KAAS (Willem Elsschot) 1933
Een voorbeeld van een structuur-analytisch verslag
Er werd gebruik gemaakt van de Grote Lijsters-editie van deze novelle: Willem Elsschot, Kaas, Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2012, 91 blz.
1a Uitwendige structuur
De tekst bestaat uit een opdracht, een inleidend essay (waarin Elsschot ons een blik gunt op zijn poetica = zijn visie op hoe een roman dient geschreven), twee opsommingen (Personages en Elementen) en vervolgens het verhaal zelf. Dit laatste omvat 24 korte hoofdstukjes waarin alles chronologisch verloopt. Van een ingewikkelde uitwendige structuur is dus zeker geen sprake, integendeel: de plot ontwikkelt zich op een bijzonder heldere manier. Ongebruikelijk is wel het inleidend essay en ronduit bevreemdend zijn de twee lijsten met personages en elementen die aan de eigenlijke tekst voorafgaan. Men kan vermoeden dat deze lijsten een speciale bedoeling hebben (zie verder bij abstract thema). Bevreemdend is eveneens de briefvorm in het begin (zie verder bij evaluatie).
Het hoofdpersonage van Kaas is een oude bekende: Frans Laarmans trad (net als Boorman overigens) namelijk ook al op in Lijmen, het vorige boek van Elsschot. Laarmans, dit keer klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company, komt op de begrafenis van zijn moeder, via zijn broer die dokter is, in contact met een zekere Van Schoonbeke. Bij deze Van Schoonbeke thuis wordt iedere woensdag een bijeenkomst gehouden van vrienden (advocaten, rechters, dokters, kooplui) en Laarmans wordt daar nu ook op uitgenodigd. Om echter de sociale status van Laarmans wat op te krikken, biedt Van Schoonbeke hem de vertegenwoordiging in België en Luxemburg aan van een Hollandse kaasfirma. Laarmans aanvaardt, trekt naar Amsterdam en heeft bij zijn terugkeer al een contract op zak voor een eerste zending van twintig ton edammer. Laarmans laat zich voor een tijd werkonbekwaam verklaren door zijn broer en begint thuis zijn kantoor in te richten. Van kaas verkopen komt echter niet veel terecht. Dan besluit hij overal in het land agenten aan te stellen en hij plaatst daarom een advertentie in de krant. Ondanks de vele reacties blijkt dit plan echter op een fiasco uit te lopen: er komen maar geen bestellingen binnen. Een poging van Laarmans zelf om in een winkel in de stad kaas te verkopen (na een bezoekje aan Boorman, een professioneel adviseur van zakenmensen), loopt ook al op niets uit. Laarmans ziet ten slotte zijn vergissing in: hij zendt het geld van de paar verkochte kazen terug naar Hornstra (thuis ontvangen durfde hij deze laatste niet) en keert weer naar de General Marine, waar hij zich nu veel beter thuisvoelt dan voorheen.
1b Inwendige structuur
Titel
Deze zou niet directer en duidelijker kunnen zijn: het gaat inderdaad over het verkopen van kaas (zie ook bij motto en concreet thema).
Motto
Er is geen motto aanwezig, wel een aan Jan Greshoff gerichte opdracht die de vorm heeft van een lofdicht. De korte roman (correcter: novelle) Kaas is het vijfde boek dat Elsschot publiceerde. Tussen Kaas en het vorige boek (Lijmen) zit een periode van tien jaar. Het tienjarig zwijgen wordt toegeschreven aan een gemis aan waardering en begrip voor Lijmen en aan de drukke bezigheden van Elsschot met de opbouw van zijn eigen publiciteitsbedrijf te Antwerpen [Goedemé 1991: 1]. Zoals dat ook het geval was bij Lijmen (dat handelt over de reclamewereld) ligt dat laatste gegeven paradoxaal genoeg tegelijk aan de basis van het ontstaan van Kaas. Aan Simon Carmiggelt verklaarde Elsschot ooit, in verband met dat publiciteitswerk: Ik houd niet van dat werk, meneer. Daarom heb ik Kaas geschreven. Het gaat eigenlijk over mijn publiciteitsbranche, maar ik heb er een kaaszaak van gemaakt, daar het nog weerzinwekkender is. Je gaat ernaar ruiken
[Goedemé 1991: 5]. Dankzij de steun en de aanmoediging van de Nederlandse Forum-groep en vooral dan van Jan Greshoff zette Elsschot zich in 1933 terug aan het schrijven en produceerde hij Kaas naar eigen zeggen in de recordtijd van veertien dagen.
