude leerplan
Nederlands versus het leerplan-1998. Dit overzicht wil vooral de opstellers van
nieuwe eindtermen en leerplannen
inspireren. We beschikken ook nog over grammaticaschriften van weleer
waarin de degelijke methodiek duidelijk tot uiting komt. Bij het bekijken van
die schriften kom je onder de indruk van de grammaticale kennis waarover
12-jarigen destijds beschikten. In
bijlage 2 een overzicht van de uitgebreide doelstellingen grammatica in het
Franse lager onderwijs indrukwekkend.
1.2 Kritiek op verwaarlozing grammatica-onderwijs
Veel leerkrachten getuigden de voorbije jaren
over de verwaarlozing van de grammatica in de eindtermen en leerplannen van het basis- en het secundair onderwijs.
De ervaren onderwijzer Jef Boven betreurde in een
stuk over Taalbeschouwing: enkel
onderwerp en persoonsvorm in de eindtermen: onvoorstelbaar: De
eindtermen vermelden enkel onderwerp en persoonsvorm Iets minder geurend, maar zeker niet
helderder, is de taalbeschouwing. Het kan/mag dus niet de bedoeling zijn om kinderen nog
lastig te vallen met de zinsontleding van de onwaarschijnlijkste, kreupele en
dubieuze zinnen. Dat wil niet zeggen dat
de taalbeschouwelijke begrippen rond een zin moeten beperkt blijven tot de
termen zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep. Toch is dat zo voor het
Nederlands. Hilarisch, of om te huilen, is de situatie wanneer dezelfde eindtermenbundel
vermeldt dat voor het vak Frans de leerlingen bezittelijke voornaamwoorden
functioneel kunnen hanteren. Mag men veronderstellen dat zelfs zonder echte
grammaticalessen (want zo goed als verboden) enige verklaring over het gebruik
van die bezittelijke voornaamwoorden als nuttig en leerrijk zal worden ervaren?
Probeer dat eens wanneer het begrip voornaamwoord voor het vak Nederlands
geschrapt is. Het veronderstelde onderwijs: gewoon verwaarlozing. (Ook b.v. geen lijdend en meewerkend voorwerp
meer.) In
het hoger onderwijs stelt men vast dat al te veel leerlingen moeite hebben met
de spelling van de werkwoordsvormen, en
zelfsmet de vervoeging van de sterke werkwoorden (=leerstof destijds vooral
voor de 2de graad l.o.).
Onderwijzer Paul Hermans, getuigde op de
website van Taalschrift als reactie op een 'spellingrelativerende' visie van Ides
Callebaut: Ik ben onderwijzer en
sta al 32 jaar in het basisonderwijs. Als ik al die jaren in ogenschouw neem,
dan wordt duidelijk dat de huidige generatie veel meer spellingsfouten schrijft
dan vroeger. Vroeger werden meer regels ingeoefend. Spraakkunstlessen zijn
verder een afgietsel van vroeger geworden; er schiet niet veel meer van over in
de 'eindtermen basisonderwijs'. Ook de leerplanmakers hebben te veel met het
badwater weggegooid.
In Brandpunt (COC-ledenblad) van juni 2006
lazen we o.m.: De 12-jarige leerlingen
kennen na hun basisonderwijs nog nauwelijks het verschil tussen een werkwoord,
een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord,
enzovoort. De leerlingen zelf zijn hier niet verantwoordelijk voor, wel de
eindtermen en leerplannen waar de inspectie altijd mee zwaait. Er is een totaal
gebrek aan grammaticale onderbouw in het basisonderwijs. De toestand is
hopeloos. De leerlingen komen uit het basisonderwijs zonder echte notie van
spraakkunst (moedertaal). Het zijn de 'pedagoochelaars' in Brussel die nu al
tientallen jaren lang het hele systeem naar de vaantjes helpen. Na 34 jaar
taalonderwijs staat het voor mij vast: een vlotte beheersing van spraakkunst en
woordenschat leidt tot vlotte communicatie. In het kader van onze
O-ZON-campagne-2007 ontvingen we met Onderwijskrant veel klachten over de
gebrekkige kennis van grammatica en de werkwoordspelling en getuigenissen van
taalleerkrachten over het belang van grammatica: zie b.v. Onderwijskrant nr.
140 op www.onderwijskrant.be.
Valerie
Van Vooren en Filip Devos (Hogeschool Gent) stelden in een onderzoek van 2009 vast
dat het slecht gesteld is met de grammaticakennis van aso-leerlingen. Ze
concludeerden dat het onderwijs te weinig aandacht besteedt aan grammatica en
te eenzijdig aan de ontwikkeling van de verbale communicatie . De pendel moet
volgens hen terug in het midden. In het interview in Het Nieuwsblad
formuleerden de onderzoekers volgende conclusies: Vanwaar dat bedroevende resultaat? 'Het onderwijs besteedt gewoon te
weinig aandacht aan grammatica', zegt Van Vooren. Waar is al die
grammaticakennis voor nodig, zal iemand zich wel afvragen. 'Woordsoorten kennen is o.a. van belang om foutloos te kunnen spellen.
Hetzelfde geldt voor de zinsontleding.
Als je die niet onder de knie hebt, kun je ook geen correcte zinnen bouwen.
'Als je niet correct schrijft
bijvoorbeeld als je dt-fouten schrijft in pakweg een sollicitatiebrief sla je
een mal figuur. Wie niet foutloos
schrijft, mist bovendien overtuigingskracht in wat hij schrijft. Dankzij
zinsontleding kun je ook zinnen helderder lezen en makkelijker begrijpen.
Moraal van het verhaal? Valerie Van Vooren: Het
onderwijs staat voor een serieuze uitdaging. Er is werk aan de winkel.
Het Vlaams
Expertisecentrum voor Handicap en Hoger Onderwijs schreef in 2007 dat leerplannen en eindtermen
vooral ook zwakke leerlingen en dyslectici benadelen. We lazen: Als
je naar de evolutie van de leerplannen en eindtermen voor talen kijkt, dan merk
je dat in het basisonderwijs de grammaticale onderbouw veel minder expliciet
voorkomt dan in de voorbije decennia. Dit betekent dat studenten woordsoorten
en zinsdelen nu minder expliciet kennen. In het secundair onderwijs ligt
bovendien steeds meer nadruk op communicatieve vaardigheden. En in technische
richtingen wordt nauwelijks nog nadruk gelegd op de geschreven taal. Bij de
taalvakken in het hoger onderwijs worden studenten dan ook geconfronteerd met
begrippen die ze niet herkennen en regels die ze niet vlot kunnen hanteren.
