O-ZON-manifest-2007 van Onderwijskrant formuleerde 10
principes voor herscholing van het onderwijs en verhogen van het niveau die
actueler zijn dan ooit cf. interview met Tim Surma vandaag in de krant DS
Punt 1: respect voor en
vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten
Het motto van O-ZON luidt: Meester, het mag weer.
Meester,
je mag weer echt lesgeven zonder voortdurend gedirigeerd te worden door het
vernieuwingsestablishment, door het grote aantal vrijgestelden die niet in de
praktijk staan, maar het voor het zeggen hebben. We willen dat de leerkrachten
weer met plezier en voldoening kunnen klashouden. Er is momenteel te weinig
vertrouwen in hun ervaringswijsheid. Leerkrachten moeten weer als echte
professionals behandeld worden. Ook accreditatievoorzitter Karl Dittrich
betreurde onlangs dat de leraren steeds minder de kans
krijgen om hun vakkennis en enthousiasme te etaleren. Hij vreest dat de leraren
ondergeschikt gemaakt worden aan onderwijsvernieuwers die paradigma's bedenken en opleggen.
Punt 2: herwaardering van
belang basiskennis en basisvaardigheden
Uit de recente reacties op dit O-ZON-actiepunt blijkt hoe
sterk het ontscholingsdiscours al is doorgedrongen. Enkele inspecteurs,
politici en professoren reageerden met de kassa berekent de prijs in de
Delhaize, de kennis van gisteren is morgen al verouderd, wat we vroeger op
school leerden is grotendeels verdampt, grammatica is overbodig, een slechte
spelling maakt een taal niet slechter, je moet de leerlingen het woord ventiel niet aanleren, want bij de
fietsenmaker zullen ze toch soupape gebruiken, dat is niet normaal
functioneel.
Leren lezen, rekenen en schrijven, de wet van Newton e.d.,
dat is allemaal kennis die niet veroudert. Hoofdrekenen is ook binnen onze
kennismaatschappij nog heel belangrijk. En dat alles verdampt ook niet zomaar.
Onderwijskrant formuleerde al in 1993 veel kritiek op de eindtermen voor Nederlands en vreemde talen. Pas nu
begint de overheid te beseffen hoe laat het is.
We pleiten ook voor een herwaardering van leerinhouden die
abstractie en symbolisering vereisen en van leerinhouden die niet onmiddellijk
functioneel zijn zoals literatuur e.d.
Punt 3: herwaardering van instructie en cultuuroverdracht,
interactie met leerlingen in contacturen, prestatiegerichtheid, discipline en
orde
Op het laatste leerpsychologisch
AERA-congres werd nog eens wetenschappelijk aangetoond dat de leerlingen vooral
leren van sterk geleide leerprocessen. Leerlingen leren al te weinig als ze zelf alles moeten
uitzoeken. De koppositie van het Vlaams onderwijs heeft alles te maken met het
feit dat er hier nog meer lesgegeven wordt. In alle landen die hoog scoren op
PISA en TIMSS.
Volgens veel universitaire onderwijsexperts, inspecteurs, prof. Laevers/CEGO en veel
beleidsadviseurs wordt er echter veel te veel les gegeven en is ons onderwijs
veel te prestatiegericht. De ontscholers pleiten voor het leren opzoeken, de
knuffelpedagogiek, het onmiddellijk welbevinden, het verleuken van het
onderwijs. O-ZON bestrijdt de dictatuur
van het welbevinden Ook bedrijfsleider André Leysen waarschuwde
onlangs voor op het prestatievijandig klimaat dat ook het doorzettingsvermogen,
de ondernemingszin en de arbeidsvreugde aantast.
Punt 4: herwaardering
van jaarklassensysteem, klassikale aanpak en samen
leren, geen
doorgedreven individualisatie, geen learning apart together
De belangrijkste hervorming ooit was de invoering van het
jaarklassensysteem, pas rond 1850 in het volksonderwijs na veel strijd
gerealiseerd. Jaarklassensysteem betekent: indeling van leerinhoud per klas of
graad die klassikale instructie, samen leren en oefenen mogelijk maakt.
