Over
hervorming van de volkschool op Vlaamsch-Nationale Grondslag, zoals radicaal gepropageerd door inspecteur J.Th. Strauven in 1941,in
mindere mate in het tijdschrift Vlaamsche Paedagogiek (19411944) van Jozef Verheyen
en Leo Roels,
Raf Feys
1
Inleiding
Hoofdinspecteur lager onderwijs J.Th. Strauven in
1941: Schets eener hervorming van de
Volksschool op Vlaamsch-Nationale Grondslag
In het Vlaamsch
Opvoedkundig Tijdschrift waarschuwde priester-filosoof Frans De Hovre de Vlaamse
(onderwijs)mensen al in 1922 voor het Duitse nationalisme en voor nationalistisch & collectivistisch onderwijs zoals dit al
lang gepropageerd werd in Duitsland en Oostenrijk met slogans als minder intellectualisme, meer karaktervorming, veel aandacht
voor de Heimat &volkstaal De Hovre beschrijft de opkomst van het Duitsch Nationalisme van Fichte en Co begin de
19de eeuw, als reactie op
cosmopolitisme van 18de eeuw die niet alleen in de praktijk, maar nog meer in
theorie, de eeuw is geweest van het cosmopolitisme. En dit nationalisme drong in
dit tijd ook al door in het onderwijs.
De Vlaamsgezinde filosoof De Hovre was in 1919 mede-oprichter van het (katholiek) Vlaamsch
Opvoedkundig tijdschrift samen met de Torhoutse normaalschooldirecteur Alberic
Decoene, maar waarschuwde in 1922 voor het Duits Nationalisme van Fichte en voor
nationalistisch & collectivistisch
onderwijs, tendensen die hij vermoedelijk ook toen al in Vlaanderen ontwaarde.
De visie van Hitler en co
op nationaal-socialistisch
onderwijs & cultuur was dus ook al lange tijd aan het smeulen in het onderwijs
in Duitsland en Oostenrijk; ze werd in 1937-1945 verder doorgedreven op de zgn.
Hitler-scholen en in mindere mate ook al in Vlaanderen zoals ook blijkt uit recente bijdrage Vlaamsche Paedagogiek: progressive educationalists and the construction
of a Flemish Volksgemeinschaft, 19221944 (zie verderop).
Frans De Hovre
schetste in zijn bijdrage van 1922 het ontstaan van het nationalistisch &
collectivistisch gedachtegoed tegen de achtergrond van de evolutie in Duitsland van cosmopolitisme naar nationalisme , en van
de grote invloed van filosofen als Fichte.
De Hovre schreef o.a. : In 1808 al - 2
jaar na de nederlaag bij Jena, hield de filosoof Fichte te Berlijn zijn
Toespraken tot de Duitsche Natie, die t Evangelie van het Duitsch
nationalisme en de kern van hun kultuurgedachte en onderwijsvisie zou worden.
Fichte verkondigde aan de universiteit van Berlijn jarenlang dat het volk zich moet onderwerpen aan de
Grote Leider die hen naar het beloofde Duitse paradijs zou voeren. In de aanloop van wereldoorlog II en tijdens
de oorlog, in de NAZI-onderwijsvisie van kwam die visie nog meer op de
voorgrond. Het gaat dus niet om een visie die zomaar in de aanloop van- en
tijdens WOII tot uiting kwam. In punt 4
gaan we verder in op de bijdrage van De Hovre.
In deze bijdrage bekijken we vooral de radicale nationaal-socialistische uitspraken van J.Th Strauven, Vlaamsgezinde
hoofdinspecteur lager onderwijs in 1941, op het moment dat het er uitzag dat
Duitsland de oorlog zou winnen, in de brochure: Schets eener hervorming van de Volksschool op Vlaamsch-Nationale
Grondslag. Strauven pleit er voor nationalistische onderwijs naar het voorbeeld van Duitsland. Hij stond
niet alleen met die visie.
Bij
het besluit van 28 mei 1941 stelde secretaris-generaal Romsée de commissie voor
onderwijsaangelegenheden in; Strauven werd hoofd van deze commissie. De
commissie moest ervoor zorgen dat uitsluitend onderwijzers die de volksche
overtuiging delen in de gemeentescholen benoemd werden. Na de oorlog kreeg Strauven als collaborator een
straf opgelegd.
Er
kwam in 1941 ook een commissie ter herziening van de schoolboeken, met als
dubbele opdracht: *de schoolboeken uitzuiveren die passages bevatten die
krenkend waren voor de Duitse opvatting en eer; *zorgen voor eenmaking van het
Belgisch schoolboek. Van alle
schoolboeken moesten 2 exemplaren worden overgemaakt aan de
commissie - ook lees- en rekenboeken. Leo
Roels zetelde als toenmalig inspecteur-generaal
ook in die commissie, maar naar eigen zeggen tegen zijn zin. Er kwam ook een
verbod om schoolboeken te gebruiken die door Joden geschreven of uitgegeven
werden, of uittreksels van Joodse schrijvers voorkwamen.