Vertelsituatie
We hebben duidelijk te maken met een personale ik-verteller: alles wordt bekeken door de ogen van Frans Laarmans die over zichzelf vertelt in de ik-vorm.
Motieven
Tijdens het lezen merkt men regelmatig hoe de nadruk wordt gelegd op de hypocrisie van bepaalde mensen, men zou ook kunnen zeggen: op de pogingen van bepaalde mensen om de schone schijn op te houden (MOTIEF A). Enkele voorbeelden.
- Laarmans zelf tijdens de doodsstrijd van moeder: Huilen zou het beste geweest zijn, maar hoe begonnen? Ineens zomaar een snik geven? Of mijn zakdoek nemen en mijn ogen doppen, nat of niet nat? [hoofdstuk II, p. 17].
- Laarmans zusters nadat moeder gestorven is: Waar toch vonden zij al die tranen, want dat waren de eerste niet, dat kon ik aan haar gezichten wel zien. (
) En opeens hielden mijn zusters met wenen op, gingen water, zeep en handdoeken halen en begonnen haar te wassen. (
) Een van mijn zusters geeuwde terwijl zij nog enkele tranen liet vallen (
). [II: 18-19]
- Van Schoonbeke: Want in zijn milieu heeft mijnheer Van Schoonbeke eigenlijk het recht niet er vrienden zonder geld of titels op na te houden [III: 21]. Daarom zegt Van Schoonbeke niet dat Laarmans een simpele klerk is, nee, hij is inspecteur [III: 22]. Daarom zegt Van Schoonbeke dat Laarmans handelt in voedingswaren, en niet in kaas [V: 33]. Even later, alleen met Laarmans in de gang, heeft hij het plots wel over kaas [V: 35].
- Van Schoonbekes vrienden bluffen over dure restaurants die zij bezocht hebben en beschouwen Laarmans als een outsider [IV: 23-24]. Later verkoopt hij hen echter kaas aan groothandelsprijs: Zij kennen nu mijn naam wel [XII: 59].
- Een mooi voorbeeld is ook Laarmans die zoekt naar een naam voor zijn kaasfirma. Hij komt uiteindelijk uit op het van blaaskakerij bol staande General Antwerp Feeding Products Association, de Gafpa [VIII: 44-45].
- Wanneer Van Schoonbeke het splinternieuwe brievenpapier van Laarmans voorstelt en iemand van de aanwezigen vraagt of hij het nog niet gezien heeft: De lafaard zei dat hij t niet gezien, maar er wel van gehoord had [IX: 48].
- Boorman die Laarmans leert hoe hij moet verkopen: Mijnheer, wij zijn speciaal van Amsterdam gekomen om u t monopolie voor Antwerpen van onze volvette Gafpakaas aan te bieden, na ingewonnen informatie over uw firma [XVI: 74]. De uitleg die Boorman hierbij geeft, ruikt heel sterk naar gebakken lucht.
Nauw verwant hiermee is een ander motief, dat vooral van toepassing is op Laarmans: het maken van sociale promotie, het willen beklimmen van de sociale ladder (MOTIEF B).
- Maar toch was het aardig dat hij mij zonder enige conditie in de gelegenheid stelde mijn eenvoudig plunje van klerk bij de General Marine and Shipbuilding Company uit te trekken en zomaar ineens koopman te worden [III: 25].
- Ik voelde dat mijn ogen reeds een vastere blik afgaven en stak mijn handen in mijn broekzakken met een losheid die mij een halfuur tevoren nog volkomen onbekend was [IV: 26].
- Laarmans keert terug uit Amsterdam: En daar de wekelijkse kletspartij bij Van Schoonbeke op woensdag rond half zes aanving, ging ik naar zijn huis om hem in de gelegenheid te stellen zijn vrienden van mijn sociale promotie op de hoogte te brengen [V: 32].
