DE VIERSCHAAR De Criminele Rechtspraak in het Oude Antwerpen
van de veertiende tot het einde van de achttiende eeuw
(Wim Meewis) 1992
[DNB/Uitgeverij Pelckmans, Kapellen, 1992, 175 blz. = Meewis 1992]
Dit boekje geeft voor een breed publiek een overzicht van de Antwerpse rechtspraak van de late Middeleeuwen tot aan de Franse Revolutie. Hoewel het populariserend bedoeld is en de toon eerder breed-vertellend dan nauwkeurig-analyserend overkomt, bevat het toch de nodige voetnoten en getuigt het van voldoende voorbereidend veldwerk, voldoende in elk geval om een ernstige en betrouwbare indruk te maken. Enkele zaken die wij opgestoken hebben, op een rijtje.
Het oude gewoonte- of kostuimelijk recht omvatte zowel de burgerlijke (of civiele) rechtspraak als de strafrechtelijke of criminele rechtspraak. De civiele zaken waren toevertrouwd aan de ambtman, terwijl de criminele rechtspraak de verantwoordelijkheid was van de schout, die de hertog van Brabant vertegenwoordigde [p. 13 / 42 / 43 e.v.]. Een vergelijking van de Antwerpse keuren en kostuimen met die van andere steden en gemeenten toont aan dat er veel gelijkaardigs te vinden was in het gewoonterecht van het historische hertogdom Brabant. Op een aantal punten konden de procedures wel verschillen, vooral wat de grote steden vergeleken met het platteland betrof [p. 34].
De executies werden uitgevoerd door de beul, die aanvankelijk enkele merkwaardige privileges bezat: hij mocht winst halen uit prostituées en in zijn woning kansspelen houden [p. 44]. Als de plaatselijke officieren van justitie van het hertogdom Brabant (onder meer de schouten van Antwerpen, s-Hertogenbosch en Mechelen, de meiers van Leuven en Tienen en de amman van Brussel) in gebreke bleven, dan kwam de drossaard van Brabant in actie [p. 49]. In de loop der tijden zou de drossaard een deel van zijn gezag moeten afstaan aan de officier-fiscaal van de Raad van Brabant en de hertogen van Bourgondië hadden al een provoost-generaal aangesteld die vooral misdadigers moest opsporen en bestraffen die van gemeente naar gemeente vluchtten om aan de plaatselijke jurisdictie te ontsnappen [p. 50].
Een in Antwerpen gevreesde en beruchte provoost-generaal was Jan Grauwels, bijnaam: Spelleken, naar de rechterlijke roede (of stok: spelle) die hij droeg [p.53]. De assistenten van de schout en de onderschout, de gezworen gerechtsdienaars, werden kolfdragers genoemd (zij droegen als teken van hun macht ook een stok of kolf) [p. 55 / 73]. De dienaars van de wethouders of schepenen werden korteroeden genoemd [p. 73].
[explicit 29 december 2013]
|