Deze evoluties spelen ook in het nadeel van studenten met dyslexie (Steeds
meer studenten hebben dyslexie, KLASSE,
juni 2007).
Professor-linguïst
Folkert Kuiken
getuigde in Het Parool van 17 mei
2008: Vergeleken met twintig jaar kunnen
veel studenten niet meer taalkundig en redekundig ontleden. Driekwart van mijn
studenten haalde dit jaar een onvoldoende voor een toets over ontleden. Ze
hadden moeite met het benoemen van het onderwerp, lijdend- of meewerkend
voorwerp. We hebben nu op de universiteit een ontleedklasje in het leven
geroepen, terwijl dat in de jaren tachtig echt niet nodig was. Ik had zelfs een
student die 'leidend' voorwerp schreef. Terwijl het hier nota bene om studenten
Nederlands gaat. Ze hebben gewoon geen ontleden gekregen op de basis- of
middelbare school.
2 Belangrijke & veelzijdige doelstellingen
grammatica-onderwijs
De Engelse taalkundigen Richard Hudson & John Walmsley sommen een aantal doelstellingen
op voor het grammatica-onderwijs. Het zijn volgens hen ook deze doelstellingen
die aan de basis liggen van de nieuwe curricula van 1998 in Engeland (The English Patient: English Grammar and teaching in the twentieth
century; zie internet).
Leerlingen hebben volgens de auteurs nood aan
grammatica:
*Om hun grammaticale competentie uit te breiden. Expliciet
bewustzijn van grammaticale structuren helpt de leerlingen immers om hun
competentie uit te breiden naar de vele grammaticale patronen die niet zomaar
te vinden zijn in de alledaagse conversatie van kinderen.
*Om die grammaticale competentie te kunnen gebruiken in functie van vaardigheden als schrijven en
spellen, lezen, spreken en luisteren.
*Om
het leren van vreemde talen te ondersteunen.
Het leren van een vreemde taal & grammatica verloopt ook veel
vlotter als de leerlingen al over grammaticale kennis van hun eigen moedertaal
beschikken..
* Omwille van de algemeen vormende en culturele waarde van de
grammatica-kennis. If it is important
for children to understand their bodies and their social environment, it is at
least as important for them to understand the (language) faculty which makes
social life possible. Moreover, most people find language interesting.
* Om
onderzoeksvaardigheden te ontwikkelen. Als grammatica onderwezen wordt door
onderzoek van de al verworven kennis en via hypotheseformulering, dan is dit
een goede vorm van onderzoeksgericht leren.
*Om het eigen denkvermogen te
ontwikkelen en te waarderen.
*Om een gedeelde metataal (b.v. persoonlijk en
bezittelijk voornaamwoord, lijdend en meewerkend voorwerp, bijvoeglijk
naamwoord en lidwoord helpt de
leerkrachten en leerlingen ook om te communiceren omtrent de taalproducten van
de leerlingen en fouten aan te wijzen.
*Om
een kritische houding te kunnen aannemen ten aanzien van de wijze waarop taal
gebruikt wordt in het dagelijks leven.
De auteurs stellen verder: expliciete instructie
van grammatica is sinds de leerplannen van 1998
een belangrijke aanpak van het nieuwe grammatica-onderwijs in Engeland.
Grammatica is een logisch opgebouwd systeem en als het goed onderwezen wordt
dan merkt men dat de meeste leerlingen daar ook van houden. Tussendoor: bollebozen kregen
destijds van de leerkracht als vorm van verrijkende leerstof ook nogal eens
extra moeilijke ontleedopgaven aangeboden.
Veel mensen wijzen ook op de culturele waarde
van de grammatica-kennis. Als kinderen geconfronteerd worden met kennis rond de
opbouw, onderdelen en functies van piramides e.d., dan mag men ze toch minstens evengoed confronteren
met kennis omtrent de opbouw en onderdelen van de grammatica van hun eigen taal
en van vreemde talen. Taal is een van de meest typische aspecten van de mens.
Een grondige analyse van taalsystemen lijkt dan ook belangrijk en boeiend.
Prof. Hudson en vele anderen weerleggen in de vermelde publicatie ook de vele mythes
die de tegenstanders van grammaticaonderwijs graag formuleren zoals te
moeilijk, geen invloed op taalgebruik en schrijfvaardigheid, louter
formalistisch en niet betekenisvol, enz. Hiervoor verwijst Hudson ook naar een
aantal studies die de invloed op de schrijfvaardigheid aantonen.
De Leuvense prof. Filip Droste betreurde dat
de taalrelativisten de klassieke grammatica denigrerend en ten onrechte als
formeel en zinloos bestempelen. Droste stelt dat precies termen als
onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp ... vooral functies benoemen en relaties
op het niveau van de betekenis: Een benoeming als lijdend voorwerp maakt dit
al duidelijk (In: Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik zeg, in: Filosofie, nr.
5, 2009).
In verband met de grammatica in het secundair
onderwijs wijzen veel auteurs en leerkrachten er terecht op dat we hier wel een
onderscheid moeten maken naargelang de studierichting die de leerlingen volgen.
Zo zal voor aso-leerlingen grammatica een meer belangrijke functie vervullen
dan voor de meeste tso-bso-leerlingen.
De recente eindtermen voor het s.o.
houden hier te weinig rekening mee.
CITO-studie
over belang grammatica voor schrijfvaardigheid & spelling werkwoordsvormen
Het Nederlandse CITO-instituut wees in 2005
het belang van de grammatica voor het schrijven: Al te veel kromme formuleringen en spelfouten, zwakke interpunctie en grammaticaliteit
(Balans van taalkwaliteit in schrijfwerk
uit het primair onderwijs, CITO, 2005). J. van de Gein taalkundige en
verantwoordelijke voor dit CITO-onderzoek stelde dat de lage kwaliteit het
gevolg is van het verwaarlozen van aanpakken die in het verleden hun
deugdelijkheid bewezen hebben.
Schrijfvaardigheid vereist volgens haar
bijvoorbeeld ook voldoende grammaticaal inzicht: Met grammatica maak je verbanden tussen woorden en woordgehelen
duidelijker; de leerlingen krijgen een beetje meer gevoel voor taal. Als
kinderen relaties zien, kunnen ze ook beter de leestekens plaatsen
De kinderen
hoeven geen grote stilisten te worden, maar door goed grammaticaonderwijs krijgen
ze een beetje meer gevoel voor taal (J.E. Grezel, CITO-rapporten over
schrijfonderwijs op de basisschool, Onze Taal, 2005, nr. 4, p. 91).