Vermeldenswaard in deze context is ook dat precies in 1941
het tijdschrift Vlaamsche Paedagogiek
(19411944) werd opgericht.Vlaamsche Paedagogiek werd tussen 1941 en 1944
uitgegeven door twee bekende onderwijsmensen, prof. Jozef Verheyen &
inspecteur-generaal Leo Roels. Het nieuw
tijdschrift viseerde de ontwikkeling en
verspreiding van een pedagogie die geworteld was in de Vlaamse bodem en in het nationale karakter. In hun recente bijdrage
Vlaamsche Paedagogiek: progressive educationalists and the construction of a
Flemish Volksgemeinschaft, 19221944, maken
Sarah Van Ruyskensvelde & Marc Depaepe voor mij duidelijk dat devisie van de Vlaamsgzinde
Strauven met minder intellectualisme, meer karaktervorming, heimatkunde
in
die tijd ook in het tijdschrift
Vlaamsche Paedagogiek (19411944) gepropageerd werd. Strauven stond
dus niet alleen met zijn visie, maar Leo Roels stelde in 'Twintig jaar Boeman' in 1966 dat hij in tegenstelling met zijn
collega-inspecteur niet collaboreerde, en afstand nam van zijn radicale
uitspraken.
We citeren (en vertalen) even het abstract. Het tijdschrift Vlaamsche Paedagogiek werd tussen 1941 en 1944 uitgegeven door twee
bekende onderwijsmensen, prof. J. Verheyen & inspecteur-generaal Leo Roels.
Het nieuw tijdschrift viseerde de ontwikkeling en verspreiding van een
pedagogie die geworteld was in de Vlaamse bodem en in het nationale karakter. Verheyen en Roels
waren ervan overtuigd dat sterke
persoonlijkheden alleen konden gedijen in een natuurlijke (volkseigen) sfeer,
gedragen door [de Vlaamse] taal. Het tijdschrift bood een opmerkelijke
combinatie van reformpedagogische ideeën, zoals de nadruk op de vrije
ontwikkeling van het kind, en anderzijds
een antimodern en antidemocratisch discours, gebaseerd op ideeën van de
Volksgemeinschaft, het belang van
Heimatkunde, karaktervorming
De auteurs illustreren hoe in Vlaamse progressieve
onderwijskringen het reformpedagogisch debat verschoof in de
richting van een vlammend antimodern discours, dat draait om noties als karaktervorming,
discipline en Heimat. Dit artikel
suggereert dat het tijdschrift Vlaamsche
Paedagogiek in veel opzichten een radicalisering was van het gedachtegoed van zijn voorganger Moderne
School (19271941), een Vlaams tijdschrift voor progressief onderwijs.
Beide tijdschriften waren gebaseerd op dezelfde principes. Maar terwijl de Moderne School progressieve
onderwijsprincipes gebruikte om een school te vestigen die naar eigen zeggen dichter bij de realiteit stond, wilde Vlaamsche Paedagogiek het onderwijs
vooral ook gebruiken als instrument voor de culturele emancipatie van
Vlaanderen. De bijdrage documenteert de aantrekkelijkheid van reformpedagogisch onderwijs voor flamingante
pedagogen en leraren, die ervan overtuigd waren dat de Volksgemeenschap,
georganiseerd rond de nationale geschiedenis en de populaire Vlaamse taal, mede
kon worden bereikt door een kindgerichte pedagogie.
Strauven manifesteerde zich ook als aanhanger van
het antisemitisme, ook al was hij
katholiek. Dit antisemitisme was
overigens al lang breed verspreid in
Europa en elders. In de bijdrage
Adolf Hitler was ook een kind van zijn tijd in De Morgen van 18 september
lezen we: Liedinger en Rapp tonen in hun exposite over de jeugd van Hitler
o.m. dat Hitlers antisemitisme zijn oorsprong vond in zijn Oostenrijkse jeugd.
Het antisemitisme was er al lange tijd doorgedrongen in alle gelederen van de
maatschappij, Het was overigens destijds
ook aanwezig in de godsdienstlessen in het Vlaams onderwijs.
