ZONDER GENADE (Renate Dorrestein) 2001
[Roman. Wij maakten gebruik van de licentie-editie in de reeks Boektoppers, Malmerg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2003, 232 blz.]
De roman Zonder genade bestaat uit drie delen waarvan de titels telkens naar een gezelschapsspel verwijzen. Phinus, de persoon vanuit wiens perspectief bijna het ganse verhaal verteld wordt, is immers iets hoogs bij een firma die gezelschapsspelletjes produceert. Als weeskind opgevoed door twee ongehuwde tantes, is hij nu gehuwd met Franka, een sociaal werkster, wier eerste man overleden is. De uit dat eerste huwelijk geboren zoon, Jem, is tijdens een avondje uit met zijn vriendinnetje Sanne in een discotheek doodgeschoten door een gek met een pistool. Jaren daarvoor reeds was bij Franka de baarmoeder weggenomen.
In het eerste deel van het boek, getiteld In de put, heeft Phinus voor Franka een verrassingsweekendje georganiseerd in een hotelletje ergens in het noorden van Nederland. De eerste dag, avond en nacht loopt er echter vanalles mis. Dat de auto-gsm niet werkt en dat in het hotelletje ook Katja, een collega van Phinus die bij een andere spelletjesfirma werkt, en haar man logeren, zijn slechts bescheiden voortekenen van ergers. Als Phinus en Franka vóór het slapengaan nog even een nachtelijke wandeling maken, krijgen zij ruzie (Franka verwijt Phinus dat hij geen tijd neemt om de dood van Jem te verwerken). Franka loopt kwaad weg en stoot op een bruggetje op twee lokale dorpsmeisjes, een soort punkstertjes. Franka maakt een lelijke val en Phinus, die denkt dat Franka door de punkstertjes wordt overvallen, slaat de twee meisjes in elkaar. Als blijkt dat alles een misverstand is, stelt Phinus voor de meisjes met de auto naar huis te brengen. Zo gebeurt, maar de meisjes, die onderweg terwijl Franka door een slaappil in slaap gesukkeld is wat met Phinus sollen (één van de meisjes zet bijvoorbeeld haar slipje op zijn hoofd), laten zich afzetten aan een soort vervallen schuur ergens buiten het dorp. Als Phinus wil uitstappen, blokkeert zijn onderste ruggenwervel. Terwijl de meisjes hulp gaan halen, blijven Phinus en Franka achter in de schuur. Even later blijkt de deur langs buiten vergrendeld te zijn. Het is ondertussen al ochtend.
In het tweede deel (Memory), dat aanvankelijk verteld wordt vanuit het standpunt van Franka en later vanuit Phinus standpunt, krijgen we meer informatie over wat er die fatale nacht van de dood van Jem gebeurd is en over hoe Franka haar verdriet probeerde te verwerken, samen met Sanne, Jems vriendinnetje. In de discotheek waar Jem en Sanne naartoe waren gegaan, was een jonge kerel van zestien met een pistool beginnen schieten (hij had eerder die dag een cricketwedstrijd verloren), Jem riep dat hij moest ophouden en kreeg daarop drie kogels door het hoofd: een stomme, toevallige samenloop van omstandigheden. Twee dagen na de begrafenis werd de schuldige gearresteerd. Eerst krijgt hij vijf jaar, maar doordat Phinus in beroep gaat, slechts drie jaar. Blijkt verder dat Phinus Jem extra geld had gegeven om naar die disco te gaan (Jem wilde zelf naar het Eko-café), en dus voelt Phinus zich schuldig. Als Phinus en Franka naar het kerkhof gaan om de pas gelegde grafsteen te bekijken, krijgen ze ruzie. Phinus loopt weg en ontmoet op het kerkhof even later Sanne, terwijl er een onweer in de lucht hangt.