Anticipaties (en retroversies)
In het inleidende essay geeft Elsschot ons zijn visie over de opbouw (structuur) van een literair verhaal. Hij stelt dat je moet beginnen met een blauwe lucht en vervolgens moeten er stilaan meer en meer wolkjes verschijnen tot de lezer uiteindelijk opgeschrikt wordt door een zware gongslag (misschien was donderslag hier een passender metafoor geweest). Met die wolkjes bedoelt Elsschot eigenlijk anticipaties en in Kaas kondigen ze (vooral vanaf hoofdstuk VIII, wanneer de blauwe hemel meer en meer begint te bewolken) het totale mislukken van Laarmans kaashandel aan. Enkele voorbeelden.
- Laarmans staat voor een kaaswinkel: Uit de winkel kwam een ademtocht van verrotting [V: 32].
- Laarmans heeft het vreselijk druk, maar breekt zich een halve dag lang het hoofd over zijn brievenpapier [VIII: 44].
- In ieder geval heb ik mij met de eigenlijke verkoop nog niet kunnen bezighouden. Ik heb nog niet eens een bureau-ministre gevonden en ook geen schrijfmachine [X: 52].
- De kaasbollen in het Blauwhoedenveem rusten als in een familiegraf [X: 52].
- Laarmans broer informeert: En heb je al veel verkocht? informeerde hij. En hij sneed nog een stuk af. Ik zei dat ik pas zou beginnen als mijn organisatie perfect was [XI: 53].
- Laarmans heeft kaas mogen leveren aan de vrienden van Van Schoonbeke: Ik hoop maar dat ze mij geen tweede bestelling geven, want het leveren is mij niet meegevallen [XIII: 61].
- Er zijn 30 agenten aangesteld: En er komen maar geen bestellingen binnen [XIV: 66].
- Laarmans gaat als voorzitter van de Kaasvakbond met vier collegas naar de minister: Alle vier mensen van aanzien in de kaas, mensen met een verleden, met kaastraditie, mensen van gezag, mensen met geld. En daartussen die verwaaide Frans Laarmans die niet meer van kaas af wist dan van chemicaliën [XV: 72].
- Hornstra komt naar Antwerpen om de eerste twintig ton te verrekenen [XVI: 73]! Dit is de gongslag!
Knipoogjes van de auteur
Veel knipoogjes van de auteur komen niet voor, wellicht omdat de thematiek erg duidelijk aangebracht wordt en geen knipoogjes nodig heeft. Nochtans kan de lijst met personages in het begin wel degelijk als een knipoogje beschouwd worden (zie verder bij abstract thema).
2 Thematiek
Concreet thema
Een klerk bij een havenbedrijf laat zich verleiden om handelaar in kaas te worden. Dit mislukt echter faliekant en hij wordt opnieuw klerk.
Abstract thema
In de figuur van Laarmans gaat het om de tegenstelling tussen wat een man hoopt en droomt te zijn en wat hij in wezen is en altijd blijven zal; het is de pijnlijke strijd van een man die iets wil realiseren waartoe hij niet is voorbestemd [Goedemé 1991: 5]. Kaas is volgens ons inderdaad vooral bedoeld als een sociale kritiek op de grote mate van hypocrisie bij de mensen, op het zich anders voordoen dan men in werkelijkheid is (motief A). In hun sociale relaties dragen vele mensen een masker, ze spelen een rol, ze voeren een komedie op en zijn niet langer zichzelf. Dit geldt zeker in de eerste plaats voor Laarmans zelf (motief B). Hij doet zich voor als een gewiekst zakenman, wat hij helemaal niet is: Maar wat is dat nu ook voor een toestand. Mijn vrouw zit daar met een man die officieel bediende bij de General Marine is maar die de rol speelt van leider van Gafpa, gedekt door een dokterscertificaat [XVIII: 81]. Laarmans voert ook een komedie op door te doen alsof hij een zenuwlijder is: Ik vrees altijd mensen van de General Marine te ontmoeten, want ik weet niet hoe een echte zenuwlijder doet. Als ik me laat neervallen dan gaan ze mij water in t gezicht gieten, doen mij vliegende geest opsnuiven of brengen mij binnen bij een dokter of bij een apotheker, die verklaart dat ik komedie speel [XII: 57]. Laarmans kan deze komedie niet volhouden en valt ten slotte uit zijn rol. Het is een illustratie van het spreekwoord wie hoog grijpt, zal diep vallen (het Ikaros-thema) of van schoenmaker, blijf bij je leest. Iedereen heeft zijn eigen plaats in de maatschappij en men moet zich niet anders voordoen dan men is: gewoon gelukkig zijn in de eigen vertrouwde omgeving is ook wat waard (zie verder bij personages).