Uit problemen met de
werkwoordspelling leidde Van de Gein ook af dat de leerlingen de nodige
spellingregels niet beheersen en bij gebrek aan grammaticale kennis van
begrippen als persoonsvorm b.v. ook hondt' en rondt schrijven.
Van de
Gein
stelde verder: Interpunctie, spelling en
grammaticaliteit zijn belangrijke vormaspecten. Een kromme formulering, een
joekel van een spelfout, een verkeerd geplaatst punt ze werken als een
vetvlek op een mooi kostuum. Leestekens dienen om grammaticale samenhang aan te
geven. Aan het eind van de basisschool hebben kinderen geen flauw idee hoe ze
hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens moeten gebruiken als ze
die al gebruiken.
3 Eindtermen-1996
& leerplannen: weg met klassieke grammatica
3.1 Roger
Standaert en DVO: klassieke grammatica is nutteloos en te moeilijk
DVO-directeur Roger Standaert die de
opstelling van de eindtermen patroneerde,
poneerde in 1993 dat het wetenschappelijk bewezen was dat zinsontleding
te moeilijk was voor het lager onderwijs (Eindtermen: een meerwaarde voor ons
onderwijs?, Verslag Studiedag Lod. de Raet-Stichting, oktober 1993).
En in juni
1993 stelde Standaert triomfantelijk in KLASSE: Zinsontleding in het lager onderwijs is een regelrechte ramp. Daardoor
mislukken er ook veel leerlingen. Bij de nieuwe eindtermen is alvast het
voorstel: heel weinig grammatica. Aandacht besteden hieraan was volgens
Standaert puur tijdverlies.
De sterke traditie inzake
grammatica-onderwijs werd dus bruusk onderbroken met de invoering van de eindtermen
vanaf 1996 en van de erbij aansluitende leerplannen. We vermeldden al dat uit herhaalde studies van o.a. in de Hogeschool
Gent de voorbije jaren bleek dat de
grammaticakennis van aso-leerlingen beneden alle peil is. Volgens de
onderzoekers is dit het gevolg van de invoering van de eindtermen en nieuwe
leerplannen die het grammaticaonderwijs totaal uitholden.
3.2 Ex-leerplanvoorzitter Nederlands Callebaut: weg met klassieke grammatica &
werkwoordspelling
Ook in de leerplannen grammatica/taalbeschouwing
lager (katholiek) onderwijs werd de meeste grammatica geschrapt. Ides Callebaut, ex-leerplanvoorzitter en begeleider Nederlands, manifesteerde zich de voorbije decennia als
een radicale tegenstander van de klassieke grammatica, Hij wou het liefst ook
de werkwoordspelling afschaffen, en relativeerde ook in sterke mate het belang
van spelling. Zo lezen we in het leerplan-1908: Spellingafspraken raken de essentie van de taal niet. Een slechte
spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal
niet beter.
Het onderscheid tussen lijdend &
meewerkend voorwerp, tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord, tussen
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
... is blijkbaar niet langer belangrijk ook niet voor het leren van
het Frans e.d. Callebaut poneerde tegelijk dat de nieuwe taalbeschouwing over b.v. zender-boodschap-ontvangeren taalvariëteiten wel normaal-functioneel is, maar klassieke grammatica niet
omdat dit voor het werkelijke leven geen nut heeft (Taaldidactiek voor
basisonderwijs en eerste graad secundai, Acco, 2004, p. 286).
Toch merkwaardig dat opvallend veel
leerkrachten, burgers, docenten en professoren ... begrippen als lijdend en
meewerkend voorwerp,, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
wel belangrijk
vinden, maar dat mensen als Callebaut dit zomaar naast zich neerleggen. En
waarom heeft Callebaut in het leerplan-1998 de term voorwerp dan toch
toegevoegd aan de eindtermen die enkel de begrippen onderwerp en persoonsvorm
opleggen. De algemene term voorwerp is voor de leerlingen abstracter dan
lijdend en meewerkend voorwerp. En als de leerlingen toch al die zinsdelen
intuïtief kennen, waarom zou het dan zo moeilijk zijn om daar een grammaticaal
etiket op te plakken?
Callebaut schreef ook dat hij niet begreep dat zoveel
leerkrachten zich zorgen maakten
over het schrappen van de meeste grammaticabegrippen en de hiermee verbonden problemen voor het vak
Frans in de derde graad. Volgens hem was
er geen probleem voor het Frans: Het leerplan Nederlands s.o. is perfect afgestemd op het leerplan van
de lagere school. Voor het onderwijs van het Frans en het Engels in het s.o.
geldt ook dat de spraakkunstproblemen van die vakken niet in de Nederlandse
lessen van de lagere school opgelost hoeven te worden. Wanneer we die
eindtermen voor Frans van het basisonderwijs bekijken, dan gaat het uitsluitend
om situaties waarin kinderen redelijkerwijze kunnen terechtkomen. Daarin moeten
ze eenvoudige zaken kunnen begrijpen, zoals hoe iemand heet, waar hij woont
(luisteren), eenvoudige opschriften, aanwijzingen
kunnen begrijpen (lezen),
iets kunnen zeggen en vragen: hoe ze heten, wat ze graag eten, hoe laat het is,
(spreken). Wat schrijven betreft, moeten ze enkel veelvuldig voorkomende
basiswoorden en taalstructuren kunnen kopiëren (geen dictee dus). Van
spraakkunst op zich is er geen sprake. Conclusie: er zijn geen gegronde redenen
om zich over spraakkunst in de lagere school zorgen te maken. Niet voor ouders
en niet voor leerkrachten.
Ook in de
VVSKO-visietekst 2007 over moderne talen s.o. werd het belang van
grammaticaonderwijs sterk geminimaliseerd. Het systematisch grammatica-onderwijs
van weleer was volgens de leerplanvoorzitters voorbijgestreefd en grammaticale beschouwingen mochten enkel in
communicatieve contexten aan bod komen.
3.3 Minachting vanwege begeleider Nederlands Bart
Masquillier
Bart
Masquillier,
al lange tijd begeleider Nederlands
katholiek onderwijs, liet zich in 2007 eens te meer laatdunkend uit over alles
wat te maken heeft met klassieke
grammatica. Masquillier's visie is een
echo van die van zijn voorganger en leermeester Ides Callebaut. We citeren even
de belangrijkste passages uit Masquilliers vurig betoog Wat hebben taalbeschouwers en automecaniciens gemeen? in: VVKBaO:
Onderwijsinhoudelijk aanbod: taalopvoeding Nederlands, 02. 2007. Het is mede
een antwoord op de kritiek op de verwaarlozing van het
grammatica-onderwijs.
