Pleidooi voor vlugger werken met conventionele maateenheden
voor lengte e.d. i.p.v. natuurlijke
maten in lager onderwijs
1.Probleemstelling: te lang en eenzijdig werken
met natuurlijke maateenheden
In het leerplan wiskunde van 1958 was het meten met meter en centimeter al voorzien in het
eerste leerjaar. In de nieuwe leerplannen komt centimeter pas in het tweede
leerjaar en decimeter en millimeter soms zelfs in het vierde; men werkt nu
ook langer met natuurlijke maateenheden.
Waar komt dit lange tijd alleen werken
met natuurlijke maten vandaan - en is
het wel verantwoord?
In de geschiedenis van het 'meten werd uiteraard eerst lange tijd uitsluitend met natuurlijke
maten gewerkt, en pas later met
gestandaardiseerde maat[1]eenheden en meetinstrumenten
zoals we die in het dagelijks leven
gebruiken. In de klascontext wordt deze
historische genese van het meten ook vaak gereconstrueerd. Er wordt dan lange tijd met 'natuurlijke maateenheden'
gewerkt, en de introductie van conventionele
maateenheden wordt uitgesteld. De
leerlingen moeten ook zoveel mogelijk
zelfstandig de opeenvolgende historische
stappen reconstrueren.
Voor het onderwijs in 'metend rekenen' werd/wordt veelal uitgegaan van het zgn. 'genetische
principe' in de traditie van Dewey,
Decroly, Piaget, constructivisme
Vanuit de stelling dat een leerling het ontstaan van de wiskundekennis moet kunnen
(re-) construeren, beklemtonen ook de medewerkers van het Freudenthal Instituut en de voorstanders
van constructivistische wiskunde o.i. al
te sterk het belang van het langdurig werken met natuurlijke maateenheden voor lengte, oppervlakte, inhoud
... en het uitstellen van het werken met gestandaardiseerde maateenheden.
A. Peter-Koops (2000)
verzuchtte in dit verband: Een overbeklemtonen
van het meten met niet-standaardmaateenheden levert
voor kinderen tijdverlies en moeilijkheden
op die lange tijd zijn onderschat. Op basis van onderzoek pleitte hij voor het vlugger werken met conventionele
maateenheden als cm e.d. Vanuit onze eigen
ervaring onderschrijven we de
relativering van het werken met natuurlijke maateenheden
en van het psychologisch-genetische reconstructieprincipe.
De culturele of formele 'maten' zijn voor kinderen
soms natuurlijker/bekender dan bepaalde
natuurlijke maateenheden die steeds minder
gebruikt worden.
2 Reconstructie van historisch-genetische ontwikkeling en reconstructieprincipe
Het genetische principe is dubbel: *Onder het historisch-genetische'principe
wordt een didactiek verstaan waarbij de
historische ontwikkeling van het vak in een versneld tempo doorlopen wordt.
*Bij het psychologisch-genetische principe dient het leerproces zo ingericht te worden dat
rekening gehouden wordt met de
ontwikkelingsfasen van het lerende kind,
en die zouden dan corresponderen met de
historische fasen en met de inventieve reconstructie
door het kind (Schubring, 1978).
Het lange tijd werken met natuurlijke maateenheden en het
werken met een strakke leerlijn zijn gebaseerd op de idee van een
structuurgenetische ontwikkeling van de
kinderlijke psyche volgens universele
fasen en in een vaste opeenvolging. Hierbij
werd ervan uitgegaan dat de ontwikkeling
van de menselijke kennis een afspiegeling of reproductie zou zijn van de
historische ontwikkeling van de mensheid. Men kan in de genoemde
genetische principes Haeckels
biogenetische wet - de ontogenese als herhaling van de fylogenese - herkennen, die een psychologische vertaling kende in de
zgn. 'recapitulatietheorie' (Stanley
Hall, John Dewey e.d.).
Schubring beschreef in 1978 hoe talloze vooraanstaande
psychologen, reformpedagogen en wiskundigen zich door de tijden heen op een
of andere wijze hebben uitgesproken voor
een initiatie in de wiskunde, die op een
natuurlijke wijze, genetisch in beide
betekenissen, vorm diende te krijgen. In
overeenstemming met de nauwe relatie tussen de individueel-cognitieve (ontogenese) en de
cultureel-historische ontwikkeling
(fylogenese) moeten de kinderen bij de opbouw van bv. hun meetbegrip de verschillende ontwikkelingsfasen naar het
gestandaardiseerde meten in de loop van de geschiedenis van de mensheid zelf doorlopen en zich zelf opnieuw
eigen maken. (Hetzelfde geldt voor de meetkunde,
enz.)
