De Bourgondiërs Aartsvaders van de Lage Landen (Bart Van Loo) 2019
[De Bezige Bij, Amsterdam, 2019, 607 blz.]
Burgund und seine Herzöge in Augenzeugenberichten
(Christa Dericum) 1966
[Herausgegeben und eingeleitet von Christa Dericum Mit einem Vorwort von Golo Mann, Office du Livre-Karl Rauch Verlag, Fribourg-Düsseldorf, 1966, 376 blz.]
De Bourgondische Vorsten 1315-1530 (Edward De Maesschalck) 2008
[Davidsfonds Uitgeverij-W Books, Leuven-Zwolle, 2008, 247 blz.]
Ik heb in 2019 natuurlijk niet alle boeken die dat jaar verschenen, gelezen. Maar van de boeken uit 2019 die ik wel gelezen heb, is Bart Van Loos De Bourgondiërs ongetwijfeld het beste. Een paar jaar geleden las ik ook De Bourgondische Vorsten van Edward De Maesschalck, dat een soortgelijke materie behandelt. Deze laatste uitgave heeft een groter formaat en is veel rijkelijker geïllustreerd dan De Bourgondiërs, maar is qua leesplezier absoluut de mindere. De tekst van De Maesschalck is zeer degelijk, maar ook erg droog en vraagt van de lezer regelmatig een welwillende inspanning om de leesact verder te zetten. Wat een verschil met Van Loos werkstuk, dat even wetenschappelijk verantwoord is, doch veel vlotter en toegankelijker geschreven, zodanig dat men bij het einde van een hoofdstuk zich nauwelijks kan inhouden om aan het volgende te beginnen. Van Loo weet zijn stof zelfs zo enthousiasmerend te brengen, dat men als lezer het idee krijgt dat men zelf indertijd rondliep aan de hoven van de Bourgondische hertogen. Het zal voelen alsof u oude bekenden tegen het lijf loopt, schrijft Van Loo bij de bespreking van historische romans in zijn bibliografie. Hetzelfde is waar voor zijn eigen boek.
Vanzelfsprekend heeft Van Loo een groot deel van zijn mosterd gehaald bij de Bourgondische kroniekschrijvers, de journalisten van die tijd. Op pagina 349 noteert hij: Liefhebbers kunnen zich in de kronieken laven aan lange verslagen waarin geen detail onvermeld wordt gelaten. Daarom lazen wij tegelijk met De Bourgondiërs het reeds van 1966 daterende boek van Christa Dericum, dat voor 90% bestaat uit (in het Duits vertaalde) fragmenten van die Bourgondische kronieken. Als je dat doet (die twee boeken tegelijk en naast elkaar lezen), dan heb je inderdaad helemaal het gevoelen een onderdeel te zijn van de hofhouding van de respectieve hertogen.
Ze waren talrijk, deze Bourgondische en Dietse kroniekschrijvers: Enguerrand de Monstrelet, Georges Chastellain, Jean Molinet, Jean Le Fevres, Edmond de Dynter, Jean Wauquelin, Olivier de la Marche, Ghillebert de Lannoy, Jean de Haynin, Jacques Du Clercq, Pierre de Fenin, Mathieu dEscouchy, Philippe de Commynes. Natuurlijk schreven deze heren steeds in opdracht van, al noteert Philippe de Commynes ergens: Die Chronisten schreiben meistens nur Dinge zum Lobe derjenigen, von denen sie sprechen, verschweigen manches oder wissen es auch manchmal nicht nach der Wahrheit. Ich bin entschlossen, nur von Dingen zu sprechen, die wahr sind, die ich selbst miterlebt oder durch grosse Leute erfahren habe, die glaubwürdig sind, ohne Rücksicht auf Lob zu nehmen [Dericum: 308]. Deze kanttekening in acht genomen, blijven het toch vaak ware ontdekkingen, deze kroniekteksten, zoals wanneer bijvoorbeeld beschreven wordt hoe de oude hertog Filips de Goede na een ruzie met zijn zoon Karel de Stoute woedend te paard het Zoniënwoud inrijdt, de weg kwijt raakt en pas tegen de volgende ochtend opgevangen wordt door een in een hutje wonende eenvoudige familie. Het zet aan om in de nabije toekomst méér van deze kronieken te gaan lezen, en het goede nieuws is dat zij tegenwoordig grotendeels online beschikbaar zijn. Een deel van de Mémoires van Olivier de la Marche ligt hier al gedownload en wel, klaar om gedegusteerd te worden. Hopelijk zal het laatmiddeleeuwse Frans daarbij geen al te grote hinderpaal blijken te zijn.
Hieronder volgen een aantal interessante weetjes die ik uit de drie hierboven vermelde boeken heb opgestoken
Filips de Stoute kon geen Nederlands, maar stond erop dat zijn zoon, Jan zonder Vrees, tweetalig Frans-Nederlands werd opgevoed door huisleraar Boudewijn van der Nieppe (een master in de Rechten). Naar verluidt bleef Jan echter het Nederlands verhaspelen tot een soort koeterwaals, waarbij Van Loo zich een verwijzing naar een aantal latere Belgische koningen permitteert [Van Loo: 70, Dericum: 73]. Jan zonder Vrees had wel een Vlaamse lijfspreuk: Ic hou (ik wijk niet) [Dericum: 75].
De Franse koning had als symbool een knuppel, en daarom nam Jan zonder Vrees als symbool een schaaf. Filips de Goede koos voor een vuursteen [Dericum: 149].
Tijdens de strenge winter van 1422-23 drongen wolven Parijs binnen en vraten lang niet alleen kinderen op [Van Loo: 224]. De Maesschalck [109] vermeldt hetzelfde, maar plaatst dit in het jaar 1420...
