HET VERLANGEN (Hugo Claus) 1978
[Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 1978. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie in de reeks Grote Lijsters, Wolters-Noordhoff/Wolters Plantyn, Groningen-Deurne, 2001, 175 blz.]
Ik schrijf niet in de eerste plaats voor 17-jarigen.
[Claus in een interview met Humo, 1978]
Het Verlangen is een merkwaardige roman van onze Vlaamse kandidaat-Nobelprijswinnaar Hugo Claus. Om goed te weten waarover wij het hebben, volgt hieronder eerst een samenvatting van de inhoud.
Jaak en Michel zijn twee stamgasten van het Gentse volkscafé De Eenhoorn, waar het voornaamste tijdverdrijf bestaat uit kaartspelen-voor-geld. Jaak is een goedige reus van 110 kilo die getrouwd is met Dina en een mentaal niet helemaal correct functionerende dochter heeft, Didi. Michel is een joodse halfbloed die nog bij zijn moeder en zijn stiefvader woont. Omdat Michel in De Eenhoorn ruzie krijgt (in verband met Rikkebot, een oude stamgast en een notoir gokker die een tijd daarvoor overleden is), vat hij het idee op om voor twaalf dagen naar het Amerikaanse gokparadijs Las Vegas te trekken. Om één of andere reden wil hij Jaak meenemen. Deze laatste verklaart zich onmiddellijk akkoord.
De twee vliegen eerst naar Londen, waar Michel naar een pornofilm gaat kijken, terwijl Jaak ergens op hem staat te wachten. Dan arriveren ze in Los Angeles waar ze een tijdje in een hotel verblijven. Zij brengen enkele toeristische bezoekjes aan de stad, gaan kijken naar een film die Desire (Het Verlangen) heet en komen in contact met een groepje Hells Angels. Jaak papt een beetje aan met één onder hen, een zestigjarige vrouw die Rachel heet. Daarna bezoeken zij een stripteasebar. Regelmatig gaan de gesprekken tussen Jaak en Michel over Markske, ook een bezoeker van De Eenhoorn en een ex-wielrenner die een beetje kinderlijk is.
Een bus brengt Michel en Jaak van L.A. naar Las Vegas. Op de bus zit een negerin (Laurie) die met alle geweld met Michel wil vrijen, maar Michel gaat niet op haar herhaalde uitnodigingen in. In Las Vegas besteden de twee Vlamingen hun tijd aan gokken (meestal met verlies) en het bezoeken van seksbars. Daartussenin voert Michel regelmatig (in zijn verbeelding) gesprekken met de overleden Rikkebot. Zij maken ook kennis met broeder Amos, die in een casino werkt maar tevens lid is van The Founders, een religieuze gemeenschap. Jaak en Michel bezoeken (op initiatief van Jaak) één van hun kerkdiensten, waar ook de oude rocker Jerry Lee Lewis aanwezig is die er zijn zonden (vooral onkuisheid) komt opbiechten. Daarna schrijft Jaak een brief aan Dina en Didi over het Verlangen. Het komt erop neer dat hij van zijn vrouw en dochter houdt.
Ondertussen verneemt Dina, die in het thuisland een avondje uit is met enkele mannen van De Eenhoorn, waarom het met Didi mis is gegaan. De verrader die haar dit geheim meedeelt, is Gerard de Fluit.
Michel speelt nog een laatste keer in het casino (met Amos als dealer) en verliest een grote som geld. Dina telefoneert naar Jaak met de mededeling dat het Markske is die Didi geruïneerd heeft. Michel vertelt vervolgens het hele verhaal: toen Didi 17-18 was, waren zij en Markske een koppel, maar Markske maakte het uit, omdat Rikkebot (die geld nodig had) hem tegen betaling koppelde aan Salomé (een homo). Jaak is erg ontsteld en zegt dat hij nooit meer naar De Eenhoorn zal gaan.
De volgende dag slaat Jaak een jonge homo, die hem heel de tijd aanstaart (en hem aan Markske doet denken), dood door hem met zijn hoofd tegen een speelautomaat te meppen. Dankzij Amos kunnen zij met een vliegtuigje uit Las Vegas wegraken, naar Los Angeles. Aldaar brengt Jaak een bezoekje aan Rachel, die een prostituee blijkt te zijn. Jaak heeft gemeenschap met haar.