Ook Van Schoonbeke is overigens een rasechte hypocriet (zie motief A). Hij wil ten koste van alles zijn naam en reputatie hoog houden via allerlei goede relaties en liegt daar ook voor (hij beweert dat Laarmans inspecteur is en noemt hem handelaar in voedingswaren). Ook de vrienden van Van Schoonbeke zijn een bende hypocrieten (zie motief A): zij willen niet doorgaan voor onderontwikkeld, willen allemaal op de hoogte lijken van wat er reilt en zeilt in hun mondaine snobwereldje. Ongetwijfeld krijgen we vanwege deze thematiek in het begin een lijst met personages (in de oorspronkelijke versie staat: dramatis personae). Dit kondigt normaal gesproken een toneelstuk aan, maar hier betekent het dat het zal gaan over mensen die een komedie opvoeren, die zich een rol aanmeten. In hoofdstuk XVIII [p. 81] heeft Laarmans het zelf over een operette spelen.
In dat verband zijn ook de eerste twee hoofdstukken over de dood en de begrafenis van moeder functioneel. Enerzijds is die inleiding nodig om de rest van het verhaal op gang te brengen: Over de begrafenis valt weinig te zeggen. Die verliep normaal en ik zou er niet van gewagen, evenmin als van het hele sterfgeval, was het niet dat ik daardoor met mijnheer Van Schoonbeke in betrekking gekomen ben [II: 19]. Anderzijds bevat die inleiding reeds heel wat kritiek op hypocrisie. De zusters overdrijven hun verdriet (zie motief A). Zie ook het handen drukken na de begrafenis: Mindere familie, vrienden en kennissen kwamen nu binnen en gingen rond, ieder van ons de hand drukkend met een gefluisterd woord van deelneming of met een strakke blik, vlak in mijn ogen. Er kwamen er veel, eigenlijk veel te veel vond ik, want het bleef duren [II: 19-20].
3 Personages
Kaas heeft manifest één hoofdpersonage: Frans Laarmans. Wij leren hem erg goed kennen (genuanceerd personage) en opvallend daarbij is zijn dubbele persoonlijkheid. Enerzijds is hij een gevoelige romanticus, anderzijds een harde cynicus. De cynicus leren we kennen naar aanleiding van de dood en de begrafenis van de moeder. Laarmans bekijkt alles vanop een afstand en analyseert koel zijn eigen gedachten: Ik wist niet wat te zeggen. Vragen hoe het met moeder was, dat ging niet, want iedereen wist dat nu de kabels losgegooid werden. Huilen zou het beste geweest zijn, maar hoe begonnen? Ineens zo maar een snik geven? Of mijn zakdoek nemen en mijn ogen doppen, nat of niet nat? [II: 17]. Hij stelt ook zonder mededogen de hypocrisie in het gedrag van de andere familieleden vast (zie motief A).
Dat (uitwendige) cynisme dient echter om een gevoelige inborst te verbergen: De uitwerking van het bier was nu helemaal over, wat wel bewijst dat ik minstens zoveel ontroering voelde als de anderen [II: 18]. Bij de sollicitanten is er een arme sloeber en die geeft hij uit medelijden een bol kaas mee [XIV: 66]. Laarmans is bovendien een romantische dromer, hij staat niet met beide voeten op de grond. Hij zou beter hàndelen in plaats van voortdurend te fantaseren. Na het bezoek aan het Blauwhoedenveem bijvoorbeeld: Ik kan gerust naar huis gaan. Daar komen mijn Edammers niet uit, ten minste niet met geweld. Zij zullen hier liggen tot de dag van hun opstanding, wanneer zij er in triomf zullen worden uitgehaald om te pronken voor de winkelruiten, zoals die, waar ik bij mijn terugkeer uit Amsterdam heb voorgestaan [X: 53].