In deel drie (Ga terug naar af) zitten we opnieuw bij Phinus en Franka in die schuur. Het is ochtend en terwijl zij net afschuwelijk aan het ruziemaken zijn (Phinus heeft Franka zelfs bij de keel omdat hij vermoedt dat Franka het wist, van dat geld geven voor de disco), worden zij gevonden door die Katja en haar man die hen naar huis rijden, Phinus met Katja en Franka met die man. Thuis blijkt dat Franka zich bij een vriendin heeft laten afzetten. Tegelijk komt Sanne op bezoek: zij deelt mee dat zij zwanger is (Phinus heeft met haar seks gehad op dat kerkhof!) en zij wil een abortus. Tijdens een etentje stelt Phinus voor dat hij en Franka de baby adopteren, maar Sanne rent kwaad weg. Phinus probeert Sanne terug te vinden en komt zo in een café terecht, waar hij compleet uit de bol gaat: hij slaat een serveerster en een man van het café met de koppen tegen elkaar. Phinus komt op het politiebureau terecht en neemt zich daar voor om te beginnen met het verwerken van Jems dood.
Net als in Verborgen gebreken (zie onze bespreking elders) krijgt het huwelijk er in deze roman weer flink van langs, maar dat lijkt hier toch niet het hoofdthema te zijn. Veeleer draait Zonder genade rond de motieven schuld en boete (Phinus die zich schuldig voelt aan Jems dood, zie pp. 33, 62, 158, 213, 219), toeval en chaos (zie pp. 127, 136, 175, 180, 212) en het verwerken van verdriet en lijden. Als Phinus op het einde in het café uit de bol gaat, blijkt dit een catharsis geweest te zijn: De chaos is opgeheven, de genade weergekeerd luidt het [p. 220] en even verder lezen we de thematische sleutelzin: Al toen hij vijf jaar oud was, leerde zijn tante Leonoor hem dat je de verantwoordelijkheid voor je daden moet nemen, zeker, maar ook dat je in het reine moet komen met wat onherstelbaar is. Is het inmiddels niet eens hoog tijd voor dat laatste? [p. 221]. En de laatste zin van de roman is: Het kan eindelijk beginnen [p. 223]. Het verwerken van Jems dood, namelijk, en het verderleven in een staat van genade.
In het verleden kreeg Renate Dorrestein wel eens het verwijt dat haar mannelijke personages niet meer dan zielloze marionetten zijn. Daar heeft zij nu blijkbaar iets aan willen doen door bijna het hele verhaal vanuit het perspectief van Phinus te vertellen. Phinus die opgevoed is met het vol regels en wetjes stekende handboek voor tantes en als uitvinder van spelletjes spelregels en orde hoog in het vaandel heeft geschreven. Op die manier moét hij wel danig in botsing komen met de chaos van het leven en het toeval dat de wereld regeert en zo verkrijgt Dorrestein haar thematische verhaallijn. Echt overtuigen doet het nochtans niet helemaal. De psychologie van Phinus met die gewild-functionele tegenstelling orde-chaos is nogal voorspelbaar, doorzichtig en weinig subtiel uitgewerkt, wat bovendien aanleiding geeft tot overtrokken en ongeloofwaardige passages. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is wanneer Phinus (die zélf geen kinderen heeft en door de weggenomen baarmoeder van Franka ook geen direct uitzicht meer heeft op kinderen) de zwangere Sanne voorstelt om het kind te behouden en het dan samen met Franka te adopteren [p. 198]. Zoals Karel Osstyn noteerde: Er kan best in iedereen een psychopaat schuilen, maar volgens mij wordt de soep hier te heet opgediend. Om de diepten van de menselijke geest af te tasten, moet je gefundeerder te werk gaan. Dit mannelijk hoofdpersonage reageert, zelfs in zijn hysterie, niet zoals een man zou doen.