Masqullier schreef in zijn inleiding: De discussie over de kennis van
taalstructuren en taalkennis laait weer hoog op. Mijn mentor Ides Callebaut
heeft al honderden bladzijden aan het thema taalsystematische kennis besteed,
en nog wordt het niet ten volle begrepen. Masquillier probeerde vervolgens
de leerkrachten te overtuigen via een gemene taaltruc, een vergelijking: Misschien kunnen we het eens uitleggen aan
de hand van een vergelijking. Wat hebben taalbeschouwers en automecaniciens
gemeen?
M. wees in de inleiding van zijn bijdrage op het feit dat de discussie over de kennis van taalstructuren en taalkennis weer hoog
oplaait en dat niettegenstaande zijn voorganger Callebaut al
herhaaldelijk het quasi schrappen van de grammatica heeft verantwoord. Hij
verwijst ook naar een passage uit de talenbeleidsnota van minister
Vandenbroucke: De keuze om het
traditionele grammaticaonderwijs te vervangen door het huidige
taalbeschouwingsonderwijs werd gestoeld
op de overweging dat: het traditionele grammaticaonderwijs een te hoog
abstractieniveau heeft voor de kinderen van basisschoolleeftijd; het
traditionele grammaticaonderwijs weinig effect heeft op de taalvaardigheid van
leerlingen.
Over het klassieke spraakkunstonderwijs
schrijft Masquillier minachtend: In de
jaren zestig tot tachtig beschouwden we taalstructuren en zinnen op een
analytische, structuralistische manier. Wij leerkrachten waren blij als de
leerlingen op het einde van de basisschool de verschillende onderdelen in
zinnen konden aanduiden. En daar staken we heel veel tijd in, om dan achteraf
nog te horen dat de leerlingen er niets van bakten in het s.o.. En collectief
dachten we dat de leerlingen op deze wijze inzicht kregen in de werking en de
structuur van onze taal. Maar dat was niet zo, want de ontleding gebeurde te
technisch en er werd geen rekening gehouden met de betekenis van zinnen,
wat toch wel merkwaardig is. Hadden zinnen toen wel een structuur maar geen
betekenis? .
We raden Masquillier aan om eens te kijken
naar de resultaten voor grammatica op de vroegere interdiocesane toetsen.
Masquillier houdt geen rekening met deze toetsresultaten, met de ervaring en de
mening van de praktijkmensen.. Hij wekt
de indruk dat de domme leerkrachten destijds niet inzagen dat
grammatica nutteloos was. Masquillier stelt
verder: Ik wil dit even vergelijken met een opleiding automechaniek. Zouden we
op het einde van de opleiding tot auto-mecanicien ook blij mogen zijn als de
student automechaniek perfect zou kunnen aanduiden welke de verschillende
onderdelen zijn van de automotor, maar geen inzicht in die motor zou hebben? Of
zouden we verlangen dat de toekomstige automecanicien vaardig en vlot zou weten
te ontdekken wat er juist fout gaat bij onze motor en die ook zou kunnen
herstellen? M.a.w. zouden we ook een mecanicien willen die niet alleen de
onderdelen zou kunnen benoemen, maar die ook inzicht in onze motor zou hebben?
Vandaag de dag verwachten we van een leerling op het einde van de basisschool
dat hij inzicht krijgt in hoe mensen zinnen en teksten opbouwen en vaardig
wordt in het ontdekken van structuren in onze taal. Dat is meer en waardevoller
dan het exact kunnen benoemen van alle delen van een zin.
M. schoffeert al die duizenden leerkrachten
van vroeger door te stellen dat ze de leerlingen enkel zinsdelen zinloos lieten benoemen - los van
het inzicht in de structuur van de zinnen. Met de grammatica bereikten ze
precies dat de leerlingen ook inzagen waarom het jou of jouw was, waarom het
kom je naar huis was en komt je vader naar huis, recentelijk als bijwoord
en recent als bijvoeglijk naamwoord, ... De kritiek luidt precies dat de
leerlingen nu minder inzicht hebben in de structuur van de zinnen dan vóór de
invoering van het leerplan van 1998.
Vervolgens omschrijft de leerplanvoorzitter
de nieuwe aanpak van taalbeschouwing idyllisch als volgt: De bedoeling van het nadenken over zinnen bestaat erin de kinderen
inzicht te geven in de structuren van onze taal, zoals we ook inzicht proberen
te krijgen in bomen, het dierenrijk, de werking van ons lichaam. Het is een
poging om onze eigen taal te beschrijven. Kinderen uit de basisschool worden
met die simplistische spraakkunst wel geen betere taalgebruikers. Een
taalbegeleider die ten stelligste beweert dat grammatica niets te maken heeft
met beheersing van de moedertaal en van vreemde talen, lijkt hoogst
merkwaardig. Daarna poneert M. dat
enkel de zelfontdekkende, informele en inductieve aanpak zaligmakend is. Vervolgens verduidelijkt M. dat de weinige
zinsontleding die nog overblijft, b.v. onderwerp en gezegde, niet apart, maar enkel in de context van de
werkwoordspelling aan bod mag komen en dit enkel omdat de grammaticafreaks zo fanatiek waren dat ze de werkwoorden anders
spelden dan de gewone woorden.
M. opteerde overigens net als zijn
leermeester Callebaut voor het radicaal afschaffen
van de specifieke werkwoordspelling & dt-regels. Masquillier schrijft: Enkel bij de werkwoordspelling heb ik graag dat leerlingen snel en
accuraat de persoonsvorm en het onderwerp vinden. ... De ontwerpers van de
werkwoordspelling hebben die immers gebaseerd op de overeenkomst tussen
onderwerp en persoonsvorm. Ze hadden dat beter niet gedaan en het gehouden bij
de weergave van de correcte uitspraak en eventueel bij de gelijkvormigheid (ik
antwoord wegens wij antwoorden). Maar ze waren waarschijnlijk grammaticafreaks
en ze wilden dus ook analogie in de werkwoordspelling (hij antwoordt, wegens
hij werkt). Precies daardoor is de Nederlandse werkwoordspelling zo moeilijk. De tegenstanders van klassieke grammatica
zijn overigens ook vaak tegenstander van de werkwoordspelling.