2 Schets eener hervorming van de Volksschool
op Vlaamsch-Nationale Grondslag
2.1 Inleiding
Hoofdinspecteur lager onderwijs J. Th. Strauven was na WO-I een actief lid van de Vlaamsche Opvoedkundige Vereeniging (VOV); naast figuren als H. Deman, L. Roels,
V. DEspallier, J. Peters, F. Van Hoof, W. Schneider. Hij schreef in 1933 een
lange en leerrijke bijdrage over de bedenkelijke toestand van het Vlaams
onderwijs in de brochure De
opvoedkundige Beweging in Vlaanderen na den Oorlog. De zakelijke toon van
deze bijdrage staat in schril contrast met wat hij in 1941 schreef. In 1933
betreurde Strauven wel tussendoor ook de
verfransching van het onderwijs: Aan
Brussel en aan den Brusselschen geest hebben wij het te wijten, dat de Vlaamse
volksschool in t verleden werd dienstbaar gemaakt aan de verfransching. Wij
hebben aangetoond dat voor de meerderheid onzer volkskinderen de leertijd
slechts vier of vijf jaar bedroeg, en niettemin stelde men aan de volksschool
den eis dat ze naast de moedertaal ook het Fransch zou onderwijzen In die
bijdrage treffen we zijn controversiële uitspraken van 1941 nog niet aan.
Strauven schaarde zich bij
het begin van de oorlog aan de zijde van Frans
Uytterhoeven, de leider van de zgn. Volksopvoeding. In hun tijdschrift
Onze Volksschool werd het ondubbelzinnig voorgesteld: de nationaal-socialistische geest moet onze scholen doordringen,
worden de legioenmannen verheerlijkt, is het bevrijde Dietsche Vlaanderen,
organisch in het Rijk verbonden en de ordewacht waarachter het Germaansche Rijk
standhoudt, moeten wij een volwaardige
Dietsche Volksgemeenschap bestreven (sic) in het Duitsche Rijksverband.
Strauven werkte deze ideeën in 1941 verder uit in de brochure Schets eener hervorming van de Volksschool
op Vlaamsch-Nationale Grondslag. In het Woord vooraf schreef Frans Uytterhoeven: Hiermee ontvangt u het
zoo lang verwachte eerste brochuurtje Volksopvoeding. Uit ons gansche streven
zal steeds blijken hoezeer wij bezorgd zijn om aan onze jeugd een nationale
opvoeding te geven in dienst van onze Dietsche volksgemeenschap. Het
historische oogenblik voor Vlaanderen is geslagen! Vlaanderen stat nu voor de
keuze, waardoor het zijn lotsbestemming, zijn verbondenheid met God, bloed en
bodem moet aanvaarden of verwerpen. Vlaanderen moet thans toonen of het bereid is zijn plaats in te nemen in de
rij der Gemaansche volkeren en of het in de toekomst zijn eigen wezen gaaf en
ongeschonden wol behouden. Moge deze brochure van J.Th. Strauven er toe
bijdragen de volksopvoeding op nieuwe wegen te leiden, ten bate van ons
geliefde doch zoo lang verwaarloosde volk.
Ik citeer nu uitvoerig uit de brochure van
1941, niet zozeer de passages over structuurhervormingen die volgens Strauven
broodnodig waren op alle niveaus van het onderwijs, maar Strauvens politieke
ideeën en zijn nationaalsocialistische kijk op het onderwijs. Ik schrok wel even bij het lezen van zijn
krasse uitspraken, fel antisemitisme
inbegrepen. Ook het Jodendom wordt door Strauven als een sloopende en
ontbindende kracht getypeerd. Het
gedweep van inspecteur Strauven en co heeft veel leerkrachten ook misleid; na de oorlog
werden ze hiervoor vaak geschorst.
2.2 Schets eener hervorming van de
Volksschool op Vlaamsch-Nationale Grondslag.
De
Vlaamsche strijd was vroeger een bijna hopelooze strijd. Nu is het uur der bevrijding aangebroken. Thans zijn we ervan overtuigd
dat het uur der bevrijding waarover Dosfel sprak, dat uur, welk beslissend is
voor de toekomst van een volk en dat slechts éénmaal komt, voor ons is
aangebroken. Dat het vroegere regime ten
doode was opgeschreven bleek ook uit zijn machteloosheid. Er bestond geen
Belgische ziel, geen Belgisch nationaal gevoel.
Machteloos was het regime! Het parlementarisme en de zoogenaamde
democratie hadden zichzelf ondermijnd. Zóó was ongeveer den toestand toen den
oorlog uitbrak.
Tegenover de Westersche inzinking rees de
kracht op van de jeugdige Duitsche weermacht, die al het vooze en verdorvene
deed ineenstorten en verdwijnen. De nazi-soldaat was echter meer dan een
overwinnaar, hij was de drager van de groote revolutionaire gedachte, die hem
kracht en vertrouwen schenkt, een onbeperkt vertrouwen in den Führer en een
allesoverwinnend geloof in de bestemming van het Groot-Duitsche rijk. De nazi-soldaat betoonde zich korrekt,
hoffelijk en dienstaardig: hij bleek een opvoeding te bezitten, waarvan onze
volksjongen tot heden gespeend bleef.