Laarmans is ook duidelijk een dynamisch personage: hij ondergaat een evolutie die uit drie stadia bestaat. Eerst is er de klerk bij de General Marine die zich door zijn bescheiden positie sociaal minderwaardig voelt: Klerken zijn nederig, veel nederiger dan werklieden. (
) Daar ik dat weet en kinderen heb, vermijd ik zorgvuldig kwestie te krijgen met onbekenden, want het kunnen vrienden van mijn patroon zijn. Ik laat mij dus op de tram een beetje verdringen en doe niet te heftig als iemand op mijn tenen trapt [IV: 26]. Hij reageert dat (nogal laf) af op zijn vrouw die hij overdondert met moeilijke woorden, terwijl zij eigenlijk pienterder is dan hij (zij ontdekt die ongunstige paragraaf in het contract): Ik gebruik haar voor het botvieren van mijn vlagen van woede over mijn sociale minderwaardigheid [VI: 36]. Laarmans is eigenlijk een beetje zielig. Hij is een simpele duif, een sukkel: op die bijeenkomsten durft hij bijvoorbeeld zijn mond niet opendoen (zie ook de passage met dat restaurant dat niet meer bestaat [III: 24]).
Het stadium van de kaashandelaar betekent een plotse ommezwaai: Laarmans voelt zich nu meer zelfzeker en zelfs superieur (zie motief B). Het wordt zelfs ietwat overdreven door Elsschot: plots is Laarmans nu de grote man op die bijeenkomsten, de anderen zien hem zelfs naar de ogen [zie bijvoorbeeld V: 34]. Toch blijft Laarmans nog de simpele duif van vroeger: hij is en blijft een dromer die van zaken doen geen kaas (!) heeft gegeten. Zie het contract dat hij slordig heeft gelezen [VI: 37]. Het inrichten van zijn kantoor duurt ook veel te lang en over het briefpapier breekt hij zich een halve dag het hoofd [VIII: 44]. Verder weigert Laarmans een associatie aan te gaan met de zoon van notaris Van der Zijpen, waardoor hij een kans mist om geld en relaties te verwerven [IX: 49]. Het aankopen van een bureau en een schrijfmachine verloopt ronduit hilarisch [XII: 57]. In dit stadium komt dus de dubbele persoonlijkheid van Laarmans nog eens duidelijk tot uiting, nu niet alleen via zijn gedachten (zie het eerste stadium), maar ook via zijn houding (wat hij zegt en doet). Vergelijk: Ik word met de dag gedecideerder [X: 51] (de harde zakenman), en: In ieder geval heb ik mij met de eigenlijke verkoop nog niet kunnen bezighouden. Ik heb nog niet eens een bureau-ministre gevonden en ook geen schrijfmachine [X: 52] (vijf regels verder, de dromerige romanticus).
Op het einde is Laarmans weer klerk en opnieuw helemaal de simpele duif van vroeger. Hij laat zich in de doeken doen door een bloemenkoopman [XXIII: 89]. En hij kan het graf van zijn moeder niet meer vinden [XXIII: 89]. Toch is er een evolutie ten goede: op kantoor vindt hij het nu veel gezelliger en kan hij luisteren naar innerlijke stemmen [XX: 86]. En ook zijn vrouw en kinderen weet hij opnieuw te waarderen, zie de laatste regels van het boek: Brave, beste kinderen. Lieve, lieve vrouw [XXIV: 91]. Laarmans is dus door zijn akelige kaaservaring gezuiverd in zijn karakter (vergelijk de catharsis in het Griekse drama).
4 Tijd en ruimte
De vertelde tijd omvat enkele maanden (in 1933, zoals duidelijk wordt op pagina 65), de verteltijd is slechts 91 bladzijden. Dit heeft als resultaat dat het verteltempo vrij hoog ligt. Flasbacks en flashforwards komen niet voor. Het verhaal speelt zich grotendeels af in Antwerpen en heel even ook in Amsterdam en Brussel. Van symbolische ruimte is slechts een paar keer sprake: wanneer het Blauwhoedenveem waar de kazen liggen, vergeleken wordt met een familiegraf [X: 52] en op het einde, wanneer Laarmans zich na zijn mislukking op een kerkhof bevindt [XXIII: 89-90].
