Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
04-04-2013
BOEK: Mayken Verhulst (Jan Op de Beeck) 2005
MAYKEN VERHULST (1518-1599)
De turkse Manieren van een artistieke Dame
(Jan Op de Beeck) 2005
[Centrum voor oude kunst t Vliegend Peert, Mechelen, 2005, 114 blz.]
Dit boek is in feite de (drietalige: Nederlands, Frans en Engels) catalogus bij de tentoonstelling Mayken Verhulst. De turkse Manieren van een artistieke Dame in het Mechelse Museum Het Zotte Kunstkabinet (15 oktober 4 december 2005). Tentoongesteld werd de prentenreeks Ces Moeurs et Fachons de Faire des Turcz die in 1553 werd uitgegeven door Mayken Verhulst op basis van tekeningen van haar overleden man Pieter Coecke. De prentenserie wordt bewaard in het Prentenkabinet van het Antwerpse Museum Plantin-Moretus, maar werd in 2005 dus enkele maanden uitgeleend aan Het Zotte Kunstkabinet, een klein maar boeiend Mechels museum dat geleid wordt door Jan Op de Beeck, tevens de auteur van de begeleidende catalogus.
Het boek bestaat uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk maken we nader kennis met de interessante figuur Mayken Verhulst en haar man, de bekende zestiende-eeuwse schilder Pieter Coecke van Aelst. Zij is niet alleen interessant omdat zij zelf bij leven reeds een gerenommeerde kunstenares was (gekend voor haar miniatuurkunst en het schilderen met temperaverf en volgens de eigentijdse auteur Ludovico Guicciardini één van de vier belangrijkste vrouwelijke kunstenaars van de Lage Landen), maar ook omdat zij nauw verwant was met de familie Bruegel. Mayken Verhulst en Pieter Coecke huwden omstreeks 1538/39 en hun oudste dochter, Mayken of Maria (°circa 1540), huwt in 1563 met Pieter Bruegel de Oude, die toen ongeveer 38 jaar oud was en vermoedelijk werkte in het atelier van de familie Coecke-Verhulst. Als Bruegel in 1569 sterft, zijn zijn twee zoontjes Pieter en Jan vijf en één jaar oud. Als ook de moeder, Maria Coecke, in 1578 overlijdt, zal de grootmoeder, Mayken Verhulst dus, de kinderen verder opvoeden en zorgen voor hun artistieke opleiding. Van Mayken Verhulst is helaas geen origineel werk bewaard gebleven, tenzij de door Jan Op de Beeck voorgestelde hypothese klopt: in navolging van Simonne Bergmans (1963) is hij van mening dat Mayken Verhulst kan vereenzelvigd worden met de zogenaamde Monogrammist van Brunswijck (bekend van onder meer het schilderij Het Feestmaal der Armen uit het Museum te Brunswijk). Op de Beeck stelt voor om het monogram van deze schilder (V.M.I) niet te lezen als Jan van Amstel maar als Mayken Verhulst Inventor [pp. 13 / 15 / 93] en stelt vervolgens een hypothetische catalogus van tien werken op. Hij wijst er ook op dat het interessant zou zijn de banden van Mayken Verhulst met het uitgeversbedrijf van Hiëronymus Cock verder na te gaan.
Hoofdstuk II biedt meer informatie over de serie houtsneden die in 1553 door Mayken Verhulst werden uitgegeven op basis van de originele tekeningen die haar in 1550 overleden man in 1533 had gemaakt tijdens zijn reis naar Turkije. Vermoedelijk heeft Pieter Coecke de huidige prenten niet gemaakt, maar kwamen deze pas tot stand in 1553 onder impuls van Mayken en diende Pieters oude schetsboek als documentaire beeldbron. De serie houtsneden bestaat uit tien afzonderlijke platen die bedoeld zijn om achter elkaar gemonteerd getoond te worden, zodat er een fries ontstaat van 4,57 meter lang met zeven afzonderlijke taferelen, van elkaar gescheiden door kariatiden (meer bepaald mannen en vrouwen in oosterse kledij). Onderaan lichten Franstalige teksten de zeven taferelen toe.
Hoofdstuk III is de eigenlijke catalogus. Hier kunnen we de zeven taferelen en hun Franse onderschriften bekijken, met telkens een korte (moderne) commentaar in drie talen. We zien achtereenvolgens een militair kamp in Slavonië, de doortocht van een karavaan, rustende Turkse militairen, het Feest van de Nieuwe Maan, een Turkse begrafenis, een Feest van de Besnijdenis in de buurt van Constantinopel en de Grote Turk op de Hippodroom te Constantinopel. Behalve dat Turkse mannen blijkbaar gehurkt urineerden, is ons eigenlijk niet veel bijzonders opgevallen, maar we kunnen ons voorstellen dat deze prentenreeks een schatkamer is voor wie zich verdiept in de (westerse kijk op de) Turkse cultuur in de zestiende eeuw.