Leerplannen en leerboeken zijn hierbij ook heel belangrijk. Dit is het eeuwenoude,
het meest economische en effectieve systeem
vooral ook voor de zwakkere leerlingen.
De ontscholers pleiten al 100 jaar voor het doorbreken van
het jaarklassensysteem, voor radicale individualisatie. Zij opteren voor
onderwijs op maat van elk kind, voor het beeld van de leerling als een soort
zelfstandige ondernemer die a.h.w. zijn eigen leerplan kan opstellen en volgen.
We betreuren in dit verband het opdoeken van het jaarklassenprincipe in het
decreet basisonderwijs van 1997, de kritiek op de klassikale instructie en op
het werken met leerplannen binnen het eindtermendebat, de radicale inclusie die
straks wellicht wordt ingevoerd.
Punt 5 : verhoging van het niveau van het onderwijs, ook van universiteiten en lerarenopleidingen
Bijna dagelijks lezen we in kranten getuigenissen van mensen
die hun beklag doen over de daling van het niveau van leerkrachten en docenten, maar ook van mensen verantwoordelijk voor het
examen voor politieman, voor gemeentebediende. Zo
zijn er ook opvallend veel klachten over het
niveau van de taalkennis en van de taalvaardigheid. Dat is het gevolg
van het feit dat een aantal klassieke aanpakken bekritiseerd werden en dat een
eenzijdige communicatieve aanpak werd gepropageerd. Leerkrachten nemen het niet
dat ze voortdurend onder druk worden gezet om het niveau te laten zakken.
Ook het niveau van de
lerarenopleidingen moet omhoog. De regentenopleiding is heel belangrijk geweest
voor het Vlaams onderwijs en voor de
democratisering. De regenten hebben ervoor gezorgd dat de lagere cyclus s.o. van een uitzonderlijk
hoog niveau was/is. De vele ondoordachte hervormingen van de voorbije 15 jaar
hebben echter tot een sterke daling van het niveau geleid. Zo betekende de afschaffing van de
oefenscholen in 1984 een aderlating.
Ook directies en leraars moeten er op toezien dat er geen
nepdiplomas worden uitgereikt. Bij
parallelle (open) leercircuits is dit gevaar vrij groot. We menen ook dat het niveau van het
universitair onderwijs en van het aso
is gedaald en dat dit nefaste gevolgen
heeft voor het niveau van het hoger
onderwijs, resp. het tso en bso.
Punt 6: meer
niveaubewaking vanwege overheid, inspectie, directies en leerkrachten
Als het niveau daalt, dan komt dit ook omdat het niveau van
het onderwijs minder bewaakt wordt dan vroeger het geval was. In de
lerarenopleiding hebben we vastgesteld hoe de voorbije 15 jaar alle mechanismen
voor de niveaubewaking stelselmatig werden afgeschaft, het recente
flexibiliseringsdecreet maakte het nog een stuk moeilijker. Bij de visitatie in
het hoger onderwijs wordt niet gekeken naar het niveau van de studenten en van
de opleiding, maar wel of men er de modieuze opvattingen over competentieleren
en IKZ propageert. Het is best mogelijk dat de lerarenopleiding met het laagste niveau de beste accreditatie-score
zal behalen. En dan is men verwonderd
dat het niveau van de lerarenopleiding aan het dalen is.
Minister
Vandenbroucke gaf onlangs zelf toe dat ook zijn inspecteurs weinig begaan zijn
met de niveaubewaking, de controle van
de leerresultaten in het lager en secundair onderwijs. Als het schoolbestuur na
een doorlichting vraagt: hoe zit het met de core business van een bepaalde
school?, antwoorden de inspecteurs
dat ze daar geen uitspraken kunnen over doen. Ze doen wel uitspraken over het
feit dat er te weinig hoekenwerk is in de hogere klassen van het lager
onderwijs, of over het feit dat de leerlingen s.o. klagen over het vele werk.