5 Stijl
Zeer terecht worden door velen Elsschots sobere, zakelijke stijl en zijn typische droge humor als sterkste punten van deze novelle gezien. Van de humor, die op talrijke plaatsen voorkomt, enkele fraaie staaltjes.
- Laarmans is op zoek naar een bureau maar durft nergens binnengaan zonder iets te kopen. Hij raakt opgescheept met een karaf, een zakmes en een gipsen Sint-Jozef. Het Sint-Jozefbeeld heb ik een paar straten verder, toen er niemand te zien was, op een vensterbank gezet en heb mij dan uit de voeten gemaakt [XII: 57].
- Eén van de mannen die komt solliciteren voor een agentschap zegt dat hij honger heeft en truggelt Laarmans een bol kaas af. Later verneemt Laarmans dat hij van zijn vrouw ook nog een paar oude schoenen had losgemaakt [XIV: 66].
- Na het kaasfiasco krijgt Laarmans dan toch nog een bestelling binnen: Drie dagen later ontving ik waarachtig een bon van René Viaene, mijn agent te Brugge, die aan veertien klanten een totaal van 4200 kilo verkocht had. Alles was perfect ingevuld: besteldatum, naam en adres van iedere koper en al de andere kolommen ook. Ik kon niet nalaten zijn aanvraag in mijn brievenknip toch nog even op te zoeken. Zij luidde als volgt: Ik zal eens proberen een beetje kaas te verkopen. Uw toegenegen René Viaene, Rozenhoedkaai 17, Brugge. (
) Ja, het systeem van die bons was goed, dat wist ik [XXI: 87].
Typisch Elsschot is eveneens het omstandig uitpluizen van de taal en van het gedrag binnen de zakenwereld. Daarvan krijgen we ook hier weer een paar mooie voorbeelden, namelijk in hoofdstuk VIII wanneer Laarmans op zoek gaat naar een geschikte naam voor zijn kaasonderneming en in hoofdstuk XVI waar Boorman aan Laarmans uitlegt hoe hij zijn klanten dient te benaderen.
6 Evaluatie
Interessant is het korte essay dat aan de eigenlijke tekst voorafgaat en waarin Elsschot ons een blik gunt op zijn poetica. Deze komt in essentie neer op het volgende: Wie het slot niet uit het oog verliest zal vanzelf alle langdradigheid vermijden omdat hij zich telkens afvragen zal of ieder van zijn details wel bijdraagt tot het bereiken van zijn doel. En hij komt dan spoedig tot de ontdekking dat iedere bladzijde, iedere zin, ieder woord, iedere punt, iedere komma het doel nader brengt of op afstand houdt. Want neutraliteit bestaat niet in kunst. Wat niet nodig is dient geweerd en waar het met één personage kan, is een menigte overbodig [p. 11]. Elsschot heeft het hier manifest over de functionele structuur van een literaire tekst. Of zoals de Nederlandse schrijver Willem Frederik Hermans het formuleerde: er mag in een verhaal geen mus van het dak vallen of het moet verderop in de tekst een functie hebben.
Naar aanleiding van die functionaliteitskwestie zou men de vraag kunnen stellen waarom Laarmans eigenlijk naar die vergaderingen blijft gaan. Daar kan een dubbel antwoord op gegeven worden. In de eerste plaats doet Laarmans het voor zijn broer: Was het niet voor mijn broer, die door Van Schoonbeke wel eens patiënten krijgt, ik zou het hele gezelschap al lang naar de duivel hebben gezonden [III: 25]. Ten tweede verklaar Laarmans zelf dat hij een slap karakter heeft en moeilijk nee kan zeggen: Maar waarom heb ik het dan gedaan? (
) Ik geloof dat het mij overkomen is omdat ik te meegaand ben. Toen Van Schoonbeke mij vroeg of ik het doen wilde, heb ik de moed niet gehad hem en zijn kaas van mij af te stoten, zoals ik had moeten doen. En voor die lafheid doe ik boete [XVIII: 82].