Terug in België bezoekt Michel De Eenhoorn en hij vertelt zonder veel enthousiasme over Amerika. Jaak is met Dina in Limburg gaan wonen, in de buurt van het instituut waar Didi verzorgd wordt. Jaak heeft zich in De Eenhoorn niet meer laten zien.
De eerste reactie na lezing van deze roman is: wat is me dit hier allemaal? Veel is onduidelijk, een heleboel dingen blijven vaag en onverklaard, men heeft heel sterk de indruk 175 bladzijden lang aan het lijntje te zijn gehouden met de weinig boeiende, niet van erotiek en vulgariteiten gespeende avonturen van twee Gentse onnozelaars in Amerika. Men vraagt zich af: wat was er nu precies aan de hand met die Didi, wie was die Rikkebot nu eigenlijk, wat gingen die Jaak en Michel in Amerika uiteindelijk doen? Kortom: de lectuur laat een bijzonder onbevredigde indruk na.
Wel merkt men dat Claus als auteur beschikt over heel wat métier, vakmanschap. Dat blijkt bijvoorbeeld reeds uit het vertelperspectief dat voortdurend harmonisch verschuift: van een terugblikkende ik-verteller (één van de stamgasten van De Eenhoorn die vertelt tegen een als Meneer aangesproken onbekende) naar een personale hij-verteller waarbij nu eens het standpunt van Jaak, dan weer dat van Michel wordt weergegeven. Dat blijkt ook uit de door Claus gehanteerde taal, een soort gekuist Vlaams vol dialectische wendingen dat enerzijds vlot en verstaanbaar genoeg overkomt en anderzijds een speciaal, nooit irritant of onhandig overkomend cachet geeft aan de stijl. Soms neigt de stijl echter wel wat te veel naar het poëtische met als gevolg: wazigheid. Met de woorden van Jacq Firmin Vogelaar (recensie in De Groene Amsterdammer): Het geschrevene is zelf brooddronken, niet in staat zaken anders te onderscheiden dan met plompverloren aanduidingen, schreeuwerig als uithangborden. En naar de precieze functie van dat verschuivend vertelperspectief heeft men ook het raden. Wie is die vertellende ik trouwens, en wie is die als Meneer aangesproken onbekende?
De lezer heeft het onbehaaglijke gevoel dat Claus beheersing van de kneepjes van het schrijversvak moet verhullen dat hij als auteur in feite weinig te vertellen heeft. Met andere woorden: het is allemaal knap en vlot geschreven, maar gaat het ook ergens over? Wat is de abstracte thematiek die achter de Amerika-reis van Jaak en Michel schuilgaat? Op de achterflap staat te lezen: Meegesleept door de sluwe Michel wordt de reis voor Jaak een onderdompeling in de hel. Hoezo, vraagt men zich (alweer) af. En waarom een onderdompeling in de hel? Omdat Jaak een moord pleegt? Omdat hij de waarheid omtrent Didi verneemt?
De lezer heeft kortom het onbehaaglijke gevoel dat hij Claus roman niet begrijpt. Jacq Firmin Vogelaar heeft er in elk geval naar zijn eigen zeggen ook weinig van gesnapt: Maar de veelzeggende suggesties zeggen in feite niets meer dan dat ze iets suggereren. (
) Het spel speelt zich af tussen excentrieke bewoners van een kermis waarvan Claus het arrangement in handen heeft genomen. Hij doet dat onmiskenbaar met veel flair, handig, aansprekend soms met zijn taal die een soort extrakt van het Vlaams is, maar de loosheid van zijn bedoening blijkt uit het effektbejag, uitsluitend effektbejag zou ik willen zeggen, en overdrijving, en dan niet de overdrijving bedoeld om iets dat anders niet zichbaar is en onschuldig lijkt zichtbaar te maken, maar overdrijving om indruk te maken. Ook Murk Salverda (recensie in Het Parool) slaat als een blinde naar het ei, getuige het volgende, als een tang op een varken slaande zinnetje: Zoals vaker bij Claus heeft het verlangen een onbestemd en onpolitiek karakter; veel meer dan de vormeloze wens om ergens anders of iemand anders te zijn, is het niet. Tsja.
