Heibel over nieuwe eindtermen 2de graad s.o. en chaos  volgend 
schooljaar - en de zgn. 'vrijheid van onderwijs'
De weinig doordachte en overhaaste invoering van de  hervorming van het s.o. leidt tot steeds
meer   chaos. Op 29 oktober was er in de
commissie onderwijs een tumultueuze hoorzitting over de haalbaarheid en omvang
van de eindtermen voor de 2de graad s.o. 
met de zgn.  onderwijsverstrekkers,
en over de invoering per 1 september 2021. 
Twistpunten
De eindtermen 2de graad 
werden eind juni door de onderwijskoepels goedgekeurd. Pas  achtera f tekende Lieven Boeve verzet aan.
Hij dreigt zelfs met een beroep bij het grondwettelijk hof waardoor een totale
impasse zou ontstaan.  Het GO! en het
Provinciaal onderwijs  stelden dat ook
Boeve de ET ondertekende ,en dat men 
geen tijd meer heeft voor een grondige aanpassing.  
De ET zijn volgens Boeve 
te overladen; ze  zouden een te
groot deel van de onderwijstijd in beslag nemen. Er is te weinig ruimte voor extra-leerinhouden
vanuit het pedagogisch project van het katholiek onderwijs en vanwege de
leraren, voor remediëring van leerlingen ... Het principe van  De vrijheid van onderwijs komt in het
gedrang.   
Boeve stelde voor om de invoering van de eindtermen op te
schorten en volgend schooljaar  verder te
werken met oude eindtermen en/of met voorlopige leerplannen die in
voorbereiding zijn. Volgens andere onderwijsverstrekkers  en volgens mij  zou/zal 
dit leiden tot grote aansluitingsproblemen bij de leerinhouden van de
nieuwe eerste graad en bij de nieuwe visie op de richtingen in de tweede graad.
Men had uiteraard de hervorming van de eerste graad niet mogen starten zonder
zicht op de eindtermen voor de tweede graad. 
Grootste fout: miskenning van noden van tso/bso-leerlingen
vanaf 1ste graad
Volgens mij en volgens Griet Mahieu, koepel provinciaal
onderwijs, gaat  het vooral om het  te uitgebreid aantal ET algemene vorming voor
wiskunde, taalvakken, geschiedenis 
. voor tso/bso-richtingen -   ten koste van de  specifieke technologische en technische
vormingscomponenten.  Dit is volgens ons
een gevolg  van een foute ideologische
keuze  door de grote
onderwijskoepels,  van  hun keuze voor een bredere, meer
gemeenschappelijke eerste graad  met 
meer aso-leerinhouden voor tso/bso-leerlingen ten koste van de klassieke
technische/technologische componenten. Ook de eerste graad is  te weinig afgestemd op de noden van
tso/bso-leerlingen. Dit wordt nu in de nieuwe eindtermen doorgetrokken in de
tweede graad. 
De nefaste gevolgen van zon ideologische keuze kwamen ook
al  tot uiting  in de gemeenschappelijke leerplannen die  onderwijskoepels vanaf 2009 opgedrongen
hebben voor alle opties in eerste graad: te gemakkelijk voor veel leerlingen,
te moeilijk en te theoretisch voor andere. 
Voor de 2de graad tso en bso 
vormt de uitbreiding van de algemeen vormende leerinhouden ook een
probleem. Waarom zou zelfs de sterke technische richting IW dezelfde ET voor
b.v. de taalvakken moeten hebben als de 
aso-richtingen zonder al die technische vakken. Voor zwakkere
tso/bso-richtingen  zijn veel ET te
uitgebreid en te moeilijk;  er rest
daardoor ook  te weinig tijd voor de
specifieke technische en technologische vorming.  Moeten toekomstige bakkers alle hemellichamen
e.d. kennen, en minder hun stiel?
 De overlading  van de
ET is uiteraard ook mede een gevolg van al die nieuwe vakkenoverschrijdende ET
als financiële geletterdheid, burgerschapsvorming e.d.,  waar ook de onderwijskoepels op aangedrongen
hebben. Ik waarschuwde de voorbije jaren al 
dat de vele extra vakkenoverschrijdende leerinhouden  tot een overlading van het leerprogramma
zouden leiden - ten koste ook van 
algemeen vormende vakken als Nederlands e.d.,  maar ook van de specifieke technologische en
technische vorming voor tso/bso-leer-lingen. Volgens het GO! en het Provinciaal
onderwijs moet men toch in september starten met de ET en pragmatische
oplossingen zoeken.
Grote gemeenschappelijkheid is heel belangrijk voor het
realiseren van gelijke onderwijskansen, 
afstemming op beginsituatie e.d.
We moeten  ook
rekening houden  met het
gelijkheidsprincipe: de overheid moet 
gelijke/faire onderwijskansen verzekeren voor alle leerlingen. Daarom is
er ook  een grote mate van
gemeenschappelijkheid inzake leerinhoud (niet inzake methodiek!) nodig en de
overheid moet hier voor zorgen via de eindtermen.  Er is een spanning tussen 'principes', tussen
autonomie  voor de leerkrachten en
onderwijsnetten, en anderzijds het belang van een grote mate van
gemeenschappelijkheid om gelijke/faire onderwijskansen te waarborgen. Het gaat
hier niet over  de pedagogische autonomie
over het hoe, de methodische aanpak, maar over het wat.
Was er  dan
vroeger  veel meer vrijheid voor de leerplannen wiskunde e.d.?
Lieven  Boeve stelde
in de hoorzitting dat hij al heel toegeeflijk geweest was in de
onderhandelingen met het ministerie:  de
ET mochten  tot 70% van de leertijd in
beslag nemen. Boeve voegde eraan doe dat 
voorgangers van hem als Mgr. Alfred Daelemans hiermee niet akkoord
zouden gegaan zijn - omwille van de vrijheid van onderwijs. 