De krachtideeën waarvan het Duitsch
nationaalsocialisme en de corporatieve inrichting van den Staat naar
Italiaansch model hun dynamisme aan ontlenen, zijn overigens in hoofdzaak
dezelfde : autoritair leidersbeginsel in dienst van de Volksgemeenschap en
volledige verantwoordelijkheid der leiders; de arbeid rijkste bron van
volkswelvaart, de familie als grondslag van de maatschappij, verdediging van de
volksgemeenschap tegen alle sloopende en ontbindende krachten: individualisme,
egocentrisme, Jodendom, vrijmetselarij,
veredeling en versterking van het ras.
De waarde van deze ideeën hangt af van de
verwezenlijking door sterke persoonlijkheden en volgens de aard van het eigen
volk en land. De massa moet geleid en gericht worden; slechts wanneer ze tot
erkenning is gekomen van het voor haar verwezenlijkte goed, dan wordt de
volksmacht de stevige basis waarop het nieuwe regime berusten kan. Dit stadium
hebben we nog niet bereikt, maar in het Reich is gebleken hoe machtig een volk
wordt, dat eendrachtig en met volle overgave zijn Führer volgt. We weten
thans nog niet welk toekomstig statuut van ons land zal zijn; wat we echter
weten is dat Vlaanderen en gansch Dietschland
van Germaanschen bloede zijn, maar ook dat ze een eigen volk vormen met
een eigen lotsbestemming en eigen kultureele toekomst.
Zoals ook dr. Victor Leemans zei stelt
Volksopvoeding en onderwijs zich ten doel al de volksgenooten te vereenigen,
die in een door den staat erkende
onderwijsinrichting, medearbeiden aan de vorming van de Vlaamsche jeugd tot
waardevolle en bewuste Vlamingen. Zij staat op volkschen en
nationaalsocialistischen grondslag. Daaruit volgt dat het wezen en de
organisatie van het huidig onderwijs in grooten deele zullen moeten herzien
worden. Dit kan niet het werk zijn van de huidige onderwijsadministratie. Deze
administratie is het werktuig van het vroeger regime. In het verleden stond ze,
wat althans de hoogere instanties betreft, onder liberaal-socialisten invloed
en werkte de denationalisatie in de hand.
We zullen in deze brochure geen volledig plan
uitstippelen van de organisatie. Dit plan ligt ter studie, het wordt met
angstvallige zorg onderzocht en overwogen en zal worden bekend gemaakt, wanneer
het gunstige uur zal zijn geslagen.
Ik
herinner ten slotte aan het mooie woord van onzen grooten en edelen
priester-dichter Cyriel Verschaeve, dat hij uitsprak bij de
openingsplechtigheid van de kultuurraden: Er
zijn nieuwe tijden in aantocht. Der Tag geht auf von Orient. Hoe zouden
wij naar dien dag niet keren en dus bruggen bouwen die noodig zijn? Voorwaarts
schouwen is levenseisch en kultuurdaad. Deze beschouwingen bij den aanvang deze
studie acht ik noodzakelijk omdat het meer dan ooit van belang is het standpunt
te bepalen, waarop wij ons stellen bij het onderzoek naar de hervorming van ons
Vlaamsch onderwijswezen.
In die brochure tekent Strauven uitvoerig de
contouren uit voor een onderwijs op nieuwe banen. We beperken ons hier tot
enkele passages.
De komende volksschool moet ten dienste
staan van de nationale opvoeding en dus steunen op politieke beginselen. Het
vroegere neutralisme heeft voor goed afgedaan. Het algemeen belang primeert
alle tegenstrijdige persoonlijke voorrechten en belangen. De opvoeding moet op
nationaalvolkschen grondslag worden gebaseerd.
Er moet worden gestreefd naar een gemeenschapsschool op nationaal
volksche basis. Het autoritaire beginsel
wordt vooropgesteld bij de leiding en regeling van het volksonderwijs. Het gansche opvoedingsstelsel is gericht naar
den leiding van den Vlaamsch nationalen en volksverbonden mensch. Elke
denationalisatie moet beteugeld worden en alles wat de ontaarding en
verbrokkeling in de hand kan werken. Ook het belang van de familie als grondcel van de maatschappij moet worden erkend.
Buiten het domein van de godsdienstige opvoeding
moet men het belang erkennen dat de zorg voor het onderwijs in handen is van de
gemeenschap. Dit onderstelt dus een definitieve opruiming van de zogenaamde
grondwettelijke vrijheid van onderwijs, welke eenieder toelaat onderwijs te
geven in wat en hoe het hem lust.
Dat is het leidende principe dat moet
aanvaard en doorgevoerd worden, omdat de zogenaamde democratie noodlottig en
machteloos is gebleken om de welvaart, de orde, het levensonderhoud van de
menschen en de kracht van het volk te verzekeren het autoritaire beginsel
moet centraal staan.
Minder intellectualisme, meer karaktervorming,
discipline en Heimat
Overdreven intellectualistische neigingen
moeten plaats ruimen voor een meer gezonden socialen zin. De overschatting van de rede was kenschetsend
voor de voorbije eeuw. Krachtdadige leiders, fascinerende volksopwekkers om
theorieën in daden om te zetten, die treft men zoo maar iederen dag niet
aan. Enz. Enz.