Ondanks Elsschots bekende gerichtheid op keurig Nederlands zitten er toch nog enkele kleine taalfoutjes in de tekst. Op pagina 20 is er bijvoorbeeld sprake van de klanten van Laarmans broer die dokter is (op pagina 25 staat nochtans correct patiënten), op pagina 55 blijkt kaas vrouwelijk te zijn in plaats van mannelijk (zij is lekker, hoor). Een beetje raar is ook dat op pagina 14 vermeld wordt dat Laarmans moeder negen kinderen heeft gehad, terwijl op pagina 17 naast Laarmans alleen een broer en drie zusters aanwezig zijn bij het sterfbed: vijf kinderen dus (maar misschien zijn er vier overleden?).
Het enige échte minpuntje lijkt ons uiteindelijk de briefvorm van het verhaal te zijn. De eerste zin luidt: Eindelijk schrijf ik je weer
en op de volgende bladzijden lezen we voortdurend je moet weten, je weet [pp. 14, 21, 26]. Op het einde van hoofdstuk IV geeft de brief dan de indruk te eindigen: Morgen ga ik naar Amsterdam om kennis te maken met de firma Hornstra. En in hoofdstuk V krijgen we plots de OTT in plaats van de OVT. Maar even later wordt toch weer de OVT gebruikt en lezen we bijvoorbeeld vind je niet [p. 33], dus is er toch nog sprake van een brief? De in de eerste zin aangekondigde grote dingen (die) staan te gebeuren zijn op dat vertelmoment duidelijk nog niet bekend, maar anderzijds duurt de briefvorm voort tot het einde van het boek, zonder duidelijke aanwijzingen dat de brief eindigt of dat er later nog andere brieven geschreven worden. We komen zelfs niet te weten aan wié de brief of brieven nu eigenlijk gericht zijn. Voor zover wij zien, is dat in het verleden nooit een belangrijk punt van kritiek geweest, maar het blijft toch een schoonheidsfoutje dat deze novelle enigszins ontsiert.
Voor het overige niets dan lof voor deze klassieker van Elsschot die voor ons, zoals alle geslaagde literatuur, levensbegeleidend was en is. Niet alleen leerde Kaas ons dat we niet te meegaand mogen zijn tegenover onze medemens en op tijd en stond op onze strepen moeten staan (anders loopt men over je, zonder respect), maar bovendien schenkt de vijftigjarige [XVIII: 82] Laarmans ons met onze doctoraatsgooi van enkele jaren geleden (toen we zelf bijna vijftig waren) een belangrijke levenswijsheid: is de ambitie om de middelbare school-wereld in te ruilen voor een academisch avontuur wel zo verstandig op onze leeftijd? Zou de gesettlede leerkracht die lesgeeft in een school waar hij zelf twaalf jaar leerling was en die daar nu behoort tot de wijze oude mannen, als universiteitsmedewerker niet terechtkomen in een jungle vol jonge en minder jonge wolven die beheerst wordt door naijver en het ijdel najagen van eigenglorie? In die zin is het uiteindelijke abstracte thema van Kaas: de midlife-crisis en hoe daar gepast mee om te gaan (via berusting dus). Het comfortabele en warme vangnet van het gezin speelt daarbij zeker ook een rol (zie de laatste zinnen van het boek).
Volgens een berichtje in De Morgen van 26 mei 2004 [De Preter 2004] verscheen Käse in februari 2004 in een Duitse (her)vertaling bij de Zwitserse uitgeverij Unionsverlag, werd het boek op 11 mei 2004 lovend besproken in het boekenprogramma Lesen! van de ZDF en stormde het vervolgens de Duitse bestsellerlijsten binnen. Kaas zou volgens hetzelfde artikeltje eerlang ook verschijnen in een Spaanse en een Zweedse vertaling. En in 2002 werd de Engelse vertaling Cheese positief besproken in onder meer de New York Times.
Quotering: **** (16 mei 2005 / 17 januari 2013)
Geraadpleegde lectuur
- Goedemé 1991: Guido Goedemé, Willem Elsschot: Kaas, in: Lexicon van Literaire Werken, februari 1991, pp. 1-13.
- De Preter 2004: Jeroen De Preter, Käse van Elsschot verovert Duitse bestsellerlijsten, in: De Morgen, 26 mei 2004.
[explicit]
|