Dat Het Verlangen een goede pers kreeg, zoals beweerd wordt op de website van de Grote Lijsters, wordt door de twee zonet geciteerde recensies (die overigens en nota bene integraal op diezelfde website zijn terug te vinden) al meteen gelogenstraft. Dan staat wat Remi van de Moortel in zijn recensie in Boekengids schreef, een stuk dichter bij de waarheid: De oordelen en beoordelingen lopen andermaal nogal uiteen. De enen spreken van een meesterwerk en anderen menen dat ook deze roman minderwaardig is. Bijzonder negatief is ook de recensie die Marcel Janssens schreef voor Dietsche Warande & Belfort. Deze erudiete Leuvense professor (die zelf in één alinea formuleringen als plebejische transgressie, maniëristische acteerkunst en pernicieuzer durft gebruiken) geeft toe weinig of niets van Het Verlangen begrepen te hebben, maar hij signaleert wel het volgende: Inmiddels heb je ook al gezien dat Jaak een paar keer Jakob genoemd wordt (
) en je knippert even met de ogen als je zekere Amos in Las Vegas ontmoet. Is die vent nu een predikant, dealer in een speelhol, circusartiest, sheriff, of
bijbels profeet, zoals zekere naamgenoot van hem? Maar verder denk je niet, want zó bijbelvast ben je nu ook weer niet. Komt nu Claus zelf toch niet in een interview uitleggen dat zijn roman niets anders is dan een illustratie van het verhaal van Jakob in de bijbel, en dat uitgerekend Rikkebot (ogenschijnlijk zon leuke Vlaamse naam
) de bijbelse naam is voor de heilige put die nooit gevuld kan worden! Hoe kun je no zó dom zijn om daar niet aan te denken, aan dat verhaal van Jakob en Rikkebot in de heilige schrift dat toch ieder weldenkend christen zó moet kunnen opzeggen?! Eerlijk gezegd, dat had ik zelf niet kunnen bedenken. De bijbel zal dan wel de sleutel bieden om aan dat Verlangen van Jaak en Michel een naam te geven. Nu is het wachten op een schriftgeleerde die ons de gewichtige truukjes uit de doeken doet waar de roman Het Verlangen mee vastzit allicht als een tang op een varken op het gewijde verhaal van de bijbelse Jakob.
En nu wordt het interessant, dames en heren, want wat wil het toeval? Dat ik dat bewuste interview (uit een Humo van 1978) bewaard heb, en daaruit citeer ik hier het volgende stukje dialoog
HUMO: Je bent het niet eens met Willem Frederik Hermans, dat elk element in een roman een strikte funktie heeft.
CLAUS: Dat is toch pure onzin. Ook bij Dostojevski en Cowper Powys en Faulkner en de andere grote romanciers vind je hele rare uitwassen die op het eerste gezicht niets tot het verhaal bijbrengen, maar die precies de levendigheid en de grilligheid van de materie illustreren. Een roman is, hoe gekunsteld ook, een afspiegeling van het leven en je kan er dus alle kanten mee uit.
HUMO: Maar streef je er dan niet naar om je verhaal op een tweede symbolisch niveau te laten kloppen?
CLAUS: Toch wel, maar tot mijn bevreemding en spijt heb ik ontdekt dat de recensenten en jij toch ook dat symbolische niet hebben doorgrond, terwijl het toch evident in mijn boek aanwezig is. Ik dacht het eerst nog op de achterflap te zetten, maar ik vond dat overbodig omdat het zo overduidelijk was, mijn roman is namelijk de illustratie van het verhaal van Jakob in de bijbel
Als ik het boek even in handen mag nemen, (ironisch) deze reliek, (bladerend) kijk, hier staat de sleutel voor het verhaal. Rachel, die in de bijbel toch de vrouw van Jakob is, vraagt Jaak hoe hij heet. En dan staat er letterlijk: Jakob, zegt Jakob. Duidelijker kan het toch niet? De ganse reis is niets anders dan de stappen van Jakob in de woestijn en waarom zou er anders met nadruk in verschillende passages van het boek sprake zijn van engelen? In de bijbel heet het dat ze bij die steen kwamen en er olie over goten om hem te zegenen, in mijn boek staat dat Jakob olie neemt en die uitgiet over de arduinen rand van de vloersteen. In de bijbel is er sprake van een heilige put die nooit gevuld kan worden, Rikkebot, en precies zo noem ik mijn hoofdpersonage. Als je dan vraagt waarom ik mijn verhaal niet oplaad met een symbolische betekenis, tja, dan sta ik versteld. Mijn boek is gefundenes Fressen voor de heren die zich graag vermeien in symbolische beschouwingen over een literair werk. Ik begrijp dan ook niet dat geen enkele van de Nederlandse recensenten die toch met de bijbel zijn opgevoed, daarvoor oog heeft gehad. Ze hoefden niet eens beslagen bijbelkenners te wezen, want het verhaal van Jakob is toch het fundamenteelste van de hele bijbel, daar Jakob later Isräel wordt.