3 Ex-onderwijsinspecteur-generaal Leo Roels
over het optreden en visie van Strauven
Ik laat nu even de Vlaamsgezinde ex-onderwijsinspecteur-generaal Leo Roels aan
het woord over zijn vroegere collega-inspecteur Strauven in zijn boek in zijn
boek Twintig jaar boeman (Van In,
1966), waarbij Roels van de gelegenheid gebruik maakt om expliciet te stellen
dat hij zelf niet collaboreerde.
Op de lagere school was Strauven leerling
geweest van niemand minder dan Steven L. Prenau, begaafd letterkundige,
strijdend vrijzinnige, die tijdens de eerste wereldoorlog de zijde van de
activisten koos. (Prenau was ook lid van
de Raad van Vlaanderen). In de oorlog
van 14-18 was Strauven ambulancier aan het front. Hij maakte er kennis met de
verdrukking van de Vlaamse soldaten. Later werd hij onderwijsinspecteur in het
Brusselse. Ook daar zag hij om zich heen de verfransing aan het werk. Hij
voelde zich onmachtig om er zich openlijk
tegen te verzetten; hij was overigens van aard niet strijdlustig.; hij
ageerde liever achter de schermen. Doch dat wist men in het ministerie, en dat hield
waarschijnlijk zijn bevordering tot hoofdinspecteur tegen. Stille werker en man
van studie was hij, stellig bewust van zijn begaafdheid. Hij was zeker niet
zonder ambitie. Hij zag herhaaldelijk hoe minder verdienstelijke collegas hem
voorbijstreefden, dikwijls dankzij politiek gekuip. Moet het dan verbazen dat
opgekropte ergernis zijn politieke visie vertroebelde?
J.Th. Strauven was vóór de oorlog een inspecteur-medewerker
die ik zeer op prijs stelde. Hij was verstandig en belezen. Hij had een vlotte
pen, zo in het Frans als in het Nederlands. Ik had hem als collega leren kennen
en waarderen toen ik van 1921 tot 1923 in het kanton Elsene als inspecteur werkzaam
was. We waren later samen in het hoofdbestuur van de Vlaams Opvoedkundige Vereniging. Ik was erin
geslaagd hem later tot hoofdinspecteur te doen benoemen, een promotie die m.i.
veel te laat kwam. Ik zou zeggen dat hij in die tijd een vriend was.
Op de landdag van Jeugdopleiding te Hasselt
op 19 augustus 1941, luidde zijn leuze: onverfranst en onverduitst. Wie zou het
daarmee niet eens zijn? Doch zijn woord heeft er menig onderwijzer verder
meegesleept, die het zich later zou beklagen.
Bij het uitbreken van de oorlog lag Strauven te bed met hartvang. Toch
is hij gaan kijken toen de Duitse soldaten Brussel binnen marcheerden. Ze
maakten op hem een diepe indruk, zo flink, zo zelfzeker, zo tuchtvol. Er werd
me verzekerd dat hij van het schouwspel opfleurde. Nu kwam hij me in het ministerie van
onderwijs opzoeken. Ik heb hem mijn gemoed gelucht over het eerloze volk (ja,
zo schijnt het mij!), dat in weerwil van plechtige verbintenissen ons voor de
tweede keer, zonder enige provocatie, moordend overrompelde. Daar stak hij de
hand op, en met een medelijdende glimlach, viel hij me in de rede: Mijnheer
Roels, wanneer een grote natie als de Duitse, het voor haar veiligheid nuttig
vindt een landje als België onder de voet te lopen, dan is zulks ook haar recht.
Ik heb destijds veel gepiekerd over het
geval Strauven. Wij schenen vóór de oorlog dezelfde levensbeschouwing te
koesteren, in hetzelfde kamp thuis te horen. Vanwaar nu bij hem een houding en
een gedraging die ik, van mijn kant, onvoorwaardelijk veroordeelde. Dat de mens
slechts het product is van zijn biologische en zijn sociale erfelijkheid, is
ongetwijfeld vals. Er is immers het
tragische en heerlijke feit dat hij in zekere zin (in grote mate?) ,
zichzelf vormt of misvormt. Maar in alle geval oefenen de levensomstandigheden
een onmiskenbare invloed. Tot die omstandigheden behoren ook de mensen met wie
hij omgaat.
4 Frans De Hovre waarschuwde in 1922 al voor
nationalistisch onderwijs
Op 7 september j.l. zag ik op Canvas Inside
the SS. Een boeiende documentaire over de geschiedenis van de SS met veel
getuigenissen van ex-SS-ers over de
SS-ideologie. Jonge Duitse vrijwilligers die
lid werden van de SS, droomden
van een plek in de radicaal elitaire elite van het Derde Rijk. Ze werden onderworpen aan en intense opleiding en
propaganda. Zo werd hen ingeprent dat de
trouw aan- en de rechten & noden van- het vaderland voorrang hadden op de
eigen opvattingen en rechten, en op het
eigen welzijn.