Ook John Dewey was een vurige aanhanger van de Darwiniaans geïnspireerde
recapitulatietheorie. Ook hij stelde dat de opgroeiende mens de geschiedenis
moet recapituleren en dus allerhande archaïsche stadia moet doorlopen - in een
versneld tempo uiteraard. Indien deze
fasen in de cultuureel-historische ontwikkeling
en de individuele ontwikkeling niet voldoende gerespecteerd en eigen gemaakt
worden, dan kan volgens de genetische theorie
de opbouw van het meetbegrip e.d. in sterke mate belemmerd worden. Ook voor het
vak wereld[1]oriëntatie stelden
Dewey, Decroly ... een historische reconstructie
van de productie van kledij e.d. voor: van
wol tot kleed b.v. - incluis het leren primitief weven door de kinderen.
Ook voor het meetkunde-onderwijs stelde Jean Piaget voor om het genetisch principe toe te
passen. Zo mocht de klassieke,
euclidische meetkunde met haar lijnen,
hoeken en figuren pas laat aan bod komen; men moest bv. eerst topologische
begrippen (nabijheid, open
en gesloten enz.) laten verkennen.
In België was de bekende medicus en reform[1]pedagoog Ovide Decroly (1871-1932) een groot voorstander
van het 'genetische principe' binnen wiskunde,
wereldoriëntatie, ... (Liefland, 1959). Hij
dweepte met de recapitulatietheorie en voor meten en metend rekenen propageerde hij het lange
tijd werken met natuurlijke
maateenheden en het uitstellen van het meer
formele meten. De invloed van Decroly op
het leerplan van 1936 zorgde ervoor dat in
de tekst expliciet werd vermeld: Men zal eerst
voldoende natuurlijke maten gebruiken' (Leerplan Ministerie van Openbaar Onderwijs, 1936).
Dit principe was overigens heel populair
binnen de reformpedagogiek die het
'natuurlijke' leren propageerde en het meer formele en schoolse leren wou uitstellen. Men vindt
die idee ook terug bij Rousseau.
De recapitulatietheorie had niet enkel invloed op de leerlijn voor 'metend rekenen' (bv. lange
tijd met natuurlijke maten werken, de
ene fase in de meetleerlijn laten voortvloeien
uit de voorafgaande), maar ook op de
gepropageerde werkvormen. Het zgn.
constructivisme en het reconstructieprincipe
beklemtonen ook nu nog - in navolging van Piaget en Dewey - dat de eigen inbreng en
constructie van het kind heel belangrijk
zijn. Uitdrukkingen als learning by doing en wiskunde is
wiskunde doen deden hun intrede. Constructivisten vertrekken hierbij van de idee dat ook
onze voorouders het zelf hebben moeten
ontdekken en zelf hun kennis moesten
construeren. (Ze vertellen er wel niet
bij hoeveel eeuwen het geduurd heeft alvorens
de hedendaagse wiskunde als cultuurproduct ontwikkeld werd.)
Een medewerker van het Freudenthal Instituut Ed de Moor in 1999 schreef dat ook prof. Hans
Freudenthal een aanhanger was van het genetisch principe. . Ook medewerkers van het
Freudenthal Instituut hechten te veel
waarde aan het lange tijd laten meten
met natuurlijke maateenheden voor lengte,
oppervlakte
Zelf erkennen we ook wel de
waarde van het eventjes werken met natuurlijke maateenheden, maar tegelijk relativeren we
het gebruik ervan. We raden dan ook aan
om vlugger al te werken met conventionele
maateenheden als cm e.d.
3 Kritiek op historisch-genetische aanpak en de recapitulatietheorie
Er is al lang discussie over de toepassing van het 'genetische principe' en de
recapitulatietheorie in het onderwijzen
van wiskunde, wereldoriëntatie e.d. Afgezien van het feit dat het genetische principe allerlei variaties
kent, bleek het ook een onvolledig en
gebrekkig instrument voor de leerplanontwikkeling.