De vraag of de leerling voldoende leert, of de school voldoende toegevoegde
waarde oplevert, moet de norm zijn en niet de vraag of bepaalde werkvormen
worden gehanteerd. Het huidige
functioneren van de inspectie is overigens in strijd met het decreet van
1991. De minister beloofde daar iets aan te doen.
Punt 7: beter benutten van talenten van alle soorten
leerlingen.
Effectief achterstandsbeleid en achterstandsdidactiek, invoering van extra NT2-lessenb, geen
nivellering zoals invoering van een gemeenschappelijke eerste graad s.o.
Ontscholing en niveaudaling leiden tot een onderbenutting
van talenten. Niveaudaling is nadelig voor de sterkere leerlingen, en rampzalig
voor de zwakste en de sociaal benadeelde leerlingen.
Niveaudaling staat haaks op volksverheffing, emancipatie en
democratisering die zo centraal stonden in het
onderwijs van de jaren vijftig en
zestig. Veel handarbeiderskinderen stroomden door naar het aso en naar
de universiteit, anderen genoten tso van een hoog niveau. Ze hadden geen extra
zorgverbreding nodig, enkel degelijk onderwijs en een studiebeurs. Degelijk
onderwijs was/is dé belangrijkste hefboom van de democratisering.
Ons achterstandbeleid rendeert al te weinig. We zijn nu al
17 jaar bezig met zorgverbreding, onderwijsvoorrangs- en gelijkekansen-beleid,
maar met al te weinig succes. De zwakkere leerlingen krijgen het steeds moeilijker
omdat het niveau van de gewone lessen
aan het dalen is. Als we het niveau van de gewone lessen laten zakken, dan
heeft extra zorgverbreding achteraf
weinig effect. Dit is dweilen met de kraan open. Ook een nieuwe financiering
straks met meer centen voor benadeelde leerlingen zal op zich al te weinig effect opleveren. Als de
positieve discriminatiecenten te hoog
worden, dan kan dit ook de talentontplooiing van de modale en de
sterkste leerlingen afremmen.
Onderwijskrant heeft vanaf 1990 actie gevoerd voor een
zorgverbredingsbeleid, met als prioriteit het verhogen van het niveau van de
gewone lessen preventieve zorgverbreding. De ondersteuning van de
zorgverbreding werd jammer genoeg uitbesteed aan de verkeerde mensen, aan GOK-steunpunten
die een visie propageren die haaks staat op een effectieve aanpak. De universitaire Steunpunten pleiten voor ontscholing, voor een zelfontdekkende aanpak; de
specialisten inzake achterstandsdidactiek stellen alle dat zwakkere leerlingen
en migranten precies meer instructie en begeleiding nodig hebben, meer
structuur.
Een voorbeeld uit het kleuteronderwijs. Iedereen weet dat
het vrij spel in het kleuteronderwijs niet bijdraagt tot het echt stimuleren
van de taalontwikkeling van de NT2-leerlingen, die spreken hun eigen taal en
leren er Nederlands. Toch propageert het Steunpunt CEGO 62 à 72 % vrij initiatief.
NT2-Leuven stelt dat de taalaanpak voor NT2-leerlingen net dezelfde is als voor
NT1-leerlingen en in een recent handboek over taalonderwijs schrijven ze niets
over de NT2-aanpak. Het is niet verwonderlijk dat de NT2-leerlingen zo weinig
vooruitgang boeken, dat er voor Brussel een noodplan nodig
is. In het kleuteronderwijs moet er vooral gerichte taalstimulering zijn, bijna
van 's morgens tot 's
avonds dat is nog iets anders dan een
taalbad..
