Sinds de jaren 1960 verwachtten beleidsmakers, onderwijssociologen
inzake gelijke onderwijskansen vooral heil van een egalitaire en nivellerende structuurhervorming van het s.o.
De milieutheoretische benadering à la Bourdieu vanwege Vlaamse sociologen, bepaalde politieke partijen & beleidsmakers
leidden tot nefaste egalitaire hervormingsvoorstellen en ingrepen. Het onderwijs en de leraren werden beschuldigd van (re)productie van sociale ongelijkheid i.p.v. bestrijding ervan. Vooral de differentiële opties in de eerste graad en de indeling in onderwijsvormen (aso, tso, bso) werden verantwoordelijk geacht voor de zgn. sociale discriminatie van arbeiderskinderen.
Vaak werd ook als ideaal schoolmodel naar Zweden verwezen: een land met een gemeenschappelijke lagere cyclus. Dat Zweden op landenvergelijkende studies als PISA en TIMSS heel zwak scoorde werd er wel niet bij verteld.
Op basis van het Nederlands talentenonderzoek van prof. Van Heek e.a. van 1968 en van ons Leuvens CSPO-doorstromingsonderzoek van 19691971 stelden we in 1971 in een VRT-uitzending over gelijke kansen dat het een illusie was om via een structuurhervorming in het s.o. nog veel verborgen talent aan te boren. We poneerden dat we wel nog een belangrijke vooruitgang konden boeken op het niveau van het kleuter- en het lager onderwijs.
Jammer genoeg stond de voorbije 60 jaar op beleidsvlak en inzake faire onderwijskansen het debat over comprehensieve hervormingen s.o. centraal. Dit leidde in 1970 tot de invoering van het VSO met een gemeenschappelijke eerste graad, e.d. Dit betekende meteen ook een sterke terugloop van het aantal leerlingen in tso-scholen die overschakelden op het VSO. In 1976 schroefde de toenmalige minister Herman De Croo gelukkig de gemeenschappelijkheid terug. Hij voerde differentiële opties in tot zelfs 9 uur technische opties in het tweede jaar.
In dit verband betreurden we de voorbije decennia dat de egalitaire visie de menselijke diversiteit ontkende - vooral de grote verschillen in intellectuele aanleg, en ook ten onrechte verwachtte dat de almachtige school de invloed van de aanleg- en milieuverschillen zou kunnen wegwerken. n Onderwijskrant nummer 9 van 1979 bijna 40 jaar geleden - wezen we al op de illusie van de perfecte sociale mobiliteit: uit elke klasse moest een gelijke proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijsniveau. De vrij grote genetische bepaling van intellectuele capaciteiten en de sociale mobiliteit maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten zijn. Bovendien trouwen de meeste mensen met iemand van hun eigen sociale laag., met eenzelfde scholingsniveau.
En toch bleven sociologen beweren dat de de genetische aanleg van alle kinderen bij de geboorte gelijk is, maar dat de levensomstandigheden waarin zij opgroeien, bepalend zijn voor het verder ontwikkelen of fnuiken van het talent (Nicaise kraakt de mythe van de natuurlijke aanleg."In Tertio van 1 november 2000.
Onderwijskrant wees er ook op dat de egalitaire onderwijsvisie inzake sociale gelijkheid al te veel verwacht van het onderwijs.
We schreven 40 jaar geleden al: het komt er o.i. veel meer op aan om de
Onderwijskrant 186 (juli, augustus, september 2018)
5
ongelijkheid binnen de maatschappij zelf te verminderen: dit betekent inkomens-, status- en machtsverschillen in onze maatschappij te verkleinen.
Als kind van de democratisering waren we er ook van overtuigd dat het kwalitatief hoogstaand onderwijs dat we in de periode 1952-1964 in het lager en secundair genoten veel kansen tot sociale mobiliteit bood. In ons grootschalig Leuvens CSPO-doorstromingsonderzoek stelden we zelf in 1969-1971 overigens vast dat arbeiderskinderen met een behoorlijke uitslag lager onderwijs toen vlot doorstroomden naar het aso net voor de invoering van het VSO.
Het egalitair dogmatisme komt bij de Vlaamse sociologen ook tot uiting in het feit dat ze de invloed van het scholingsniveau van de moeder interpreteren als een louter sociaal-culturele invloed (SES) - en de grote invloed hierbij van de erfelijke aanleg negeren. Dit is ook een van de grote kritieken van de Nederlandse socioloog Jaap Dronkers.
De pleitbezorgers van het VSO verzetten zich tegelijk tegen alles wat te maken had met het prestatiegericht karakter van het onderwijs; VSO-coördinatoren als Roger Standaert promootten toen al volop de zachte didactiek. Minister Vermeylen verving meteen het vak geschiedenis door maatschappijleer over actuele themas.
Ook in recente structuurhervormingsvoorstellen van minister Pascal Smet & Georges Monard werd gepleit voor de zachte didactiek, ontwikkelend & constructief leren e.d.
Vanaf de Rondetafelconferentie van 2002 werden we opnieuw met tal van structuurhervormingsvoorstellen geconfronteerd. Met Onderwijskrant namen we het voortouw in het verzet tegen de invoering van een gemeenschappelijke eerste graad en tegen de afschaffing van de onderwijsvormen.
50 jaar debat over structuurhervormingen s.o leidde de aandacht af van het feit dat voor het optimaliseren van de onderwijskansen vooral de kwaliteit van het onderwijs belangrijk is en het meest nog de kwaliteit van het basisonderwijs.
Zelf hebben ons de voorbije decennia in sterke mate ingezet voor de optimalisering van het basisonderwijs. We besteedden veel energie aan het uittekenen van effectieve en efficiënte aanpakken voor het leren lezen, rekenen, spellen
. We pleiten al 25 jaar voor het invoeren van intensief NT2-taalonderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Merkwaardig genoeg stootte dit laatste ook op verzet van de egalitaire ideologen. We publiceerden ook veel bijdragen over het optimaliseren van het kleuteronderwijs, maar konden tot nog toe jammer genoeg op weinig respons rekenen.
4
|