Volgens realistische schattingen had Filips de Goede 25 minnaressen bij wie hij 26 onwettige kinderen verwekte [Van Loo: 226].
Het devies van Filips de Goede was Aultre nauray (geen andere zal ik hebben, wat sloeg op zijn derde bruid Isabella van Portugal) [Van Loo: 273].
In de 17de eeuw suggereerde de schrijver André Favyn dat het Gulden Vlies (het symbool van de door Filips de Goede opgerichte ridderorde) een eerbetoon was aan de gouden vacht van Filips toenmalige minnares Marie Van Crombrugghe. Bedoelen Favyn en Van Loo daarmee de (blonde) schaamharen van deze Marie? Dat is mij niet helemaal duidelijk [Van Loo: 278].
De beschrijving van het Feest van de Fazant (1453) door Olivier de la Marche: zie Dericum: 189-191.
De kroniekschrijver Jacques Du Clercq over Agnes Sorel, maîtresse van de Franse koning. Zij zou vergiftigd geworden zijn . Zie Dericum: 194.
In 1457 trok Isabella van Portugal zich terug op een kasteel in La Motte-au-Bois [De Maesschalck: 116]. Zou zij dan nauw contact hebben gehad met het antonionanenklooster daar in de buurt? Zij koesterde nochtans een speciale verering voor die andere Antonius, van Padua [De Maesschalck: 117]. En De Maesschalck [161] schrijft dat het om een plaats gaat in de buurt van Saint-Omer. Dat is dus niet het La Motte-au-Bois van de antonianen. Vals spoor.
Karel de Stoute las Latijn en sprak vlot Frans, Engels, Portugees en Diets [Van Loo: 366].
Op koude winteravonden liet Filips de Goede mensen uit zijn gevolg verhalen vertellen. De hertog had een voorkeur voor verhalen waarin bedrog, overspel en scabreuze grappen hoogtij vierden. Een bundeling van deze verhalen was Les cent nouvelles nouvelles (1462). Het werk kreeg een plaats in zijn librije [Van Loo: 367-368, De Maesschalck: 144].
De lijfspreuk van Karel de Stoute was Je lay emprins (ik heb het ondernomen) [Van Loo: 393].
In juni 1467 werd Karel de Stoute ontvangen in Gent: De inhuldiging verliep voortreffelijk, al kwam er op de Korenmarkt een kleine kink in de kabel. Karel werd er verkozen tot Paris de Gentenaren wisten hoezeer de Bourgondiër van de klassieke oudheid hield en vriendelijk verzocht om de mooiste van drie freules aan te duiden. Het bleek om een flauwe grap te gaan. Toen de dames hun naaktheid aan de hertog toonden, bleek hij te moeten kiezen tussen een moddervet vrouwmens, een gebochelde dwerg en een magere panlat. Had zijn vader zich op de dijen geslagen van het lachen, de nieuwe hertog vertrok geen spier. Terwijl iedereen het uitgierde, keek hij ijzig de andere kant op. Het uitgelaten Gent maakte kennis met Karels legendarische gebrek aan humor. Aan zijn hof zou nooit een vervolg op Les cent nouvelles nouvelles ontstaan, zoveel was duidelijk [Van Loo: 394].
Op 29 juni 1467 sprak Karel de Stoute het Gentse volk toe in het Nederlands [Van Loo: 395].
Het huwelijksfeest van Karel de Stoute met Margaretha van York (1468) werd opgeluisterd door entremets (wonderlijke presentaties en toneelstukjes). Eén daarvan was een feilloos nagemaakte walvis uit wiens muil zeemeerminnen en zeeridders tevoorschijn kwamen [Van Loo: 402].
Karel de Stoute werd door zijn halfbroer Boudewijn en een kamerheer openlijk van homoseksualiteit beschuldigd, weliswaar nadat die halfbroer en kamerheer waren overgelopen naar de koning van Frankrijk. Er bestaat geen sluitend bewijs hiervoor, maar wel staat vast dat Karel nooit minnaressen heeft gehad [Van Loo: 403, De Maesschalck: 172]. Toch opmerkelijk in dit verband: Karel de Stoute verstrengde de regels voor zijn leger. De troepen kregen voortaan verbod om te vloeken, te dobbelen of vrouwen voor zich op te eisen. Wel kreeg elke compagnie van 1000 man 30 vrouwen gemeenschappelijk ter beschikking. Maar tegen 1476 was alles nog strenger geworden: het was voortaan ook verboden om vrouwen te verkrachten in vijandelijk gebied en prostituees werden uit het leger verbannen [De Maesschalck: 169].
De lijfspreuk van Margaretha van York was Bien en advienne (dat alles goed moge aflopen) [Van Loo: 404].
Jean Molinet volgde in 1475 Chastellain op als Bourgondische historiograaf, en kwam later in dienst van de Habsburgers [Dericum: 319]. In verband met de cultuurhistorische context van Jheronimus Bosch (geen onbekende aan het Bourgondisch-Habsburgse hof) is bij die Molinet dus wellicht wel wat te vinden
De lijfspreuk van Karel V was plus oultre (steeds verder) [Van Loo: 515].
Geraadpleegde lectuur
Van de Haar 2019: Alisa van de Haar, Een bourgondisch rijke vertelstijl, in: Queeste Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden, jg. 26 (2019), nr. 1, pp. 125-126 [recensie van Van Loo 2019].
Demets 2019: Lisa Demets, Een persoonlijke kroniek over de vergeten Bourgondische hertogen, in: Madoc Tijdschrift over Middeleeuwen, jg. 33, nr. 3 (najaar 2019), pp. 186-188 [recensie van Van Loo 2019].
[explicit 20 april 2020]
|