Inzake gelijke kansen worden we ook voortdurend
geconfronteerd met voorstellen van de Steunpunten, van het HIVA en van
beleidsadviseurs die de situatie nog kunnen verergeren en die tot een
nivellering van het onderwijs leiden. Twee voorbeelden. Inzake GOK maken we al 50 jaar een verkeerde gok met de invoering
van een nivellerende gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. en plannen voor een
gemeenschappelijke eerste graad sinds de Rondetafelconferntie-2002. In 1971 stelden we al op de VRT dat we inzake GOK voorrang moeten geven aan de optimalisering van het kleuter- en het lager onderwijs.
Egalitaire sociologen als prof. Nicaise en veel beleidsadviseurs pleiten voor een
middenschool tot 14 en zelfs 16 jaar met totaal heterogene klassen. Niets is
nefaster voor de ontwikkeling van de verschillende talenten van de leerlingen.
Het heeft geen zin dat we 12-jarigen met weinig aso-talenten per se nog enkele
jaren aso-onderwijs laten volgen. Er zijn weinig landen waar de leerlingen
zoals bij ons tot 12 jaar gezamenlijk onderwijs volgen. Al bij al heeft dit
meer voordelen dan nadelen. Maar tegelijk stellen we dat de talenten van
12-jarigen te sterk verschillen om ze nog jaren samen te houden. We moeten
eerder de specifieke tso- en bso-talenten sterker waarderen. Een gemeenschappelijke eerste graad of
lagere cyclus kan enkel tot niveaudaling en nivellering leiden. De
tso-bso-leerlingen zouden nog het meest de dupe zijn omdat een gemeenschappelijke eerste graad te weinig afgestempd zou zijn op hun talenten en belangstelling
Minister Vandenbroucke en onze GOK-ideologen willen de
prestatiekloof tussen de zwakste en de sterkste leerlingen zo klein mogelijk
maken. Dit kan enkel via nivellering. Degelijk onderwijs leidt ertoe dat de
zwakste leerlingen beter presteren, maar tegelijk zullen de betere leerlingen
hieruit nog het meest profijt halen en zal de kloof nog groter worden. Het is
overigens zo dat onze zwakkere leerlingen nog steeds beter presteren dan deze
in andere landen. We moeten er voor
zorgen dat onze zwakke leerlingen nog beter presteren.
Punt 8: vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en
omwentelingsbeleid; respect voor oude waarden en verleden i.p.v. afbraak van
sterke kanten
Onderwijs moet
voortdurend geoptimaliseerd worden, maar
vernieuwing mag geen vernieling betekenen. We pleiten voor vernieuwing in
continuïteit, geen voortdurende cultuuromslagen en keerpunten, maar Aufhebung zoals de filosoof Hegel dat zo mooi uitdrukt. Het bestaande
omhoog tillen via het verder bouwen op verleden en heden met veel respect voor de oude waarden die hun deugdelijkheid bewezen hebben.
Vlaanderen presteert nog steeds beter omdat onze
leerkrachten meer respect tonen voor oude en
effectieve aanpakken. De meeste beleidsadviseurs pakken uit met modieuze
vernieuwingen die hun deugdelijkheid nog niet bewezen hebben en die in de
plaats zouden moeten komen van de klassieke aanpak, het nieuwe leren ter
vervanging van het oude leren. De plotse introductie van de moderne wiskunde en
het weer afvoeren ervan na 25 jaar, bewijst dat dergelijke vernieuwingen niet deugen.
Vlaanderen is Nederland niet, maar sinds 1989 hebben we
inzake beleid in sterke mate Nederland geïmiteerd. We geloofden niet in
onszelf, maar imiteerden het doorhollingsbeleid van Nederland. We kregen na 1989 onmiddellijk een groot aantal ambtenaren die vrijgesteld
werden voor de permanente revolutie van ons onderwijs en die het beleid naar
zich toetrokken. In 1992 hoorden we Monard en de topambtenaren op een studiedag
in Nieuwpoort verkondigen dat er niets deugde aan ons onderwijs. Het moest
allemaal radicaal anders en de ambtenaren moesten de advisering naar zich
toetrekken. Sindsdien zijn vele topambtenaren vrijgesteld voor de permanente
revolutie van ons onderwijs. We hebben in Nieuwpoort onze vrees voor die
revolutionaire bevlogenheid uitgedrukt. De beleidsadvisering werd meer en meer
het monopolie van Brusselse cenakels; zo vervreemdde het beleid van de
onderwijspraktijk.