Masquillier eindigt zijn betoog
met een uithaal naar de critici, methodemakers en leerkrachten die zich niet
zomaar neerleggen bij de eindtermen en leerplannen, een eigen methodiek volgen
en af en toe iets meer aanbieden dan het leerplan. Hij schrijft: De methodemakers zouden best rekening houden
met wat het leerplan voorschrijft. Dit warrige betoog van de begeleider
Nederlands toont o.i. aan hoe diep de crisis binnen het grammaticaonderwijs wel
is. Het is ook heel verwarrend voor de leerkrachten. Masquillier en Callebaut stellen ook dat hun
opvatting aansluit bij de visie van de
Leuvense prof Jaap ter Horst in Het
einde van de standaardtaal, en dat analoge
opvattingen ook al gepropageerd werden in hun taalleerplannen van de
jaren 1980. Ze betreuren ook beiden dat veel leerkrachten de officiële visie van de leerplannen Nederlands niet
genegen zijn.
3.2 Ook neerlandici van VON & Leuvens
taalcentrum nekten klassieke grammatica
Vooral als gevolg van de grammatica-allergie
van DVO-directeur Standaert en van enkele bevlogen taalkundigen werd in de
eindtermen Nederlands en ook in de leerplannen de klassieke grammatica quasi
geschrapt en vervangen door moderne taalbeschouwing. De invloedrijkste
commissieleden propageerden al enkele jaren de communicatieve en vaardigheidsgerichte aanpak samen met hun
afkeer voor systematisch onderwijs in grammatica, woordenschat en spelling. Het
valt op dat het vooral een handvol bevlogen taalkundigen sinds de jaren
negentig steeds weer het belang van grammatica, spelling, woordenschat, ...
sterk relativeren en daarmee ook het vak Nederlands uithollen.
De kritiek op de grammatica kwam er vooral
ook vanuit de kringen van de universitaire lerarenopleiding, van mensen die
weinig of geen ervaring hadden met (grammatica)onderwijs in het lager en het
lager secundair onderwijs. Taalkundigen van de UA en kopstukken van de VON en het Steunpunt NT2-Leuven
bestempelden klassieke grammatica als louter tijdverlies en als te moeilijk.
Rita
Rymenans, prof. UA & VON-bestuurslid, sprak in 2005 haar grote voldoening
uit over het feit dat enkele taalkundigen erin geslaagd waren om in de
eindtermen en leerplannen bijna alle
grammatica te schrappen. Volgens haar was het
aanleren van grammatica tijdverkwisting ('Weg met de grammatica', DM,
20.01.05). Het interview eindigde met de stelling dat de leerlingen niet langer meer het verschil tussen lijdend en
meewerkend voorwerp, tussen jou'en jouw
zullen kennen, maar dat ze
voortaan tenminste zullen weten waarover ze het hebben. Prof. Johan Taeldeman (RUG) tilde in 2005 heel zwaar aan
de sterke relativering van de grammatica en spelling in de eindtermen &
leerplannen en het standpunt van prof. Rita Rymenans (UA & VON) die stelde
dat grammatica tijdverspilling betekende. Taeldeman repliceerde o.a.: Dt-fouten vind ik zware fouten, want dit is
allemaal mooi beregelbaar én beregeld. Hierbij komt wel de zinsontleding op de
proppen. Kom je, maar Komt je vader, want daar heb je een bezittelijk
voornaamwoord. En zo vinden we veel fouten door gebrek aan zinsontleding. Het
grammaticaonderwijs laat op dat vlak enorm te wensen over. Op een basis die
niet deugt, kun je geen huis bouwen. Het vak Nederlands besteedt te weinig tijd
aan degelijke taalkundige, grammaticale vorming (Interview in Over
Taal, december 2005).
Op 25 november 2007 beweerde ook prof. Frans
Daems in Klasse on line dat
grammatica niet belangrijk is: Er zijn immers massas mensen die heel
behoorlijk kunnen lezen en schrijven, of spreken en luisteren, die m.a.w. zeer
goed hun taal en dus de systematiek ervan beheersen, zonder dat ze de
schoolgrammatica kennen.
Als reactie op onze O-ZON-campagne -2007 liet
Jan TSas, in die tijd VON-kopstuk, assistent lerarenopleiding Nederlands en eindredacteur
Klasse, zich destijds eveneens vernietigend
uit over grammatica: De meeste
leerlingen hebben een hekel aan grammatica en elk jaar zijn ze alles weer
vergeten. Het resultaat is dat leerlingen zich stierlijk vervelen in zon les,
het nut niet inzien van de leerstof en geen enkele relevantie zien met hun
taalgebruik, laat staan met het dagelijks leven. En in het basisonderwijs
kunnen kinderen van 10 à 12 jaar ook nog niet voldoende abstract denken om vat
te krijgen op de zin en zijn onderdelen (Wanneer willen leerlingen
grammatica leren? - VONK, juli 2007). In
een andere reactie op de kritiek van O-ZON poneerde VON-medewerker prof. Frans
Daems in KLASSE on line (25.11.07)
eveneens dat grammatica niet belangrijk is.
In de VON-visietekst van 2006 lazen
we: Taalbeschouwing moet geïntegreerd
worden in literatuur- of taalvaardigheidslessen en vormt geen onderdeel op
zich. Het drillen van vaardigheden doet elke zin en motivatie teniet. ... Dus
hier ook geen losstaande of
levensvreemde situaties, maar verbanden met een werkelijkheid, al of niet uit
het leven van de leerlingen gegrepen.
4 Vlaamse en wereldwijde herwaardering van
grammatica
In Engeland b.v. maakten we de voorbije 15
jaar de spectaculaire terugkeer mee van systematisch onderwijs in grammatica,
woordenschat en spelling. De eenzijdige communicatieve aanpak werd er
verlaten. Ook in Vlaanderen pleitten de leerkrachten en docenten, de ouders en
veel taalkundigen voor het terug invoeren van meer grammatica - zowel voor
Nederlands als voor vreemde talen. In het Taalpeilonderzoek (2007) van de
Nederlandse Taalunie vroegen zowel de leerkrachten als de leerlingen en ouders meer
aandacht voor grammatica, tot ongenoegen van de kopstukken van de Taalunie,
VON, CTO-Leuven ... Die vraag kwam ook tot uiting in de vele getuigenissen in
het O-ZON-witboek (zie Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be).
