Interview in de krant DS van 6 november 2014: prof. em. taalkunde Joop van der Horst blikt vooruit en terug. Zinsontleding? Daar moeten we vanaf (en ook van werkwoordspelling)
DS 6 november 2014
Negentien jaar nadat hij in Leuven is neergestreken, gaat
Nederlander Joop van der Horst met emeritaat. Als hoogleraar Nederlandse taalkunde
tenminste, want de non-conformist, de generalist en de didacticus met de
heldere pen kunnen nog wel even mee. Zo ook zijn stevige meningen over taal.
Citaten vooraf uit interview die beklijven:
De Standaardtaal was
alleen leuk voor een kleine bovenlaag. En die schreeuwt nu luid. Maak de
spelling computerproof, pas de dt-regel aan. Zinsontleding is een vergissing
geweest van de achttiende eeuw.
DS: Velen hebben uw
boek Het einde van de standaardtaal gelezen als een bevestiging van hun
gevoel dat het niet goed gaat met ons Nederlands.
Dat gevoel van
malaise, dat duurt nog honderd jaar. Dat zijn de stuiptrekkingen van een
aflopende zaak: want de standaardtaal, geloof me, die loopt af. Alleen, dat is
niet noodzakelijk erg. Standaardtaal is voor een groot deel van de mensen
altijd een belemmering geweest. Als je niet netjes praatte, dan hoorde je er
niet bij. Dat gold voor drie kwart van de samenleving. Standaardtaal was alleen
leuk voor een kleine bovenlaag. En die schreeuwt nu luid.
DS : Sprak uw laatste lichting studenten nog Standaardnederlands?
Nee, hoor. In mijn
strenge norm spraken de meeste van mijn studenten bijna allemaal een sterk
gekleurd soort Nederlands. En niet alleen hier in Leuven, in Amsterdam was dat
precies zo. Echte standaardtaalsprekers hebben nooit meer dan 20 à 30 procent
van de bevolking uitgemaakt. En nu wordt het alleen nog gesproken door een paar
ouwe kerels. Zoals ik.
Wat komt er dan in de plaats?
Het hele scala aan soorten Nederlands dat je nu hoort.
Waarmee de mensheid overigens tien keer beter communiceert. Niemand houdt nog
zijn mond omdat zijn taalgebruik niet zou deugen. En willen de pleitbezorgers
van het soort Nederlands van zestig jaar geleden die taal opnieuw invoeren, dan
moeten ze ook de maatschappelijke structuren van toen terugbrengen. In de praktijk
betekent dat: opnieuw je mond houden. Nu kan iedereen naar school en op televisie,
desnoods met ondertiteling.
DS: Sommige van uw
collegas proberen de term Standaardnederlands met alle macht te redden: ze
hebben het over formeel of informeel, Belgisch of Nederlands
Standaardnederlands.
Ach, dat is halfslachtig gedoe. Heb de moed om door te
denken: met een uniforme standaard is het gedaan. Maatschappelijk is dat helemaal
niet erg. Privé wel, voor mij is dat erg, ik bén die standaardtaal. Wie de
standaardtaal marginaliseert, marginaliseert mij en mijn generatie. Maar op een
gegeven moment moet je accepteren dat je ouder wordt en moet je gewoon even slikken.
DS; Moeten de media het laatste bolwerk zijn waar de
standaardtaal standhoudt?
Ik heb een geheel eigen norm van wat ik algemeen Nederlands
vind; die heb ik zestig jaar geleden meegekregen en die is een beetje strenger
dan Van Dale. Daar hou ik aan vast. Maar of een volgende generatie dat ook wil
doen, daar ga ik niet over. Ik stel alleen vast dat ze het niet doen.
En de spelling?
Ik ben geen liefhebber van onze spelling. We hebben een
spelling nodig die aangepast is aan onze hedendaagse manier van schrijven, met
een toetsenbord en een spellingchecker. Zon spellingchecker heeft geen
problemen met een woord als onmiddellijk, maar wel met gebeurdt. Dan zeg ik tegen
de Taalunie: doe eens iets wat echt nodig is, maak de spelling computerproof, pas
de dtregel aan, in plaats van te zeuren over verbindingsstreepjes en tremas
en een n in pannenkoek.
Ds: In woordenboeken is een evolutie aan de gang om typisch
Vlaamse taalfouten, zoals gallicismen, als algemeen Belgisch Nederlands te
bestempelen. Hoe staat u daartegenover?
Tja, voor mezelf ben ik daarin verschrikkelijk streng, maar
wie ben ik om ontwikkelingen in taal en dus in woordenboeken tegen te houden?
Trouwens, het woordenboek van de toekomst, dat zal volgens mij privé zijn: een
digitaal woordenboek op je eigen naam, dat je aanvult of opruimt zoals je dat
met het lexicon van je spellingchec ker doet. Dat woordenboek zou bijvoorbeeld
ook automatisch de woorden kunnen verzamelen die je op het internet tegenkomt.
Ik verwacht dus dat de grenzen tussen dialect en standaardtaal, tussen je
Engels en je Nederlands
nog meer zullen vervagen dan nu al het geval is.
DS: Een woordenboek is ook wel een houvast voor een groep,
zoals een krant.
Ik snap wel dat dat een praktisch probleem geeft, zeker
voor kranten en uitgeverijen. Daar moeten zij bepalen wat ze willen.