In 1922 waarschuwde filosoof Frans De Hovre
in zijn Vlaamsch Opvoedkundig Tijdschrijft: Men kan het huidige Duitsche
onderwijs niet begrijpen zonder dien
nationalistischen en politistischen achtergrond.
De geest die al een hele
tijd door het Duitsche schoolwezen waait komt van mannen als Fichte, Hegel en Kant, die den geest van t Duitsche
volk hebben gekneed, en heel de natie naar het nationalisme en t politisme
hadden heengestuwd. Dit Staatsideaal
vonden filosofen als Hegel en Fichte
verwezenlijkt in den Duitschen Staat; de enkelingen zijn cellen; de sociale
instellingen enkel organen van dit politieke organisme. Volgens De Hovre ontketenden de
filosofen Hegel & Fichte mede het
Duitse fanatieke Nationalisme en die
visie beïnvloedde ook het Duits onderwijs in 1922.
We citeren even de de waarschuwing van de overigens Vlaams
gezinde De Hovre die vermoedelijk in 1922 meer radicale Vlaams- en Duitsgezinden
wou waarschuwen voor de gevaren van dergelijke ideologie die ook al lang
in het Duitsche schoolwezen waaide. Dan
wordt tegelijk duidelijk dat ook de SS-ideologie van veel Duitsers vanaf 1925 niet
louter uit de lucht viel, niet zomaar en
enkel uit de koker komt van Hitler,
SS-baas Himmler, en ook gevoed werd door het onderwijs.
Filosoof-priester Frans De Hovre schreef o.i. in 1922 een kritische en verhelderende bijdrage over Nationalisme en
politisme als levensbeschouwing en opvoedingstheorie in Duitsland (In:
Vlaamsch Opvoedkundig Tijdschrift, november 1922). We citeren de belangrijkste
passages. De Hovre start met de stelling: Men kan het Duitsche onderwijs niet begrijpen zonder dien nationalistischen
en politistischen achtergrond.
De geest die door het Duitsche schoolwezen
waaide kwam van mannen als Fichte,
Hegel en Kant, die den geest van t Duitsche volk hebben gekneed, en
heel de natie naar het nationalisme en t politisme hadden heengestuwd.
Samenhang met socialisme.
Nationalisme en Politisme vertonen het meest
overeenkomst met het socialisme, ze stellen ons voor het probleem der
verhouding van den enkeling tot een bepaalde gemeenschap, n.l. de natie of
volksgemeenschap en tot een bepaalde instelling, n.l. den Staat. Dien samenhang
kan men nagaan bij mannen als Fichte, Hegel, Barès, die langs het socialisme
tot het nationalisme en politisme zijn gekomen.
Nationalisme en politisme erkennen den
voorrang van de Natie en van den Staat over de menschelijke persoonlijkheid.
Niet de rede, maar de Natie en de Staat maken den mensch tot mensch. Natie en
Staat beheerschen geheel het individueel leven; ze dienen te zijn de twee polen
waar heel het leven heenwentelt.
Duitsch Nationalisme en Politisme
Bij geen enkel volk vindt men de
levensbeschouwing van het N. en van het P. zóó typisch uirgebouwd als in het
Duitschland der verloopen 19de eeuw. In hooge mate heeft het Duitsche N. en P. tot
voorbeeld gediend aan andere volken, evenals vroeger het Duitsch socialisme.
De Ziel van Duitschland
Duitsch Nationalisme van Fichte en Co als
reactie op cosmopolitisme van 18de eeuw die niet alleen in praktijk, maar nog
meer in theorie, de eeuw geweest van het cosmopolitisme. Duitschland vooral had
niet alleen de cosmopolitische gedachten der Fransche schrijvers ingezwolgen,
maar was heel en al vreemd geworden aan zijn eigen volksaard. Er was een machtige
beweging die al hetgeen uit t buitenland kwam en vooral uit Frankrijk kwam,
ophemelde (Ausländerbewegung). Die Fransche taal en literatuur waren het lievelingsvak , niet alleen van Frederik den
Groote, maar van al de hoogere standen. Alles wat Duitsch was, werd overschat.
Doch op t einde van de 18de eeuw hadden de
groote klassieke schrijvers de schoonheid en den rijkdom der Duitsche taal
ontsluierd. Nadien kwamen de oorlogen van Napoleon, die allerwegen, door hun
dwang en schrikbewind, de volken wakker schudden. Duitschland zelf werd
verpletterd bij Jena in 1806. In die donkere dagen rijpte de nationale gedachte
in het Duitsche volk. De Fransche dragonders stonden nog op wacht in de straten
van Berlijn, toen de man opstond, die het Duitsche nationalisme verkondigde.