Ook een toenemend aantal Vlaamse taalkundigen
verklaarde de voorbije 15 jaar dat een focus op grammatica een belangrijke rol
speelt bij het verwerven van de moedertaal en van vreemde talen: Taeldeman,
Roegist, Decoo, Vanneste, Debrock, Droste, Hiligsmann,... Prof. Eugeen Roegist,
vakgroep taal en communicatieRUG, betreurde: Jongeren zijn op school onvoldoende gevormd om een taal (ook hun eigen
taal) grammaticaal te analyseren. Dit heeft ook gevolgen voor het vreemde
talenonderwijs en voor het juist toepassen van regels zoals dt. Ook voor het
aanleren van vreemde talen is grammatica-onderwijs van fundamenteel belang. Het
tekort hieraan verklaart mede de achteruitgang van vreemde talenkennis bij
Vlaamse jongeren in vergelijking met vorige generaties, vooral van die talen
waarin grammaticale regels belangrijk zijn om ze correct te gebruiken, zoals
Frans en Duits (Stel een vraag aan een wetenschapper, 2 oktober 2008).
Op een studiedag van onze Koninklijke Academie
voor Nederlandse Taal- en Letterkunde wees ook prof. Philippe Hiligsmann (UCL)
op het grote belang van grammatica: Nadat
grammaticaonderwijs jarenlang naar de schroothoop werd verwezen, gaan hoe
langer hoe meer toegepast taalkundigen, en in hun kielzog didactici, er vandaag
de dag van uit dat de bewuste aandacht voor formele aspecten in het algemeen en
de bewuste aandacht voor de verschillen en overeenkomsten tussen de moedertaal
en de vreemde taal in het bijzonder een positief effect hebben op het verwervingsproces
van de vreemde taal(Recente ontwikkelingen in het contrastief taalonderzoek
Nederlands-Frans, Gent: 29 mei 2008). Ook volgens prof. Guido Vanden Wyngaerd
(KU Brussel) is grammatica belangrijk voor het leren van vreemde talen.
De bekende grammatica-specialist Filip Droste
(KU Leuven) betreurde dat velen de indruk wekken dat grammatica enkel te maken
heeft met de vorm, met het formele. Droste schreef dat termen als onderwerp,
gezegde, enz. feitelijk vooral functies
benoemen, relaties op het niveau van de betekenis. Een benoeming als lijdend
voorwerp maakt dat al duidelijk (F. Droste, Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat
ik zeg, Filosofie, nr. 5, 2008).
Standpunt prof. Wilfried Decoo
Bij klassieke grammatica gaat het ook volgens
prof. Wilfried Decoo (UA) niet om taalkennis die los zou staan van de taalvaardigheid
en weinig functioneel zou zijn. Het gaat volgens hem om vaardigheidskennis
kennis van taalelementen om makkelijker de stap naar vaardigheid te zetten én
om kennisvaardigheid de vaardigheid om op kennis van taalelementen terug te
vallen bij taalgebruik. Decoo
concludeerde in 2003 in verband met grammaticaonderwijs: Na de eerder natuurlijke
spraakkunstintegratie van de communicatieve aanpak in de jaren 1980, is vanuit
de onderzoekliteratuur gezien, de aanbreng en integratie van grammatica een
punt dat opnieuw grondig in vraag wordt gesteld. Sinds het begin van de jaren
1990 schenkt gespecialiseerde literatuur opnieuw uitgebreid aandacht aan de
plaats en functie van spraakkunst in het taalverwerven. Men onderzoekt tal van
aspecten: de ideale graad van aandacht voor spraakkunst (focus on form), het
moment en de wijze van het cognitief isoleren van de vormfenomenen (processing
instruction), het manipuleren van de teksten (input enhancement), de impact
van comprehensible input zodat de leerling niet nodeloos
probleemoplossend moet werken, enz. De nadruk ligt nu opnieuw op expliciet en systematisch.
In een
referaat lichtte Decoo op 14 april 2008 o.a. deze uitspraken over
grammatica-onderwijs uitvoerig toe: Vaardigheidskennis
en kennisvaardigheid: antwoorden uit onderzoek ( zie Internet). In dit referaat
formuleerde Decoo een uitgebalanceerd standpunt over de rol van grammatica en
de veelzijdige methodiek voor grammatica. Inzake de aanbreng van grammatica
onderscheidde hij drie vormen: systematisch & planmatig vanuit taalopbouw en
incidenteel vanuit communicatie.
Al in de late jaren tachtig weerklinkt in Engeland, Canada, Australië ... de kritiek
dat 18-jarige studenten weinig of niets afwisten over elementaire grammatica en
taalstructuren. In de recente leerplannen in Engeland en Frankrijk deden de beproefde
waarden inzake grammatica-onderwijs weer hun intrede. In het Verenigd
Koninkrijk kreeg grammatica een belangrijke plaats in de curricula van 1989 en
nog meer in deze van 1998.
In Frankrijk was de herintrede van de klassieke
grammatica in de leerplannen basisonderwijs van 2008 vrij spectaculair. Vanaf
de eerste graad lager onderwijs wordt er veel aandacht aan besteed Deze
evolutie werd ondersteund door het rapport Lenseignement
de la grammaire de la maternelle au collège(= lagere cyclus s.o.) van
Alain Bentolila van 2006 (zie Internet). Bentolila is een bekende linguïst van
de Sorbonne. In zijn rapport verwoordde
prof. Bentolila de vele kritiek op de verwaarlozing van systematisch
grammatica-onderwijs in Frankrijk. Volgens Bentolila en co heeft men destijds
de stapsgewijze en logische progressie de enige garantie voor een effectief
leerproces laten vallen en vervangen door een toevallige ontmoeting met
grammatica in leesteksten. Grammatica vertoont echter een interne logica die
gaat van het meest simpele naar het meest complexe, van het meest frequente
naar het meer zeldzame. Er is geen sprake van dat men de logisch-geprogrammeerde
analyse zou mogen overslaan onder het voorwendsel dat de observatie van de
taalmechanismes enkel als doel heeft de structuur van toevallige teksten te
formaliseren. Men behandelt ook ten onrechte leerlingen als experts. Ce nest en effet que lorsquun élève a
dominé lanalyse des structures, des procédures et des catégories de la langue,
qualors, à la lecture dun texte, il découvrira la virtuosité dun auteur à
les utiliser; alors la reconnaissance des faits grammaticaux mis en oeuvre éclaira
la construction du sens dun texte. ... De lessen grammatica moeten weer grotendeels aparte lessen worden met
elk een specifiek analysedoel dat zich inschrijft in een logisch geprogrammeerd
geheel. Voor zon lessen vertrekt de leerkracht van enkele passende zinnen die
een specifiek leerstofpunt belichten, hij laat de leerlingen hierop reflecteren
en het nieuwe begrip afleiden. Hij laat de leerlingen spelen met woorden en
zinnen. Ten slotte last de leerkracht systematische oefeningen in om dit grammaticaal
begrip volledig in de vingers te krijgen. We lezen verder dat het voor de leerkracht
ook onmogelijk en ineffectief is om grammatica en spelling te verbinden aan de
individuele en toevallige fouten van leerlingen.
