Franse prof.-filosoof Georges Synders over essentie van onderwijs & in kritiek op reformpedagogiek & ontscholing
in boek uit 1971.
Pédagogie progressiste, PUF, 1971.(Où vont les pédagogies non-directives ?, PUF, 1973. )
Basisidee: 'Lecole prépare la vie en tournant le dos à la vie.' Dus niet: Pour la vie & 'par la vie van Dewey, Decroly,
Geen e-ducatie, vorming zonder gids & afstand van alledaagse ervaring: de leerkracht confronteert de leerling met modellen/voorstellingen van de werkelijkheid
De wereld die het kind ontmoet in de directe ervaring, in de contacten die het onmiddellijk/ onbemiddeld meemaakt, onderwijst het kind al te weinig. Het kind verliest zich in de overvloed aan prikkels. De meeste zaken zijn zo complex dat ze niet onmiddellijk doorzichtig zijn. Verdronken in de details en overvloed aan prikkels dringt het essentiële niet door. Een kind kan b.v. het bekijken van een uurwerk & het demonteren en remonteren ervan leuk vinden; Maar dit zal niet leiden tot het begrip van de regelmaat in de beweging van de wijzers. Een kind kan wel veel kaatsen met een bal, maar toch niet doordringen tot de eigenschappen van lucht.
De rol van de leerkracht bestaat er in de aandacht van het kind te richten op het essentiële, met een helderheid en inzicht die een kind onmogelijk op eigen houtje kan bereiken. De leerkracht doet hierbij een beroep op vereenvoudigde voorstellingen, modellen van de werkelijkheid, die de aandacht van het kind richten op het essentiële (b.v. via proefjes de aandacht van de leerlingen richten op specifieke eigenschappen van lucht). Leerkrachten doen hierbij dus een beroep op voorstellingen/modellen van de werkelijkheid ( schemas, kaarten en plannen, literaire verhalen
). Een kind dat een bloem bekijkt zal vooral aandacht hebben voor de kleur, maar het zal zo weinig vorderingen maken, inzicht krijgen in de meer verborgen eigenschappen van die bloem, in meeldraden en de rol van meeldraden b.v. Het heeft o.a. nood aan een schematische voorstelling van een bloem. Om de bloedsomloop te begrijpen spelen concepten, woorden en voorstellingen een belangrijke rol; en ook daarvoor heeft een leerling een leerkracht nodig. Het is b.v. ook zo dat een leerling via literaire personages geïntroduceerd wordt in de wereld van de mens; omdat een literair personage expliciet is, omdat de auteur het duidelijke eigenschappen heeft toegekend, een stilering om het te vereenvoudigen.
Het is uiteraard ook de bedoeling dat een leerling met behulp van aangeleerde concepten & voorstellingen/vereenvoudigde modellen over b.v. hefbomen, achteraf ook de volle werkelijkheid ermee kan verkennen: b.v. de eigenschappen van hefbomen toepassen op zaken uit de werkelijkheid als kruiwagen, suikertang e.d.
De artificiële modellen/voorstellingen van de werkelijkheid (b.v. hefbomen en hun eigenschappen) vormen een noodzakelijke etappe. De leerkracht is een bemiddelaar tussen de leerling en de modellen van de werkelijkheid waarmee hij de leerling confronteert.
Geen leren dus par la vie dus dat de reformpedagogen bepleiten. De directe ervaring is voor een leerling niet voldoende om diepgaande kennis te verwerven. De meester neemt het initiatief van de operaties in klas, biedt minutieuze leiding; niet om de activiteit van het kind te dempen, maar om de leerling leerstof aan te bieden waarbij hij zijn aandacht/mentale activiteit kan concentreren, of waarmee de leerling doelmatig kan oefenen.
De leerkracht werkt met modellen/voorstellingen van de werkelijkheid, hij biedt het kind a.h.w. meer verteerbaar voedsel aan, dat het kind beter kan opnemen dan het zware voedsel van de realiteit. Het is uiteraard zo dat het kind zelf dit voedsel nog in zich op moet nemen, niemand kan dit in zijn plaats doen.
Ook bij het vak wiskunde speelt dit alles een belangrijke rol. Rekenen, metend rekenen en meetkunde is heel sterk verwijderd van de onmiddellijke en courante ervaring van het kind met de realiteit. Alleen de leerkracht kan b.v. lijnen zonder dikte doen leven, demonsteren hoe men heel nauwkeurig kan meten en dit ook precies kan vastleggen/uitdrukken in maten voor anderen.
Volgens reformpedagogen leert met op school par la vie, maar dit klopt dus niet. De school is het leven niet. De school is een specifieke plaats waar de gebeurtenissen zich niet afspelen als in het gewone leven. Om uiteindelijk de realiteit te begrijpen met een leerling een lang parcours afleggen. Anders uitgedrukt: Lecole prépare la vie en tournant le dos à la vie. Concepten/modellen van de werkelijkheid stimuleren een leerling om zich los te maken van de onmiddellijke/spontane realiteit, om die realiteit te kunnen terugvinden in zijn werkelijke rijkdom.
De school moet de leerlingen dus in contact brengen met de grote realisaties van de mensheid/cultuur: op het vlak van de natuurkennis, wiskunde ... (wetenschappelijke verworvenheden die bereikt werden via wetenschappelijke methodes), maar ook met belangrijke literaire werken; kortom: met de meesters dus van de universele beschaving.
De voldoening en arbeidsvreugde van de leerling bij het begrijpen en het ontroerd zijn, vormen de basis van het klassiek onderwijs. Beide kunnen slechts via inspanning bereikt worden. Van zodra een leerling iets begrijpt, ontstaat er bij de leerling een merkwaardige bewogenheid/betrokkenheid, een ook gevoel van verdiend & diep welbevinden. Een leerling die ervaart dat hij met een belangrijk iets in contact is gekomen, voelt zich groeien.
Où vont les pédagogies non-directives ?, PUF, 1973. (Réed. PUF, 1974, 1975, 1985)
Pédagogie progressiste, PUF, 1971.
|