DS: Kijkt u nu anders tegen taal aan dan toen u in het vak
begon? (denkt na) Vroeger had ik geen benúl van de langetermijntrends die onze
Europese talen al meer dan twee millennia aan het ondergaan zijn. De recentste
trend is: de ongelofelijke toename van vaste idiomatische verbindingen:
op zijn hoede zijn, in zijn sas zijn. De lijstjes van zulke verbindingen
groeien en groeien maar. Dat vind ik een fascinerende tendens, die wij trouwens
als moedertaalsprekers niet zelf hebben opgemerkt. Het waren de
tweedetaalleerders die ons daarop wezen.
DS: Als we meer van
die vaste uitdrukkingen hebben, hebben we dan ook meer woorden?
Woordenboeken worden inderdaad almaar dikker. Maar als
werkhypothese zou ik denken dat wij nu niet meer woorden hebben dan in de
middeleeuwen. Wel steken we onze neus nu in heel diverse domeinen via de
krant, het internet. De woorden die daar gebruikt worden, over pakweg openhartoperaties,
die wil je wel eens opzoeken. En dus sluipen ze het woordenboek in.
DS: In het tijdschrift Onze Taal zei u onlangs dat
zogenaamde taalliefhebbers, in tegenstelling tot paardenliefhebbers, niks van
hun onderwerp afweten. Vindt u dat het grote publiek meer van taal zou moeten
weten?
Ja. Of dat ze hun mond houden, dat vind ik ook goed. In de
loop der jaren is het me steeds meer gaan ergeren dat iedereen over taal
meepraat, maar vaak nauwelijks met enige kennis van zaken. En dat is een groot verschil
met voetballiefhebbers en wijnkenners, die al eens een boek lezen over hun
hobby en die iets weten over allerlei voetbalgebeurtenissen in 1973. Taalliefhebber,
dat ben je tegenwoordig gewoon zoals je de poes aait. Lees eens het voorwoord
in Van Dale, denk ik dan, dat zou al heel instructief zijn. Dat ontslaat je al
van een heleboel vooroordelen en onzingedachtes.
Ik stel ook vast dat mensen die taal zogenaamd vreselijk
leuk vinden, meestal al helemaal weten wat ze willen horen. En als je iets
anders vertelt, dan worden ze geïrriteerd en een beetje bozig.
DS: Hebt u een raad voor het Vlaamse taalonderwijs?
Veel lezen, veel schrijven, veel spreken, veel luisteren.
Maakt niet uit of je dat doet met de klassieke tekst van linksboven naar rechtsonder
of dat je je leerlingen op een intelligente manier laat zappen op het internet.
Het gaat om de oefening: het veel doen. Mijn nadruk zou liggen op praktische taalvaardigheid
in het onderwijs.
DS: En zinsontleding?
Daar moeten we van af. Ik heb zelf járen zinsontleding
gegeven en ik vond dat heel prettig. Maar de zinsontleding is een beetje een
vergissing geweest van de achttiende eeuw. We zijn erdoor op een zijspoor
geraakt: zinnen ontleden heeft eigenlijk niet veel met taal te maken, het is de
logica van de boodschap die je ontleedt.
Het klopt wel dat je een metataal nodig hebt om het over
bijvoorbeeld kromme zinnen te hebben. Maar dat zou ik allemaal via de
woordsoorten aanpakken. Die bestonden tweeduizend jaar geleden ook al. En ze bieden
een goed instrumentarium om over taal te spreken. Als je geen enkel vogeltje
bij naam kunt noemen, zie je ook niet veel vogeltjes in het bos.
DS: Schrap de zinsontleding. Dat zullen de
taalkundecollegas graag horen.
O, maar het is wel ruimer dan dat, hoor. Het gaat niet goed
met de taalwetenschap: de taalwetenschap als aparte discipline houdt weldra op
te bestaan.
DS: En waarom dan?
Aspecten van taal zullen wel bestudeerd blijven worden,
maar niet als aparte discipline. Die herverkaveling zie je nu al gebeuren: een
deel komt voor rekening van psychologen en sociologen, een ander deel gebeurt
door ingenieurs of archeologen of wie ook.
En wat heeft de taalwetenschap de afgelopen vijftig jaar nu
eigenlijk bereikt? Chomskys universele grammatica? Niks. Per computer
vertalen? Niet gelukt. Hoe dolfijnen met elkaar piepen? Niet gelukt. Wat is er
de afgelopen vijftig jaar eigenlijk wél gelukt als je het vergelijkt met
bijvoorbeeld de wetenschap van de kleine deeltjes of de medische wetenschap?
Ja, van een paar talen wetenwe nu ietsjes meer, maar voor de rest...
Het is ooit anders geweest, hoor: in de 19de eeuw
stond de taalwetenschap cultureel in de frontlinie van de wetenschappen. Nu is ze
de absolute achterhoede geworden.
DS: Moeten we nu allemaal hard huilen?
Helemaal niet. Met het Nederlands zelf gaat het prima. Er
is een tamelijk geüniformeerde uitspraak, genoeg toch om elkaar te verstaan.
Het onderwijs is goed. Het aantal sprekers van het Nederlands is groter dan het
ooit geweest is. Alles wat je in een taal zou willen hebben, dat hebben we.
|