Bijlage
1: Overzicht van grammatica in oude leerplan Nederlands versus leerplan-1998
Hopelijk slagen de nieuwe eindtermen (en leerplannen)
erin om belangrijke grammaticale begrippen als lijdend en meewerkend voorwerp terug op te
nemen in het taalprogramma van de lagere school. In functie daarvan vergelijken
we even de zinsleer in taalleerplan
basisonderwijs 1998 met de zinsleer in het
leerplan 1969
In de eindtermen
bleef er maar een beperkt onderdeel van de traditionele basisgrammatica meer
over. Voor het basisonderwijs beperkt tot de kennis van zelfstandig naamwoord
(+ lidwoord), verkleinwoord, werkwoord, stam, uitgang, voor- en achtervoegsel,
onderwerp, persoonsvorm, zinsdeel, kopje, alinea. De leerplannen hebben daar
een paar zaken aan toegevoegd, maar schrapten b.v. voor zinsleer lijdend en
meewerkend voorwerp, bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling, ... en de
interessante zinsconstructie-oefeningen. We illustreren nu even hoe resterende
begrippen als onderwerp, persoonsvorm en bepaling anders worden aangepakt in de
leerplannen & methodes dan in het leerplan van 1969.
*Vroeger vertrok men
van zorgvuldig gekozen voorbeeldzinnen. Nu moet in principe gewerkt worden met
zinnen van leerlingen, zinnen uit teksten in kranten, advertenties ...
Leerkrachten getuigen echter dat deze ofwel te weinig gestructureerd zijn,
ofwel te complex zijn. De meeste zijn voorstander van het opnieuw vertrekken
van voorbeeldzinnen.
*In de nieuwe aanpak
spreekt men niet meer over ontleden. Vroeger werden zinnen stap voor stap
inzichtelijk ontleed. Er werd ook veel gespeeld en geoefend met het anders
structureren van de zinnen, met het spelen met zinsdelen. Ook in functie van
het stellen waren herstructureeropdrachten heel belangrijk.
*We lezen nu dat dit zinloze ontleden werd opgedoekt en vervangen door nadenken over hoe zinnen
in elkaar zitten. Monique van Kerckhove (Pedic) verwoordt dit als volgt: We onderzoeken nu zinnen en gebruiken het
taalmodel: wie heeft dat gezegd, aan wie, met welke bedoeling, hoe, langs welke
weg, in welke omstandigheden, waarover gaat de zin eigenlijk, wat is de reactie
daarop? Er werd o.i. vroeger veel meer nagedacht over de structuur en
variabele opbouw van de zinnen. Ontleden was voor de leerlingen allesbehalve
een zinloze of gedachteloze activiteit.
*Vroeger werd veel
aandacht besteed aan het opzoeken van de zinskern en aan de persoonsvorm.
In De meester
vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal, was de meester vertelde de
zinskern en vertelde de persoonsvorm. We zochten de persoonsvorm ook door van
de zin een ja/nee-vraag te maken. Vertelde onze meester de leerlingen gisteren
een mooi verhaal? Vertelde staat vooraan en is de persoonsvorm.
Om het onderwerp te
vinden, keken we naar de zinskern en werkten o.m. we met de vraag: over wie of
waarover wordt in de zinskern iets gezegd? Maar het onderwerp werd ook bekeken
als het zinsdeel dat samen met de persoonsvorm van getal kan wisselen. In
functie van het stellen en bij het verbeteren van stelwerken wezen we er ook op
dat als het onderwerp in het meervoud staat, het werkwoord dan ook in het
meervoud moet staan. Als we b.v. van vertelde vertelden maken, moest onze
meester ook vervangen worden door een meervoud, b.v. de meesters vertelden - en
omgekeerd.
*Nu leren de kinderen
meteen dat een zin bestaat uit onderwerp en gezegde. Bij het opzoeken van het onderwerp
stelt men de vraag over wie of waarover wordt in deze zin iets gezegd? Onze
meester = onderwerp. In de zin Jan gaf de meester een geschenk kan echter
evenzeer geantwoord worden dat iets gezegd wordt over de meester. Het opzoeken
van de zinskern en de correspondentie-aanpak was o.i. toch wel belangrijk zowel
om het onderwerp te vinden als om te weten of de persoonsvorm in het enkelvoud
of meervoud moet staan.
Het begrip gezegde
heeft een heel andere en ruimere betekenis gekregen dan vroeger het geval was.
Wat wordt er over de meester gezegd? Dat hij de leerlingen gisteren een mooi
verhaal vertelde. Wat over het onderwerp (onze meester) gezegd wordt = gezegde:
vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal.
Vernemen we in deze
zin wat/hoe het onderwerp is, of wat het doet/wat ermee gebeurt? We vernemen
wat hij doet: Onze meester vertelde. Het is dus een zin met een werkwoordelijk
gezegde: vertelde = ww.gezegde. In de zin De meester was gisteren ziek is
was ziekhet naamwoordelijk gezegde.
Veel leerkrachten
beweren dat gezegde en het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk
gezegde abstract en moeilijk zijn voor de leerlingen. Vroeger was vertelde een
werkwoord in een doe-zin en is een koppelwerkwoord in een is-zin. Bij een
koppelwerkwoord hoorde een gezegde (ziek) net zoals in het Frans.
*Vroeger werd de zin
in zinsdelen verdeeld. De persoonsvorm en de zinskern hadden een centrale
betekenis. Er is een handeling, dat is de spil van de zin, uitgedrukt in het
vervoegd werkwoord. Maar daar staan meestal nog andere zinsdelen om heen
(onderwerp en lijdend voorwerp, of onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend
voorwerp ...). Daarvoor keken we welke delen voor de per-soonsvorm kunnen
komen. Onze meester/ vertelde/ de leerlingen/ gisteren/een mooi verhaal. Dit
ging ook gepaard met het spelen met zinnen (zinsdelen). Nu ligt de klemtoon
op het onderscheid tussen onderwerp en gezegde.
*De leerlingen
leerden vroeger zinsdelen als lijdend en meewerkend voorwerp. Sommige
werkwoorden vereisen een lijdend voorwerp (soms aanvankelijk iets- of
wat-deeltje genoemd): ik vond een boek. Bij veel werkwoorden is er naast een
lijdend voorwerp ook een meewerkend voorwerp dat aanduidt aan wie iets wordt
gegeven, enz. Dat is een meewerkend voorwerp.
