ONBEGONNEN WERK GEDICHTEN 1964-1982
(Herman De Coninck) 1984
[Gedichten, Manteau, Antwerpen, 1984 (3)]
De verzameling van Herman De Conincks eerste drie dichtbundels (De lenige liefde uit 1969, Zolang er sneeuw ligt uit 1975 en Met een klank van hobo uit 1980) plus zijn bundel vertalingen van Edna St. Vincent Millay (Ter ere van de goedertieren maan uit 1979).
De Coninck behoort vast en zeker tot de meest toegankelijke en lezersvriendelijke Nederlandstalige dichters van na de Tweede Wereldoorlog. Zijn stijl werd wel eens romantisch realisme genoemd, en dat komt inderdaad heel dicht bij de waarheid. Gevoelens en verbeelding spelen een belangrijke rol, maar nemen nooit een loopje met de dichter of met de lezer: de werkelijkheid blijft binnen handbereik. Het charmantste aspect van De Conincks gedichten zijn natuurlijk de vele taalspielereien, vergelijkingen en metaforen die echter vooral dan in de latere bundels de neiging vertonen om te verworden tot een procédeetje, tot een leuke manier van doen. Dit werd overigens reeds eerder opgemerkt, onder meer door Lionel Deflo (Deflo 1985). Men heeft dan het sterke gevoel het nu allemaal wel gehoord te hebben, en de vaak wat uitsloverige taalvondsten blijken dan niets anders te zijn dan steriele zelfherhaling. Ook het talrijke malen voorkomen van sneeuw, nevel en zon doet in dat verband wat gekunsteld en melig aan.
In de bundel Met een klank van hobo begint De Coninck dan plots onregelmatige rijmschemas over zijn gedichten te strooien, wat ons toch ook niet zo geslaagd lijkt: ofwel laat je je verzen rijmen, ofwel schrijf je vrije verzen. Wat De Coninck doet, zweemt naar onbeholpenheid. Het neemt niet weg dat ondanks deze punten van kritiek nog genoeg geslaagde gedichten en trouvailles overblijven om van De Coninck een belangrijke (want in elk geval de jongere generatie beïnvloedende) dichter te maken.
Wat zijn vertalingen van de gedichten van St. Vincent Millay betreft (met als poëtisch ik een soort machovrouw): sommige van deze verzen zijn wel aardig, maar er zit naar ons gevoel toch altijd ergens iets gewrongens aan. Ligt dat aan de vertaling, of is het typisch voor de dichteres zelf?
Quotering: ***½
[explicit 26 augustus 1991]
|