Er wordt bv. voorbijgegaan aan de
relatie met - en de invloed van de huidige cultuur waarin het kind opgroeit en
aan de invloed van het
onderwijsleerproces.
Prof. Victor d'Espallier schreef destijds al: De overgang van de
natuurlijke maten naar de conventionele, enz. moet volgens Decroly door de kinderen zelf ontdekt worden. Deze
psychologische aanpassing aan het kind
kan o.i. echter maar binnen zeer beperkte
grenzen geschieden. Ook de cultuur en de
maatschappij stellen hun eisen; ze kunnen
niet op het kind wachten (De Block e.a.,
1974, deel 1, p. 367).
De voorbije jaren kreeg de toepassing van de recapitulatietheorie
op 'meten en metend rekenen' veel kritiek
te verduren, vooral waar het gaat om grootheden
zoals lengte, gewicht, inhoud
waarbij de
meeste kinderen al in een vroeg stadium kennismaken
met standaardmaten en standaardmeetinstrumenten. Thuis
bv. zien ze meten met lintmeter, vouwmeter,
lat
en ze horen spreken over meter Onderwijskrant 183 (oktober-november-december
2017) en centimeter en over hoeveel kilometer het nog is naar oma. Ze verwerven al vroeg een beeld van
een literpak melk, hun gewicht wordt in
kilos uitgedrukt ... Ze horen over
vijf minuten of over een kwartier gaan
we eten'
Een aantal gestandaardiseerde maateenheden zijn a.h.w. natuurlijker dan de meeste zgn. natuurlijke
maateenheden die voorouders
hanteerden.
Nogal wat leerkrachten en didactici vinden dat voor het
meten van lengte en gewicht veel vroeger gebruik gemaakt moet worden van deze
voorkennis. Lange tijd en enkel met
natuurlijke maten werken is volgens hen dan ook onnatuurlijk. In de
volgende paragrafen bespreken we de
kritiek op de dogmatische genetische leerlijn voor metend rekenen en op de
recapitulatietheorie met de eraan verbonden informele en zelfontdekkende aanpak
4 Relativering van werken met natuurlijke lengtematen en
informele aanpak
In de bijdrage Lengtemeting op de basisschool - actuele
ontwikkelingen en internationaal onderzoek wijdt A. Peter-Koop (2002) een aantal interessante beschouwingen aan deze thematiek. De
conclusies bij een aantal onderzoeken
zijn de volgende:
* De kinderen komen in hun leefwereld veel vroeger in contact met conventionele maten en meetinstrumenten dan de
aanhangers van het genetisch principe
beweren. De culturele of formele 'maten'
zijn soms natuurlijker dan natuurlijke maateenheden die steeds minder
gebruikt worden. Veel jonge kinderen gaan
soms al opmerkelijk goed met standaardmaten
(bv. cm en m) en conventionele meetinstrumenten
(bv. meter, liniaal) om. De langdradige en omstandige
indirecte vergelijkingsmethoden met willekeurig gekozen maten zijn voor deze kinderen eerder zinloos en ook
moeilijker. Een niet-kritisch gebruik van niet-conventionele maateenheden kan zelfs
tot ontwikkeling van misvattingen leiden.
* Het werken met natuurlijke lengtematen en informele
meetsituaties draagt minder bij tot het ontdekken van de basisstructuur van elk
meetsysteem dan algemeen verwacht wordt.
Vooral via gerichte verkenning van conventionele
maten als centimeter en meter - gekoppeld
aan de verkenning en het gebruik van de
liniaal - ervaren de leerlingen de drieledige
structuur van het echte meetsysteem.
° Er moet een van tijd en ruimte onafhankelijke maateenheid gevonden worden. Hierbij moet ook
verwarring tussen de maten voor lengte en oppervlakte/volume voorkomen worden.
Bij het meten van lengte met stroken of
blokjes treedt vlugger verwarring op.
° De maateenheid moet herhaald toegepast en bijgeteld worden als het
te meten object groter is dan de
eenheid. Het inzicht in schaalverdeling en resultatief tellen van de grootte
is hierbij heel belangrijk. De eenheid
moet systematisch onderverdeeld worden wanneer er geen natuurlijk maatgetal
bestaat, dat het te meten object
volledig kan omvatten.
*Uit bepaalde onderzoeken blijkt verder dat een te grote nadruk op het meten met
niet-standaardmaten problemen voor veel leerlingen
oplevert die tot nu onderschat werden.
