1
Belofte van 1936: een school 'pour la vie, par la vie'; de leerlingen zouden door het nieuwe leerplan eindelijk 'zin in leren en zin in leven krijgen.
Het leerplan 1936 werd door tal van beleidsverantwoorde-lijken en inspecteurs de hemel in geprezen -en door de onderwijsminister en de opstellers als revolutionair voorgesteld. '
In de periode 1936-1951 viel er echter ook al veel pertinente kritiek te beluisteren op het leerplan en op de visie van Decroly.
Net na het verschijnen van het leerplan 1936 wees b.v. Le Chercheur (pseudoniem) al de opgedrongen méthode globale van Decroly resoluut af (in: La Revue Nouvelle, 1936, 226-230). Le Chercheur citeerde met instemming inspecteur M. Fourneau: We geloven geenszins in de superioriteit van de globale leesmethode, noch in het systeem Decroly en het totaliteitsonderwijs in het geheel. Velen verwerpen de theorie van Decroly. De opstellers van het leerplan beschikten ook over te weinig resultaten met deze methode, om er te kunnen over oordelen.
De nieuwe ideeën waren nog niet eens uitgetest.
Nauwelijks 15 jaar later in 1951 - legde inspecteur-pedagoog H. Carette een vrij negatieve balans voor. Hij betreurde de voortvarendheid van de opstellers en propagandisten die zich met al te veel bombarie als beeldenstormers presenteerden en zo veel verwarring en ongenoegen bij veel leerkrachten veroorzaakten. Van de beloofde nieuwe hemel en nieuwe aarde was volgens Carrette in 1951 nog weinig te merken. In het leerplan van 1957 werden overigens al veel correcties aangebracht.
Inspecteur-generaal & pedagoog H.Carrette in 1951: Het leerplan propageerde al te veel ingrijpende veranderingen en die moesten ook alle tegelijk ingevoerd worden. De nieuwe ideeën waren overigens ook niet uitgetest. Het ging er niet om een en ander uit het leerplan van 1922 te repareren of te optimaliseren, maar eerder om heel veel zaken te vervangen door iets nieuws.
De reparaties waren zo talrijk dat het onderwijsgebouw daardoor totaal getransformeerd moest worden, ook zijn klassieke & vaste fundamenten moesten eraan geloven. Veel leerkrachten konden zich niet terug vinden in dit nieuw gebouw. Indien men vertrokken was van de idee dat men veel moet vragen om iets te bekomen, dan heeft men zich schromelijk vergist, want men mag enkel aan een leerkracht vragen wat hij aankan. Meer van hem eisen, betekent de leerkracht overbelasten en afstevenen op een mislukking.
Hij wees ook op loze retoriek i.v.m. het werken met belangstellingscentra: " Pratiquement, le centre dinterêt, prévu par le maître, est suggeré aux élèves qui sen accommodent très bien, et son étude se déroule aussi normalement que les vieilles leçons à enchaînement logique. Lenfant sintéresse aux sciences naturelles si son maître en a fait sa branche de prédilection, mais il est bien rare.
Carrette: Na 15 jaar invoering van de nieuwe ideeën staan we absoluut niet ver. Ik stel vast dat de meeste leerkrachten niet volgden en dat er veel ongenoegen heerst. Zo heeft ook de opgedrongen globale leesmethodiek à la Decroly veel ongenoegen en verzet uitgelokt. maar het leerplan was hier imperatief: We moeten breken met de traditie, we moeten overschakelen op de globale leesmethodiek van Decroly (leerplan p. 54).
Er heerst een grote malaise bij het onderwijzend personeel. Dat zal nog meer tot uiting komen bij de aangekondigde consultatie (H. Carrette, Les deux pôles de la pédagogie, in: La Revue Nouvelle, 1951, p. 477-491). Andere kritieken van Carrette komen ook nog verder in deze bijdrage aan bod.
Kritiek Frater Anselme op par la vie & ervaringsgerichte aanpak - in 1938
Frater Anselme besteedde al in 1938 een kritische bijdrage aan de visie van Decroly en het leerplan van 1936. Hij stelde dat Decroly en zijn volgelingen de leerinhouden te eenzijdig zochten in de onmiddellijke omgeving van het kind en al te veel verwachten van het zelfontdekkend leren en de ervaringsgerichte observatie van het onmiddellijke milieu, het par la vie. Hij bekritiseerde ook het afstand doen van de vakdisciplines.
Decroly en Co vergaten volgens Anselme dat "de rol van de school er precies in bestaat om kinderen te laten voordeel halen uit de ervaring van vorige generaties, om hen de grote schatten van een beschaving/cultuur door te geven die ze zelf niet meer hoeven uit te vinden. De school zelf is een product van de beschaving. In onze sterk ontwikkelde samenlevingen kan onderwijs niet meer op een eenvoudige, directe en spontane verwerving en constructie van kennis en vaardigheden gebaseerd zijn. Onderwijs berust op een doordacht cultureel gebeuren, op een goed doordachte overdracht van ervaring en kennis die eeuwenlang werd opgebouwd. Aldus zullen de leerlingen in enkele jaren tijd kennen wat de mensheid duizenden jaren nodig heeft gehad om te ontdekken.
De leerkrachten moeten de leerlingen geven wat ze nodig hebben - en wat ze eigenlijk ook zelf wensen iets nieuws leren ontdekken, maar wat ze alleen kunnen vinden mits langdurige inspanningen.
Het kind zal volgens Alselme wel spontaan belangstelling hebben voor de verkenning van zijn direct milieu, maar dat volstaat volgens hem geenszins (Pratique à lécole. Par la vie Pour la vie, La Revue Nouvelle, 1938, p. 610-614). Een leraar moet vooral belangstelling wekken voor onvermoede dingen.
Vanuit die visie ging Fr. Anselme ook geenszins akkoord met het totaliteitsonderwijs vanuit het nabije milieu en de kritiek op de vakdisciplines. Hij schreef: Vanaf negen jaar biedt de indeling van de leerinhoud in vakken en de systematisering van de kennis veel voordelen, en die voordelen nemen nog toe in de hogere leerjaren. aten we dit niet vergeten: via de indeling in gestructureerde vakdisciplines moet het onderwijs een geheel vormen waarin de verschillende delen harmonieus samenwerken". Fr. Alselme formuleerde ook kritiek op de opgedrongen globale en eenzijdige leesmethodiek.
|