HET TANKSCHIP (Willem Elsschot) 1941
[Novelle, in: Willem Elsschot, Verzameld Werk, P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam, 1963, pp. 55-687]
Een minder bekend werkje, geschreven in 1941, tijdens de oorlog dus, een jaar na De leeuwentemmer en zes jaar vóór Het dwaallicht. Dit tiende boek van Elsschot is niet ten onrechte minder bekend. De plot is werkelijk flinterdun en het is gedaan voor je het weet. Frans (Laarmans) is met zijn familie op vakantie aan zee, en daar komt op een dag zijn zwager Jacky (die in Parijs woont) trots zijn prachtige nieuwe wagen tonen. Er wordt besloten dat Frans, Jacky en hun echtgenotes (zussen dus) enkele dagen naar de Ardennen trekken met de aanwinst. Diezelfde avond, als ze in het hotel gearriveerd zijn, breekt echter de Tweede Wereldoorlog uit. Terwijl iedereen naar huis vlucht, blijkt Jacky echter niet zo rouwig te zijn om de oorlog, en bij een glas champagne vertelt hij zijn verhaal. Jacky, die in de maritieme sector werkzaam is, reageerde voor de lol en uit nieuwsgierigheid op een advertentie van een zekere Boorman waarin een tankschip gratis werd aangeboden. Dat tankschip blijkt eigendom te zijn van een rijke reder uit Marseille die op aanraden van Boorman de Franse belastingen om de tuin wil leiden door het schip op te knappen, zodat hij de kosten kan aftrekken van zijn belastingen, en vervolgens zogenaamd te verkopen. In werkelijkheid krijgt de koper het schip echter gratis, op voorwaarde dat hij het verder verkoopt tegen een bedrag dat zeer hoog zal zijn (er hangt immers oorlog in de lucht en tankschepen zullen zeer gegeerd zijn door allerlei regeringen), een deel van het geld aan de reder (en aan Boorman) geeft, en officieel de reder laat weten dat hij niet kan betalen. Jacky is op dit alles ingegaan, zijn schip ligt nu in Barcelona, de oorlog is uitgebroken en nu kan hij als het ware slapend rijk worden.
Dit verhaal van Jacky aan Frans (een verhaal in het verhaal), waarin overigens voortdurend Boorman zijn verhaal vertelt aan Jacky (een verhaal in een verhaal in het verhaal) neemt bijna gans het boek in beslag en de tekst eindigt ook (nogal plots) met Jackys verhaal. De ik-verteller uit het begin komt niet meer aan het woord. Het is allemaal niet onaardig en hier is natuurlijk weer de zakenman en reclamejongen Fons De Ridder bezig, maar het maakt allemaal een stuk minder indruk dan bijvoorbeeld Lijmen (waarvan Het tankschip een soort blauwdrukje is) of Kaas. Naar aanleiding van het Elsschot-jaar 2000 publiceerde Gazet van Antwerpen een bijlage over Elsschot (verzorgd door Martine Cuyt), en daarin zegt de dan 87-jarige dochter van Elsschot, Anna De Ridder: Weet ge wat ik onlangs nog eens heb herlezen? Het tankschip. En das mij kolossaal meegevallen. Het tweede deel is zo plezierig dat ik ben moeten stoppen met lezen van het lachen. Van een geestigheid, ja, das nu het woord, geestigheid! Geestig is Elsschot in deze novelle inderdaad haast constant, maar stoppen van het lachen? Nu ja, het menske was al 87. Geestig dus, oké, maar men heeft wel sterk de indruk dat Elsschot hier een beetje te veel drijft op verworven routine en niet echt meer sprankelt. Het kan toch niet dat de oorlogsomstandigheden daar een rol in speelden, want van de oorlog zal Elsschot toch niet al te veel last hebben gehad?
Wel is het opvallend dat enerzijds de plot duidelijk ontsproten is uit de geest van iemand die kaas gegeten heeft van het zakenwereldje, maar dat anderzijds de thematiek erop neerkomt dat dit wereldje van poenscheppen en bedrog neergesabeld wordt. Daar heb je de tegenstelling Fons De Ridder-Willem Elsschot weer. De laatste twee zinnen van het boek werken in dat verband uitermate ironiserend (Jacky is aan het woord): Op de oorlog, Frans, want oorlog is een zegening. En het kapitalisme heeft toch zijn goede kant, is t waar of niet? [p. 687]. Een aantal paginas eerder heeft de auteur Boorman dan al het volgende laten zeggen over het communisme: Trekken onze Russische neven niet sedert twintig jaren tevergeefs de wereld rond om hun jongste dochter voor te stellen, gesmukt met al de kleuren van de regenboog? En gaan niet deuren en vensters dicht tot de stoet voorbij is? Zij heeft anders de beste getuigschriften, want van in haar prille jeugd heeft zij gezwoegd aan t hoofd van een reusachtig gezin dat in ellende leeft. Welnu, in plaats van dat meisje een kans te geven blijft men overal trouw aan de oude, beproefde tirannen [p. 669].
Zozo, Elsschot dus een crypto-communist anno 1941? Men begrijpt nu een beetje beter waarom Elsschot en Louis Paul Boon in het begin nogal goed overeenkwamen (Elsschot zat in de jury die Boons eerste roman De voorstad groeit bekroonde en hij schreef een vriendelijk voorwoord bij Mijn kleine oorlog)
Maar veel meer dan saloncommunisme of literaire pose zal het bij Fons De Ridder wel niet geweest zijn. Al bij al is en blijft Het tankschip een mindere Elsschot, hoewel het niveau toch niet ondermaats is. Merkwaardig dat hij zes jaar later alsnog een absoluut pareltje zou te voorschijn toveren.
Quotering: ***
[explicit 8 augustus 2007]
|