In een Amerikaans handboek beklemtoonden
P.Wilson en A. Osborne in 1988 het volgende: Bij het pure aftellen met niet-conventionele,
willekeurig gekozen lengtematen worden noch
de betekenis van de nul, noch het herhaalde
aanleggen van lijnstukken, die de eenheden respectievelijk de ondereenheden
representeren, in het meetproces
duidelijk. Dit bemoeilijkt een werkelijk begrip van de onderliggende structuren
van het meetproces. De auteurs
pleiten terecht voor het vroeger overschakelen
op conventionele maten en meetinstrumenten.
*De kinderen zijn binnen metend rekenen te veel gedachteloos en informeel met meten bezig en
dat levert te weinig resultaten op. P. Bragg en L. Outhred hebben aan het eind
van de jaren 1990 in een breed opgezette
studie de kennis van Australische basisschoolleerlingen
over lengte[1]maten onderzocht. De leerlingen pasten bij de toetsopgaven
twee verschillende strategieën toe: enerzijds
het tellen met informele maateenheden, markeringen
of afstanden, anderzijds het gebruik van
een liniaal en het aflezen van de schaalindeling.
Beide aanpakken verwijzen volgens de wetenschappers naar een
eerder verworven instrumenteel en
oppervlakkig begrip van het meetproces en laten
geen dwingende conclusies toe dat er een diepergaand
begrip van het hieraan ten grondslag liggende complexe (drieledige) meetsysteem
bestaat.
Eerder ontstaat de indruk dat voor veel kinderen meten hetzelfde is als tellen van 'papieren
voeten', lucifers of strepen. Deze
louter rekenkundige interpretatie van grootheden, die de samenhang met de aan de meting ten grondslag liggende
eenheden verwaarloost, kan de opbouw van
een realistische voorstelling van grootheden
en van een begripsvolle afbakening van lengte, oppervlakte en inhoud blijvend belemmeren (Peter-Koops, o.c.)
Bragg en Outhred stellen voor meer tijd
te besteden aan de gerichte verkenning
van de conventionele maten en meetinstrumenten
en wat minder aan het informele meten.
Waar zit de klaarblijkelijke attractiviteit van conventionele
meetinstrumenten voor de kinderen in? Volgens Peter-Koop vast en zeker
in een of andere eerdere buitenschoolse
ervaring. Zo zijn de meeste kinderen bijvoorbeeld
al meerdere malen en in verschillende
situaties gemeten en gewogen, hebben ze
zakgeld gekregen (en uitgegeven) en weten
ze precies wat de aanvangstijden en duur
van hun lievelingsprogramma's op de televisie zijn. Zij zien hun ouders
en anderen koken en iets repareren, en
hebben het nut van conventionele meetinstrumenten
op allerlei manieren direct of indirect
ervaren.
6 Besluiten
Bij lengtemeting is een aanpak die gebaseerd is op de voorschoolse en buitenschoolse ervaringen waarover
de meeste kinderen beschikken, aangewezen. Kinderen maken geen echt onderscheid
tussen natuurlijke maten en standaardmaten. Ook een standaardmaat is voor hen een
natuurlijke maat. Meetlat, lint en
liniaal zijn heel natuurlijke meetinstrumenten
die ze al vroeg kennen.
Een quasi gelijktijdig gebruik van conventionele en willekeurige
maten, waarbij ook de voorkennis over het
omgaan met gebruikelijke maten en meetinstrumenten betrokken wordt, lijkt dus
aangewezen. We denken hier bv. aan de
bespreking met de kinderen van de
schaalverdelingen op de hun bekende
meetinstrumenten en het tegelijk laten ontwerpen
van dergelijke schaalverdelingen met onderverdelingen
bij willekeurig gekozen maateenheden; dit laatste om de betekenis en de
structuur van de gebruikelijke
meetinstrumenten en maten nog beter te
kunnen doorzien en begrijpen. Dit betekent
ook dat de leerkracht van een eerste leerjaar
al over cm mag praten. De verkenning van
de meetlat biedt overigens een goede ondersteuning van de getallenkennis
(bv. ook resultatief tellen). Een leerling moet nog niet weten dat 1 m = 100 cm
om al met cm als lengtemaat en de meetlat
te kunnen werken.
|