In de nieuwe aanpak
wordt enkel het algemene begrip voorwerp angeleerd: Je vertelt altijd iets
aan iemand: een mooi verhaal = voorwerp; de leerlingen is ook voorwerp. Volgens
de leerkrachten komt de term voorwerp te algemeen, abstract en gekunsteld
over. In de oude aanpak keken we of er bij de zinskern nog aanvullingen horen:
het iets- of iemanddeeltje dat in de hogere klassen lijdend voorwerp werd
genoemd. Onze meester vertelde iets, wat? Een mooi verhaal = lijdend voorwerp.
We leerden daarna dat (aan) de leerlingen een meewerkend voorwerp was. Dit
onderscheid is overigens ook nodig voor de lessen Frans in de 3de
graad in zinnen als je lui donne un livre (complément indirect & direct). Het onderscheid blijft ook
belangrijk voor het Nederlands (b.v. ik zie hen graag en niet ik zie hun
graag, maar wel ik zal hun het boek geven).
Er blijven nog
zinsdelen over: gisteren.
Klassieke aanpak: dit
wanneer-deel noemen we een bijwoordelijke bepaling van tijd. Daarnaast zijn er
nog bijwoordelijke bepalingen van plaats e.d. In de nieuwe aanpak wordt enkel
de algemene term voorwerp gehanteerd. Men zegt b.v. : Er wordt nog bijkomende
informatie gegeven. We vernemen wanneer de meester vertelde. Gisteren =
bepaling.
Noot: We staan hier
niet stil bij het belang van de woordsoorten en woordleer. Om bijvoorbeeld uit
te leggen dat het jouw boek moet zijn en niet jou boek is het interessant
als de leerlingen weten wat een bezittelijk voornaamwoord is, en voor die/dat
wat een betrekkelijk voornaamwoord is. Maar dit alles moet nu niet langer
gekend zijn. Ook aan de vervoeging van de werkwoorden zou weer meer
systematisch aandacht moeten worden
besteed en dit vanaf de tweede graad lager onderwijs.
Bijlage 2
Bijlage: Leerplan grammatica 5de leerjaar Frankrijk
Lenseignement de la
grammaire a pour finalité de favoriser la compréhension des textes lus et
entendus, daméliorer lexpression en vue den garantir la justesse, la
correction syntaxique et orthographique. Il porte presque exclusivement sur la
phrase simple. Des activités spécifiques visent à la description et à la
memorisation des mécanismes de la langue française. Lélève apprend à
identifier les types et formes de phrase, les principales classes et fonctions
des mots, à maîtriser lutilisation des temps verbaux, à mémoriser et à
appliquer les règles qui prévalent dans la langue française écrite. Il acquiert
progressivement le vocabulaire grammatical qui se rapport aux notions étudiées.
Il mobilise ses connaissances dans les activités décriture.
La phrase
- Connaissance et
emploi pertinent des phrases déclarative, interrogative, injonctive et
exclamative, des formes affirmative et négative, active et passive. -
Utilisation adéquate des signes de ponctuation usuels (point, point
dinterrogation, point dexclamation, virgule, point-virgule, deux points
introduisant une énumération ou des paroles rapportées, guillemets encadrant
des paroles rapportées).
(1)Les classes de
mots
- Identification,
selon leur nature, des mots suivants : les verbes, les noms, les déterminants
(articles - définis et indéfinis -, determinants possessifs, démonstratifs,
indéfinis, interrogatifs, exclamatifs), les adjectifs qualificatifs, les
pronoms (personnels, possessifs, démonstratifs, indéfinis, interrogatifs,
relatifs), les adverbes, les prépositions, les conjonctions de coordination,
les conjonctions de subordination. - Utilisation adéquate de la substitution
pronominale, ainsi que des conjonctions de coordination et autres mots de
liaison (adverbes). - Compréhension et expression correcte des degrés de
ladjectif et de ladverbe (comparatif, superlatif).
(2)Les fonctions des
mots
- Identification du
verbe, de son sujet (nom propre, groupe nominal ou pronom), et des compléments
du verbe : complément dobjet direct et indirect, complément dattribution,
compléments circonstanciels (de lieu, de temps, de manière et de cause),
complément dagent. - Compréhension de la notion de circonstance : distinction
entre les compléments dobjet et dattribution dune part, les compléments
circonstanciels dautre part. - Identification de lattribut du sujet. -
Identification des éléments du groupe nominal et de leurs fonctions :
déterminant, adjectif qualificatif épithète ou apposé, complement du nom,
proposition relative complément du nom.
(3)Le verbe
- Connaissance et
utilisation du vocabulaire relatif à la morphologie des temps verbaux (radical,
terminaison ; personne, nombre ; temps, mode, voix ; auxiliaire). -
Compréhension de la valeur temporelle des temps verbaux : temps verbaux du
passé, du présent, du futur ; antériorité dune action par rapport à une autre.
- Conjugaison des verbes des premier et deuxième groupes, dêtre et avoir,
daller, boire, dire, faire, partir, pouvoir, prendre, rendre, savoir, venir,
voir, vouloir aux modes et temps suivants de la voix active : indicatif
(présent, futur simple, imparfait, passé simple, passé composé, futur
antérieur, plus-que-parfait, passé antérieur), conditionnel présent, subjonctif
présent, impératif présent, infinitif présent, participe présent et passé. -
Conjugaison des verbes des premier et deuxième groupes à lindicatif présent et
futur de la voix passive. - Utilisation à bon escient des temps et modes
étudiés.
(4)Les accords
Connaissance et
utilisation - des règles et des marques de laccord dans le groupe nominal :
accord en genre et en nombre entre le déterminant, le nom et ladjectif
qualificatif ; - des règles de laccord en nombre et en personne entre le sujet
et le verbe ; - des règles de laccord du participe passé construit avec être
et avec avoir (cas dun complément dobjet direct postposé) ; - des règles de
laccord de ladjectif qualificatif, quil soit épithète, apposé ou attribut du
sujet.
(5)Les propositions
- Connaissance de la
distinction entre phrase simple et phrase complexe; entre proposition
indépendante (coordonnée, juxtaposée), proposition principale et proposition
subordonnée. Utilisation de la phrase complexe en percevant ses articulations. -
Connaissance et emploi pertinent de la proposition relative (dans le groupe nominal),
de la proposition conjonctive par que (complement dobjet direct).
|