Die man was FICHTE. In 1808- 2 jaar na de nederlaag bij Jena, hield hij te
Berlijn zijn Toespraken tot de Duitsche
Natie, die t Evangelie van het Duitsch nationalisme en de kern van hun
kultuurgedachte zou geworden.
Hoe méér al wat Duitsch was, te voren werd
miskend, des te méér werd het thans
gevierd en bewierookt. De cultus van t vreemde maakte plaats voor de cultus
van al wat Duitsch was. Wat Duitsch en niet-Duitsch was, stond al even ver van
elkaar als goed en kwaad. Nooit ter wereld heeft een man zijn volk bewierookt
lijk Fichte; nooit een boek heeft een vol meer opgezweept tot eigen
zelfbespiegeling en tot een ik-cultus dan de Toespraken tot de Duitsche
Natie.
De kultuur is de ziel der natie: kultureel
nationalisme van Fichte
Van Fichte kreeg Duitschland zijn theorie van
het kultureel nationalisme. De volksaard , de nationaliteit, was vooral
gelegen in de eigenaardige scheppingen van den volsksgeest: zijn taal,
literatuur, zijn kunst, zijn wetenschap, zijn economisch leven, met een woord,
in het geestelijk kapitaal, in de traditioneele volksgoederen.
De taal werd door Fichte
als t kenmerk der nationalisme naar voren gebracht. De taal is gansch het volk is heel in de geest van Fichte
gedacht. (Tussendoor: de taal is gans het volk was ook een titel van een
verhandeling in 1964 op het college.)
Doch Fichte ging nog veel verder. Hij wees met klem op de eigenaardigheid der
Duitsche taal. Het Duitsch is de oorspronkelijkste, de eigenaardigste taal der
wereld; de andere talen zijn verbasterd; het Duitsch alleen is zuiver,
onvermengd, onverbasterd gebleven. Het Duitsch is een oer-taal, de taal bij
uitstek, dé taal.
Een volksgeest die zulke taal schept, dient
zelf oorspronkelijk, zelfstandig en eigenaardig te zijn. Derhalve is de
duitsche geest de oorspronkelijke geest, en t Duitsche volk het oervolk, het
volk bij uitstek. Duitschland is de natie, de oppernatie. Zoo komt Fichte tot het dogma van het Duitsch
nationalisme: Duitschland is dé natie, het volk, het denkersvolk, het
kultuurvolk, het karaktervolk der wereld.
Aldus kwam Ficht tot de gedachte dat Duitschland diene herboren, niet
alleen ter wille van Duitchland, maar ter wille van geheel het menschdom. De
Duitsche kultuur is geroepen om de wereld te redden.
Botsing tussen Duitsland als natie en Duitse
Staten (Ländern)
De ééne Duitsche natie is de natuurlijke
volksgemeenschap; de bestaande Duitsche
Staten zijn kunstmatige levensvormen.
Met zijn nationaliteitsbeginsel botste Fichte tegen de verschillende
Duitsche Staten (Ländern). Hij huldigde het ééne Duitschland, de Duitsche
natie, en wees er op dat die levende eenheid feitelijk tot velerhande politieke
fragmenten verminkt was: De scheiding der Pruisen van de andere Duitschers is
kunstmatig; gesteund op willekeur en op de gebrekkigheid der politieke
organisatie. Maar de scheiding de
Duitschers van de overige Europese natiën is gegrond op de natuur.
Die gedachte lag in de kiem in de Toespraken
van Fichte, ze groeide en bloeide, en reeds in 1813 kon M. Arndt in zijn
bekende lied: Waar is het Duitsche
Vaderland? heel in Fichtes geest antwoorden; Niet in een of andere Staat; t Duitsche vaderland moet grooter zijn
en reiken: zoover de Duitsche taal klinkt . De grenzen der natie moesten
de grenzen worden van den Duitschen Staat. De eenheid van heel Duitschland, de
idee van de Duitsche nationale Staat was dan al in de gemoederen aan het
rijpen. De natie waarborgt de oorspronkelijkheid der kultuur. Stevigheid, eenheid, doel en
organisatie vindt de kultuur via den Nationalen Staat. Zóó zal de kultuur tot eenheidsband worden
tusschen Natie en Staat. Zóó wordt de nationale Staat iets heel anders dan de
gewone Politiestaat, die enkel recht en orde der burgers op het oog had, maar
een echte Kultuurstaat, die met het behoud, het bevorderen en verbreiden van
heel het kultuurleven is belast. Fichte had vooral de nationalen grondslag naar
voren gebracht. Doch bij hem priemde al de gedachte van de Kultuurstaat.