Einde citaat en zoals Marcel Janssens in zijn recensie schrijft: Voilà, daar kan de lezer een puntje aan zuigen. Nu heb ik voor de gelegenheid dat bijbelse verhaal van Jakob nog eens herlezen (Genesis, hoofdstukken 25-36) en sla mij dood: veel verbanden met het verhaal over Jaak en Michel kan ik met de beste wil van de wereld niet ontdekken. Wel enkele detailovereenkomsten. Isaak, de vader van Jakob, laat op een bepaald moment een put graven en die heet inderdaad Rikkebot (Rechobot in de Petrus Canisius-vertaling, Genesis 26: 22). Vergelijk Het Verlangen, p. 139: Rikkebot had geld nodig, lijk altijd, een put die nooit gevuld kon zijn. Twee maal giet Jakob inderdaad olie uit over een steen (Genesis 28: 18 en 35: 14). Vergelijk Het Verlangen, p. 129. Jakob heeft twee vrouwen en de tweede heet Rachel, de oudste Lea (Genesis 29: 23 / 28). Jakob had twaalf zonen en één dochter: Dina (Genesis 30: 21) die op een bepaald moment verkracht wordt (Genesis 34). Met enige moeite vallen er in Het Verlangen nog wel enkele bijbelse reminiscenties te sprokkelen, zoals op pagina 94 waar Jaak in zijn slaap een gouden stem hoort tussen de tamboerijnen en de citers en het gebalk van slavinnen, kamelen en ezels die zegt: Ik zal je veilig terugbrengen, vrees niet, naar je land en naar Didi. Omwille van een conflict met zijn tweelingbroer Esau moest Jakob inderdaad uitwijken naar een ander land, waar hij zijn twee vrouwen aantrof. Later keerde hij als een rijk man met veel slavinnen, kamelen en ezels terug naar het land van zijn vader Isaak. Maar of dat nu allemaal kan fungeren als sleutel voor Claus roman?
Ik ben natuurlijk geen clausiaanse schriftgeleerde en ook geen heer die zich graag vermeit in symbolische beschouwingen over Claus literair werk. Paul Claes is dat echter duidelijk wél. In zijn boek Claus-reading uit 1984 heeft hij het drie bladzijden lang (pp. 42-44) over Het Verlangen. Nadat hij er op de vorige bladzijden op gewezen heeft dat Claus in zijn werk graag bijbels-christelijke elementen vermengt met heidense en antiek-mythologische gegevens, interpreteert hij de Amerika-reis in Het Verlangen als een afdaling in de hel of de onderwereld waarvoor de bijbelse geschiedenis van Jakob (die van Kanaän naar het land van zijn oom Laban reisde om er diens dochter Rachel te verwerven) model heeft gestaan. Michel staat symbolisch voor de grenzeloze begeerte en het perverse verlangen, Jaak voor het gelegaliseerde verlangen en de beperkende wet (van het huwelijk). Rikkebot is de incarnatie van een vruchtbaarheidsgod (hij verkoopt bal-pennen, vergelijk p. 8) die gestorven is en dus onvruchtbaarheid heeft veroorzaakt, de naam van het café (De Eenhoorn) is een Christussymbool, het meisje Marianne is tegelijk Maria en de vruchtbaarheidsgodin Venus (vergelijk p. 11: Die ster in onze stille stal van Bethlehem en p. 15: Oei oei, krijt de Venus).
Om aan deze toestand van onvruchtbaarheid een einde te maken, zullen twee mannen een helletocht ondernemen op zoek naar de vrouw (waarbij in de beeldspraak spel = seksualiteit). Michel mislukt in deze opdracht (hij krijgt alleen stripshows en pornobladen te zien), terwijl Jaak net als zijn bijbelse naamgenoot zijn Rachel zal bereiken. Tegelijk hervindt hij de liefde voor zijn vrouw, komt hij de waarheid over zijn dochter te weten en in zijn huwelijk zal hij de moed en de kracht vinden om een nieuw leven te beginnen. Voor Jaak heeft de hellevaart dus louterend gewerkt, voor Michel niet. Vergelijk voor het motief hellevaart overigens pp. 8, 72 en vooral 166 bovenaan.