Andere overtrokken en ongeloofwaardige scènes zijn die waarin Phinus en Franka elkaar in de haren vliegen de ochtend na het verplichte verblijf in het boshuisje [p. 177] en bovenal de compleet van de pot gerukte passage waarin Phinus bovenop een grafsteen seks heeft met Sanne, nota bene in het midden van de winter (het is februari) en terwijl het aan het onweren is [pp. 160 / 185]. En als enige verklaring geeft die Sanne dan achteraf: Het was alleen maar omdat ik Jem zo miste [p. 188]. Nou moe! Hier spelen Dorresteins female gothic-invloeden (vergelijk onze bespreking van Verborgen gebreken) haar een beetje te veel parten. Heel de groteske opeenstapeling van tegenslagen en misverstanden tijdens die avond en nacht in het noorden (waarbij overigens die meisjes Mel en Astrid te lang aan bod komen om functioneel nog verantwoord te zijn) komt trouwens ook vrij belachelijk over, maar na twee romans van Dorrestein gelezen te hebben, kunnen we stellen dat dit typisch blijkt voor haar manier van schrijven, net als haar voortdurend weerkerende cynische humor trouwens. Osstyn hierover: In Het geheim van de schrijver argumenteert ze dat de fictionele werkelijkheid best hallucinanter mag zijn dan de realiteit, want niets is zo gek of je kunt het bedenken. Maar zou een debutant dergelijke excessen aandurven? Af en toe bezondigt Dorrestein zich ook aan rare, weirde scènes die totaal uit de lucht komen vallen, zoals de passage waarin Phinus met zijn pijnlijke rug zijn gekwetste vrouw moet helpen urineren na de nacht in het boshuisje [p. 173]. Een ander voorbeeld hiervan is wanneer Astrid Phinus haar slipje op het hoofd zet in de auto [p. 101], waarbij de onmiskenbare geur van een meisjeskruis alleen maar moet dienen als vooruitwijzing naar het moment waarop de lezer verneemt dat Phinus en Sanne op het kerkhof seks hebben gehad.
Positief is echter dat Dorrestein een vlotte en trefzekere schrijfstijl heeft. De bladzijden waarin zij het verdriet van Franka beschrijft [pp. 122 e.v.] zijn bijzonder sterk en regelmatig laat zij mooie zinnen uit haar pen vloeien, zoals daar zijn
- Nog even en het praten, analyseren en bedisselen zou weer aanvangen, er zouden besluiten vallen, kwesties die geen uitstel verdroegen, zouden worden aangesneden, plannen gemaakt, taken verdeeld. Maar nu nog niet [p. 7]. Een nostalgische herinnering van Phinus aan zijn zondagochtenden met de kleine Jem.
- Niet elk huwelijk is bestand tegen een verbouwing, tegen de eindeloze hoeveelheid beslissingen, de rompslomp, de ongemakken en de aanhoudende terreur van radios op stand 12. Phinus was chef schuimbekken, Franka was chef schouders ophalen. Aldus gingen zij het karwei te lijf, hand in hand, schouder aan schouder [p. 18]. Vooral dat radios op stand 12 (verwijzend naar de radiomuziek die bouwvakkers steevast begeleidt) is goddelijk.
- En naar aanleiding van de sociale gevalletjes waar Franka beroepsmatig mee omgaat: Op de raarste momenten van de dag lopen hier vaag uit hun ogen kijkende griezels rond, met wie geen normaal gesprek te voeren valt. Mooi geformuleerd. Zulke griezels komen wijzelf bij ons op school ook wel eens in de gangen tegen.
- En pure poëzie: Haar hart fladderde pijnlijk. Het hing, in paniek, aan een parachute die weigerde open te gaan.
En af en toe durft Dorrestein ook een rake Zeitbeobachtung serveren, zoals wanneer ze het heeft over het patserige villadorpje waar de moordenaar van Jem vandaan komt: Of deed het oog van de wereld hen niets? Gingen ze gewoon door hun kids genoeg zakgeld te geven om gedurende elk tussenuur op school stoned te zijn en ieder weekend laveloos in discotheken rond te hangen terwijl ze op hun mobiele Nokiaatje een smsje verstuurden naar hun maten, met wie ze later op de avond Unreal Tournament gingen spelen, of Half Life, of een ander computerspelletje dat draaide om killen wie je killen kunt. Met een Davidoffje tussen de lippen, met thuis op de drive nu al een Saab cabrio die wachtte op hun achttiende verjaardag, en met een paar sterke verhalen over hoe ze een brugpieper zijn broodje gezond in het gezicht hadden weten te drukken, even aanstoten met je schouder, en blind van de mayonaise op zijn brillenglazen is zon proleetje [p. 142]. Dàt is Renate Dorrestein-de-kritische-maatschappijwatcher op haar best, maar de romancontext waarin zulke passages voorkomen, bevat te veel zwakke punten om meesterlijk genoemd te worden.
Geraadpleegde lectuur
- Karel Osstyn, Theorie en praktijk bij Renate Dorrestein, in: Ons Erfdeel, jg. 44, nr. 5 (november-december 2001), pp. 757-759.
Quotering: ***
[explicit 29 maart 2005]
|