Het is geen toeval dat er sindsdien geen open debat meer is en
geen grote colloquia over controversiële
onderwerpen. Ook het overheidstijdschrift KLASSE bevordert de monopolisering
van de beleidsadvisering en het ontscholingsdiscours. In januari 2000 schreef
KLASSE nog dat we in Vlaanderen lesgaven zoals in de 19de eeuw, zelfs dat
Ambiorix nog voor de klas stond. KLASSE remt het debat ten zeerste af. Het is
verder geen toeval dat KLASSE de O-ZON-standpunten negeert.
Punt 9: verminderen van invloed van
vernieuwingsestablishment & zgn. onderwijsexperts
Ook in de wereld van deonderwijsexperts, de ondersteuningssector, de verschillende pedagogische
centra kwamen er honderden
vrijgestelden bij. Deze expertszoeken werk voor de eigen vernieuwingswinkel en oefenen zo een vernieuwingsdruk
uit. De macht van die zgn. expertsis veel te groot geworden. Drie voorbeelden. Vanaf de start van het debat over de
eindtermen in 1993 heeft de DVO duidelijk gemaakt dat ze de eindtermen wou
aangrijpen (misbruiken?) om een revolutie op gang te brengen. In de toelichting
bij de eindtermen wordt die revolutie nog eens duidelijk omschreven, voortaan
moesten de leerlingen zelf hun kennis construeren, basiskennis en
vakdisciplines waren niet zo belangrijk meer, enz. Ook de inspectie nam die
refreintjes over.
Het Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs (CEGO) beweert
al vanaf 1976 dat heel ons onderwijs de helling op moet; leerkrachten leerden
enkel trucjes aan en de arme kindjes
werden onder de knoet gehouden. Dit centrum krijgt jaarlijks 25 miljoen
Fr. In april stelde Laevers dat ons
secundair onderwijs voor de bijl moest, het moest volledig ontschoold worden.
We betreuren verder dat in veel beleidsondersteunend
onderzoek de expertsde
subsidiërende overheid naar de mond praten.
Punt 10: Bestrijden van bureaucratisering en grootschaligheid
Onze beleidsmensen en bepaalde onderwijskoepels sturen steeds meer aan op radicale schaalvergroting
& bureaucratisering. O-ZON pleit voor het afbouwen van de evolutie van de
school in de richting van een groot en bureaucratisch bedrijf. We pleiten voor
reductie van de steeds grotere fusies en
scholengemeenschappen, van de bureaucratische schil rond het onderwijs, van de
overhead (vooral in hoger onderwijs), van de planlast voor de leerkrachten. Het management moet in dienst staan van het leerproces.
De grootschaligheid leidt tot het ontstaan van grote
regionale koepels en tot het steeds verder toenemen van de bestuurslagen en van
het aantal managers, van de staffuncties en centrale diensten. Scholen dreigen
zo enorme bureaucratische instellingen te worden, log en overgeorganiseerd.
Niets mag meer informeel worden afgehandeld, voor alles zijn er commissies en
bijzondere coördinatoren, over alles moet eindeloos onderhandeld en vergaderd
worden. De grote en bedrijvige scholengroepen willen ook alles stroomlijnen en
reglementeren en dit ten koste van de professionele autonomie van de
leerkrachten. Leraren moeten al te veel tijd stoppen in plannen (planlast) en
overleggen en dit ten koste van het lesgeven. In het hoger onderwijs is de
bureaucratisering al heel sterk doorgedrongen, maar ook elders is ze in
optocht.
|