Als ik dit allemaal goed begrijp, gaat het in deze roman dus over een zoektocht (een queeste zo men wil) naar het geluk, de erotiek en de liefde. De louche figuur Michel die aan de wetten probeert te ontsnappen, mislukt in deze queeste en vindt geen bevrediging voor zijn verlangen naar de vrouw, Jaak keert echter gezuiverd terug naar de aan wetten gebonden liefde-binnen-het-huwelijk en vindt het paradijs op aarde. Of zoiets. In dat verband werkt Jaaks brief aan Dina toch wel een beetje verhelderend, waar hij onder meer schrijft: (
) maar denkt dat voor de Tijd dat wij Elkaar nog hebben Wij Niet genoeg kunnen zeggen dat Wij Elkaar samen gaarne zien (p. 114). Of nog: Wat ik zeg, het is niet te zeggen, maar juist het niet zeggen is het Verlangen. Is het naar U? Naar Ons? Naar de hele Wereld waarin ik doodga? (p. 118). Dat het met Didi is misgegaan, wordt nu ook (een beetje) begrijpelijker: zij werd afgewezen in haar liefde voor Markske (terwijl zij elkaar graag zagen, 'zij wilden trouwen': p. 138 = het gelegaliseerde geluk) die echter koos voor de homofilie (= het geperverteerde, buiten de wet staande verlangen).
Kortom en klaar en duidelijk gezegd: in de roman Het Verlangen houdt Hugo Claus dus een pleidooi voor het huwelijk. Alleen daar kan de zoektocht van de man naar de vrouw bevrediging vinden en kan de echte liefde gedijen. Met die (wankele?) wetenschap in het achterhoofd zou men de hele roman nog eens moeten herlezen om te kijken of er nog zaken zijn die kloppen. De Tijd en de Ruimte ontbreken hier om dat te doen, maar voor de grap wil ik nog even het Claus-spelletje meespelen en wat dieper ingaan op het eerste en het laatste hoofdstuk
Wat is eigenlijk de functie van het eerste hoofdstuk? Het antwoord staat op een voorkeurplaats, het einde van hoofdstuk I: Zo gebeurde het dat de eerste kiem werd gelegd en dat de gedachte aan de reis is gerezen. En wat is er dan gebeurd? Michel heeft gesteld dat Rikkebot geen snuifje geest had in heel zijn lijf, en de anderen (behalve Jaak) hebben hem dat kwalijk genomen. En hoe is Rikkebot ter sprake gekomen? Omdat Michel riep wanneer het gedaan ging zijn met dat gezaag over Rikkebot, nadat Markske het jammer vond dat Rikkebot dit niet meer had kunnen meemaken. En wat was dit dan? Het nogal ordinaire schouwspel (de ik-verteller heeft het over een memorabel herderinnenspel) van de over de grond rollende Valère en Jaak die onder de minirok van Marianne proberen te kijken (vooral Valère dan). Het geslachtsorgaan van de met Maria en Venus vergeleken Marianne, haar paradijs op aarde (p. 13) is de trigger die de hele roman aan het rollen brengt, als een symbolische pars pro toto (deel voor het geheel) van de vrouw naar wie de mannen verlangen.
Vrouwen, erotiek en vooral het vrouwelijke geslachtsorgaan spelen in het middengedeelte van de roman (de reis naar Amerika) dan ook een belangrijke rol. Jaak bereikt de begeerde pars pro toto uiteindelijk (p. 172), al gaat het dan om een zestigjarige vrouw, Michel krijgt ze (de pars pro toto) alleen te zien vanop een afstand, in films of op fotos. Dat laatste trekt vooral de aandacht op pagina 84, waar Michel en Jaak in Penthouse en Playboy zitten te lezen en waar gesignaleerd wordt dat in België (anno 1978!) deze bladen de lezer slechts bereiken in verminkte staat: in Brussel worden de vrouwelijke geslachtsorganen met aceton weggecensureerd. In het laatste hoofdstuk schenkt Michel een niét behandelde Penthouse aan Verbist de Schoolmeester en iedereen in De Eenhoorn mag erin bladeren en iedereen is content. Het geperverteerde verlangen van zij die niet zoals Jakob/Jaak gelouterd zijn
Wij hebben Het Verlangen nu een beetje beter begrepen, maar hebben we nu ook een beter boek gelezen? Heel wat dingen blijven nog vaag en onduidelijk en niemand zal ontkennen dat Claus het zijn lezers niet bepaald gemakkelijk maakt. Men zou het eens kunnen zijn met Marcel Janssens die in zijn recensie schrijft: Tegenover het huidige proza van Hugo Claus sta ik vrij onverschillig: ik heb respect voor al de truukjes, de doordenkertjes, de geestige vuurwerkjes waarmee hij de superieure geest pleegt uit te hangen, maar ik erger me nog nauwelijks aan de met veel branie geacteerde hebbelijkheid om zich in de banaliteit te verkneukelen, weliswaar met louche knipoogjes naar de beter wetende intelligente lezer die zich dat spelletje wil laten welgevallen, maar toch alles samen genomen een zware tol betalend aan de banaliteit die zich op dat artificiële spelletje wreekt.