Was er dan vroeger, veel meer vrijheid inzake de keuze
van  de leerinhouden?  Eigenlijk niet. In het verleden  lieten onderwijsministers  ook de katholieke
-  nationale  leerplannen opstellen  zoals overigens in de
meeste landen het geval is.  Dit waren niet
alleen  de leerplannen voor het
Rijksonderwijs, maar  ze waren ook
richtinggevend voor de andere onderwijsnetten. 
Men vond die grote mate van gemeenschappelijkheid evident. Zo kon men in
alle scholen en netten ook dezelfde leerboeken voor wiskunde e.d. gebruiken. De
leerkrachten eerste jaar s.o.  wisten
dan  ook heel goed met welke leerinhouden
alle leerlingen uit de verschillende lagere scholen geconfronteerd werden; er
was plus minus een gelijke beginsituatie. 
Ook bij de start van het hoger onderwijs wisten de docenten wat hun
eerstejaars voorgeschoteld gekregen hadden in het s.o. inzake wiskunde e.d. 
Als  de  ET te algemeen en te beperkt  geformuleerd zijn, dan kan krijg je te grote
verschillen tussen de onderwijsnetten, 
scholen en leerkrachten,  
met  de vermelde problemen als
gevolg  ook voor de opstellers van methodes/handboeken.   
Vanaf het moment dat het Rijksonderwijs een autonome raad en
zelfbestuur kreeg ontstond er dus een moeilijke situatie. Dus werden  ET uitgevonden om de gemeenschappelijkheid te
verzekeren, maar dit is/werd en blijft een moeilijke zaak.   Als die ET te algemeen en te beperkt zijn,
en idealiter slechts  slaan op  hoogstens 70% van de leertijd,  dan krijg je te weinig
gemeenschappelijkheid.  
 Koepels  leggen zelf
al te vaak pedagogische aanpak op, ten koste van pedagogische autonomie
 Eindtermen en leerplannen moeten zich uitspreken over het
wat, over de leerinhouden. Ze mogen geen specifieke pedagogische aanpak
opleggen. Over dit soort vrijheid van onderwijs  hadden Boeve en Verdyck (GO!) het niet
tijdens de hoorzitting.  Jammer genoeg
drongen de onderwijskoepels de voorbije jaren al te vaak een pedagogisch aanpak
op, ten koste van de pedagogische autonomie van de scholen en leerkrachten. Zo
legden b.v.  de leerplanvoorzitters van
de taalvakken in het katholiek onderwijs een eenzijdige vaardigheidsgerichte en
communicatieve aanpak op  met inbegrip van de fel gecontesteerde 60/40-regel.
Gelukkig bewezen veel leerkrachten in de mate van het mogelijke lippendienst.
Ook de ZILL-leerplanverantwoordelijken dringen een ontwikkelingsgerichte &
constructivistische aanpak, totaliteitsonderwijs e.d. op. Ze viseren naar eigen
zeggen een perspectiefwisseling, ook al 
staat zelfs  op de brede consensus
bij praktijkmensen en ouders. 
Katholieke, neutrale, 
vrijzinnige ... wiskunde!?
Moeten leerplannen over zakelijke leerinhouden opgesteld
worden vanuit  specifiek
opvoedingsproject van de verschillende onderwijsnetten? Volgens Lieven Boeve
wel. Ook Raymonda Verdyck  wekte tijdens
de hoorzitting de indruk dat hun leerplannen in sterke mate beïnvloed zijn door
het specifieke opvoedingsproject van het GO!
Ik was zelf  een van
de drie (hoofd)opstellers van het leerplan wiskunde lager (katholiek) onderwijs
van 1998. Indien andere schoolnetten mij hadden gevraagd een leerplan op te
stellen, dan zou ik net hetzelfde leerplan hebben opgesteld. Jan Saveyn,
destijds verantwoordelijk voor de leerplannen van het katholiek onderwijs,
heeft ons overigens nooit gevraagd om rekening te houden met  het eigen pedagogisch project; en ook de
leerplanvoorzitter wiskunde s.o. van de koepel zat mede aan de tafel. Jammer
genoeg mislukte mijn poging om  samen te
werken met alle onderwijsnetten. 
Ik vind dus niet dat dergelijke leerplannen afgestemd moeten
worden op  het zgn. pedagogisch  project van 
elk van de  schoolnetten,  van 
scholengroepen als Freinet, Steiner 
. 
Samen  leerplannen en
degelijke leerboeken  opstellen  = grote als stap vooruit!
Met het opstellen van gemeenschappelijke leerplannen voor de
vele 'zakelijke' materies, en erbij aansluitende kwalitatieve leerboeken kunnen
we heel veel vooruitgang boeken. We beschikken 
in  Vlaanderen overigens te weinig
deskundigen om  x-aantal leerplannen en
x-aantal degelijke leerboeken voor de verschillende vakken  op te stellen. Het aantal
wiskunde-deskundigen voor het lager onderwijs b.v. is vrij beperkt . Dit blijkt
ook uit het al  beperkt aantal
publicaties & bijscholingen van de voorbije 20 jaar.  
Er wordt terecht verwacht dat de lerarenopleidingen veel
aandacht schenken aan de studie van de leerplannen en eindtermen.  Maar dit is niet mogelijk met sterk
verschillende en vaak al te complex opgestelde leerplannen. Ook eindtermen
kunnen/moeten eenvoudig geformuleerd worden, net als de leerdoelen in de leerplannen
van weleer.  Jammer dat men die stopt in
het al te omslachtige keurslijf van de taxonomie van Bloom Ik waarschuwde hier
tijdig voor.