Hegel en zijn staatsideaal
Deze politieke grondslag van de Duitschen
kultuurstaat werd mede gelegd door Hegel. Hegels opvatting van den Staat, zijn
zienswijze over den Duitschen staat en zijn ideaal van den Duitschen
Kultuurstaat zullen dien politieken grondslag der kultuur verklaren. Volgens
Hegel is de Staat de opperste sociale instelling. Hij bestond vóór het
individu, vóór de familie, vóór de gemeenschap, vóór de natie en vóór de Kerk.
De staat is t Absolute. Hij is de bron van al t menschelijke, de schepper van
alle recht, het hoogste gezag der aarde, de belichaming van het zedelijk
ideaal, de Wil Gods, de Godheid op aarde, het Rijk Gods.
Dit Staatsideaal vond Hegel verwezenlijkt in
den Duitschen Staat; de enkelingen zijn cellen; de sociale instellingen enkel
organen van dit politieke organisme. De Duitsche Staat is oppermachtig, op al
zijn burgers: hij heeft enkel rechten; de burgers enkel plichten. Tegenover de andere staten (landen) heeft de Duitsche staat geen verplichting.
In zulken Staat is de plaats van de Kultuur heel aangewezen: ze zal in alle
opzicht aan den Duitschen Staat dienstbaar gemaakt moeten worden.
De individuele Mensch in dienst van de Staat
Pas als kind zijner natie, als burger van
zijn Staat wordt de mensch waarlijk mensch. Aan de natuur overgelaten wordt de
mensch enkel natuurmensch. Eerst de natie maakt hem tot kultuurmensch.
Met de
natie bijgevolg is over den mensch een nieuwe lente gekomen. Zonder de natie
blijft den mensch een braakland. Zoo kon Fichte getuigen: Al wat wij zijn, zijn wij door onze natie.
De natie is
onsterfelijk stelt Fiche; de mensch op zichzelf niet. De Staatslooze mensch is
een wilde; slechts een Staatsvolk kan den weg der beschaving op.
Zóó is de
inlijving in den Staat, leven onder zijn gezag, het volgen van zijn
levensordening, de levenswijding aan zijn ideaal, de hoogeschool der wils-en
karakteropvoeding, de moedergrond der beschaving.
Nergens zegevierde de Natie en de Staat
zooals in de geschiedenis. Mannen als Treitschke, Von Sybel, Lamprecht, Ranke,
offerden in hooge mate de historische waarheid op, aan de verheerlijking van
den Duitschen Staat. De geleerde, zei
Fichte, behoort niet aan zichzelf, maar aan zijn natie. De cultus van het
nationale ik en van den Staat werd het
eerste dogma van de levensbeschouwing der vorschers, geleerden en
wetenschapsmannen gemaakt, en zoo stond de wereld der wetenschap geschaard
onder de vlag van het Nationalisme.
Het Protestantisme was van meet af aan diep
Staatsgezind en ging gedwee den weg van het Politisme op. Dat er een
Kulturkampf tegen de Katholieke Kerk werd aangebonden, bewijst hoezeer het
Nationalisme en Politisme tegen de katholieke traditie indruischten.
De
Duitsche kunst en literatuur stond in het teeken van het Deutschtum en van
het Germanentum. De geest van de Siegesallee was het groote leitmotief van
de Duitsche kunst en literatuur.
Zelfhandhaving en vooruitgang van den
Natie-Staat is de opperste levenswet. Wat de natie en den staat baat is goed;
wat hen schaadt is kwaad. t Invidu is
wel door zijn geweten gebonden, maar de Natie en de Staat staan boven het
geweten, boven wat het geweten goed en kwaad noemt. De staatsgrenzen worden tot
de grenzen van het geweten gemaakt. De handhaving en de welvaart van Natie en
Staat zijn het ABC der Nationalistische en Politische Ethiek. Zoo wordt de
natie en Staat van de zedenleer gescheiden. Hier ligt de erfzonde van de
duitsche Real- en Machtpolitik. Zoolang
het zijn eigen geweten geldt, kan het individu zijn geweten volgen. Maar eens
dat het zijn natie en zijn Staat geldt, is het zijn hoogste plicht zijn geweten
te doen zwijgen. Bewust of onbewust werd aldus het beginsel ingeplant dat de
mensch zijn vaderland méér beminnen moet
zijn dan zijn ziel.
Die Machtstaat werd noodzakelijk tot militaire
Staat. Het leger groeide tot levenscentrum van den Staat en werd zijn
bruggenhoofd in t burgerlijk leven. Militaire opleiding, militaire
organisatie, militair denken, militaire methoden t ideaal overzwalpte geheel
het leven. In die atmosfeer werd Darwins leer van den Strijd om t bestaan
dadelijk ook op natïen en Staten toegepast. De oorlog werd verheerlijkt als de
onverbiddelijke wet van t leven, als een onoverkomenlijke noodzakelijkheid op
den weg naar vooruitgang.
In t licht dier beginselen, schitterde met
nieuwen luister de gedachte van t oude lied: Kein schöner Tod ist in der Welt,
Als wer vorm Feind erschlagen.
|