Een fraaie, grammaticaal-correcte zin lijkt mij dat niet van de professor, maar ofschoon ik mij Claus spelletjes hierboven even heb laten welgevallen, ben ik toch geneigd het met Janssens hier inderdaad grotendeels eens te zijn. Claus roman ruikt effectief een beetje te veel naar artificieel maakwerk en pseudo-intellectuele moeilijkdoenerij om echt goed te zijn. Ik zou Het Verlangen in elk geval niet één van Claus pakkendste romans willen noemen, zoals de website van Grote Lijsters (een niet nader genoemde recensie citerend) wel doet, laat staan dat ik het als verplichte lectuur aan 17-jarigen zou willen presenteren. Bij dat laatste speelt zijdelings ook het nogal scabreuze gehalte van deze roman (al is het dan allemaal symbolisch bedoeld) een rol. Claus schrijft trouwens naar eigen zeggen (zie het motto aan het begin van deze tekst) niet voor 17-jarigen. Wie is trouwens (bis) verantwoordelijk voor het opnemen van een roman als deze in de reeks Grote Lijsters en wat zouden zijn/haar normen zijn om een gegeven roman geschikt te achten voor op de rijpere jeugd gerichte reeksen als de Grote Lijsters en de Boektoppers?
Het motto bovenaan deze tekst is ontleend aan het Humo-interview van 1978. De volledige context
HUMO: In Het Verlangen worden soms krasse vooroordelen uitgesproken en is racistische praat niet uit de lucht. Ik stel me voor dat een 17-jarige daar niet meteen een kritiek op het racisme achter vermoedt.
CLAUS: Ik schrijf niet in de eerste plaats voor 17-jarigen. Als zon jongeman voor zulke uitspraken sympathie opvat, leest hij verkeerd. Die uitspraken staan op zichzelf en geven alleen maar weer wat er bij een deel van de mensen leeft. Mijn meester in deze materie is Flaubert, die in zijn romans nooit zelf aan bod komt, maar die de cretinerie en de bêtises zich laat opstapelen. Hij staat daar zelf niet achter, alhoewel hij terzelfder tijd door de bêtises gefascineerd wordt. In de krassere uitspraken van mijn werk vind je ook een medeplichtigheid met die cretinerie die natuurlijk ook voor een stuk in mezelf zit. Daar zou een literair criticus enkele gevoelige paginas aan kunnen wijden.
Die Hugo toch!
Geraadpleegde lectuur
- Het Verlangen. Hugo Claus, in: www.lijsters.nl (waarin opgenomen de recensies van Jacq Firmin Vogelaar voor De Groene Amsterdammer, 31 mei 1978 [Het effektbejag van Het Verlangen: spel zonder grenzen van Hugo Claus] en van Murk Salverda voor Het Parool, 17 juni 1978 [Kleinemannendroom]).
- Remi van de Moortel, Kroniek van het Vlaamse proza, in: Boekengids, jg. 56, nr. 10 (december 1978), pp. 777-778.
- Marcel Janssens, Hugo Claus en een zeker verlangen, in: Dietsche Warande & Belfort, jg. 124, nr. 3 (maart-april 1979), pp. 209-212.
- Paul Claes, Claus-reading, Antwerpen, 1984, pp. 42-44.
- Humo sprak met Hugo Claus, in: Humo (ergens in 1978, juiste coördinaten indertijd jammer genoeg niet genoteerd).
Quotering: (een beleefde) ***
[explicit 24 februari 2002]
|