Voor ons was hoofdstuk IV dan ook boeiender omdat daar nader ingegaan wordt op de banden tussen Mayken Verhulst en haar familie met Pieter Bruegel en Mechelen, waarbij niet alleen de vroege kunstenaarsjaren van Pieter Bruegel aan bod komen, maar ook de rol van het schildersgilde in Mechelen en het belang van Mechelen als productiecentrum van schilderijen in de stijl van Jeroen Bosch. Op de Beeck brengt in deze context terecht hulde aan het archivalisch vorsingswerk van Dr. Adolf Monballieu (1964, 1969, 1974). Dat de familie Verhulst een voorname rol heeft gespeeld in de zestiende-eeuwse artistieke kringen van Mechelen en Antwerpen, blijkt niet alleen uit het huwelijk van Mayken Verhulst met Pieter Coecke en haar rol als schoonmoeder van Pieter Bruegel. Cornelia, een zuster van Mayken, huwde met de kunstschilder en handelaar Daniël Snellinck en Elisabeth, een andere zuster, huwde met de graveur Hubert Goltzius. Ook andere figuren uit het Mechelse en Antwerpse zijn van belang, zoals de Mechelse schilder en kunsthandelaar Claude Dorisi (die optrad als manager van de schilder Hans Vredeman de Vries en misschien ook van Pieter Bruegel) en de Antwerpse schilder Pieter Baltens. Deze laatste bespeelde dezelfde thematiek als Bruegel en in 1551 wordt hij samen met Bruegel genoemd als uitvoerder van de zijpanelen van het altaar van de Handschoenmakersgilde in de Mechelse Sint-Rombouts. Hoe dicht beide schilders bij elkaar stonden en wie wie beïnvloedde, zijn echter vragen die nog niet bantwoord kunnen worden, maar vermoedelijk wordt Baltens ten onrechte vaak als een epigoon van Bruegel beschouwd. Bovendien wordt de Antwerpenaar in de archieven de ene keer Pieter Baltens alias Custodis (de Coster) genoemd en de andere keer Pieter Baltens van den Bossche, alias Custodis. Het is niet uitgesloten dat het hier om twee schilders met dezelfde naam gaat.
Over de eerste helft van Pieter Bruegels leven zijn we bijzonder slecht geïnformeerd (pas vanaf 1550 krijgen we enig inzicht in zijn leven en werk). We weten nog steeds niet zeker waar en wanneer hij geboren is, waar hij zijn jeugd doorbracht en bij wie hij in de leer is geweest. Wat wel vaststaat, is dat Mayken Verhulst haar schoonzoon Pieter Bruegel van zeer nabij gekend heeft, van in het begin van zijn loopbaan tot aan zijn dood. Bruegel schilderde onder meer met temperaverf op doek: wellicht leerde hij deze techniek in Mechelen, want doekschilderen was er een lokale specialiteit. Omwille van het broze materiaal en slechte conservatie gingen helaas vele van deze werken verloren, zodat het beeld dat wij nu van Bruegel als schilder hebben, zeer onvolledig lijkt. Van Mander signaleerde dat Bruegel vaak werkte in de stijl van Jeroen Bosch. Rond 1550 was dit in Mechelen een trend, met onder meer de familie Verbeeck. Had Bruegel contacten met deze familie en onderging hij via hen invloeden van Bosch? De Antwerpse uitgever Hiëronymus Cock was een specialist in het publiceren van satirische prenten in navolging van Bosch. Zowel Bruegel als Baltens als Vredeman de Vries, drie schilders die ook in verband kunnen worden gebracht met de Mechelse handelaar Claude Dorisi, waren werkzaam voor Cock en Cock publiceerde ook prenten naar werk van Jan of Frans Verbeeck. In een aparte paragraaf besteedt Op de Beeck aandacht aan het historisch pand t Vliegend Peert, een beschermd monument waar tegenwoordig Het Zotte Kunstkabinet gevestigd is. Het was in de zestiende eeuw eigendom van de familie Verhulst, Mayken Verhulst heeft er gewoond en heel wat andere schilders en kunstenaars woonden in dezelfde straat.
Het zal na al het voorgaande duidelijk zijn dat deze catalogus rond Mayken Verhulst een boeiend geheel vormt, vooral ook in verband met de zestiende-eeuwse artistieke kringen in Mechelen (en Antwerpen) en de figuur van Pieter Bruegel. Een beetje jammer is dan wel dat de tekst hier en daar ontsierd wordt door storende taal- en drukfouten. Enkele opvallende voorbeelden zijn het Blijde intrede van Philips II [p. 9], een laatste zekerheid omtrend het auteurschap [p. 9], de vreemde gebruiken die de Turkse bevolking er op nahielden [p. 41] en meer informatie over dit vreemde volk en cultuur [p. 43]. Maar toegegeven: dit is slechts miezemuizerij.