Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
06-01-2013
BOEK: Museumverzamelingen sinds 1945 (R.H. Marijnissen) 2012
MUSEUMVERZAMELINGEN SINDS 1945
Beheer tussen verantwoord gebruik en destructieve exploitatie
(R.H. Marijnissen) 2012
[met de medewerking van Frans Boenders en Guido Jan Bral, eigen beheer, s.l., 2012, 99 blz.]
Een opvallend mooie plaquette (handgebonden, met een geribbelde katoenen omslag, titel in diepdruk), uitgegeven in eigen beheer door Roger Marijnissen, met teksten in het Nederlands, Frans en Engels, waarin Marijnissen één van zijn stokpaardjes berijdt: het onvoorzichtig omspringen met ons kunstpatrimonium.
Het begint met een essay van Frans Boenders waarin al meteen enkele dingen naar ons hart worden gezegd: hij gispt de (laatkapitalistische) winstmotieven waarmee cultuurminnaars naar festivalweiden, megatentoonstellingen en kaskrakers worden gelokt, stelt dat musea de laatsten zouden moeten zijn om het gouden kalf van de mode te aanbidden en pleit voor het rustig en geconcentreerd bestuderen van kunst thuis (wat tegenwoordig, zoals elders in dit boek staat, meer en meer mogelijk wordt via het Internet). Nadat Marijnissen in een inleiding gewezen heeft op de fundamentele functie van een museum (het zorgvuldig bewaren van kunstwerken die hun oorspronkelijke functie verloren hebben) en op het verschil tussen de Europese en de Amerikaanse museumdirecteur (aangesteld door de gemeenschap en gericht op research tegenover onder contract bij een privépersoon of instelling en gericht op fund raising), volgt een chronologische lijst gaande van 1902 tot 2012 met een overzicht van tentoonstellingen, blockbusters en kunstshows, dat alles vermengd met waarschuwingen van tegenstanders en pleidooien van voorstanders in verband met het transporteren en het blootstellen aan risicos van kunstwerken.
Zoals hij hier gepresenteerd wordt, komt die lijst wat warrig en ongestructureerd over, maar gelukkig vat Marijnissen in enkele afsluitende essays (geschreven in zijn typische paratactische en aforistische stijl) de essentie samen: Het fragiele kunstwerk is niet bestand tegen veelvuldige manipulatie en transport. Het destructief effect is niet steeds onmiddellijk zichtbaar. Uiterste zorg van (menigvuldige) teams en technisch voortreffelijk inpakmateriaal betekenen geenszins dat de risicos daadwerkelijk zijn uitgeschakeld. Bij de vaak chaotische drukte tijdens de op- en de afbouw van een grote tentoonstelling staan de aanwezige kunstwerken bloot aan talloos veel dreigende gevaren [p. 78]. Er wordt gewezen op de mogelijkheid van het digitaal bestuderen van kunstwerken en van het organiseren van tentoonstellingen aan de hand van hoogwaardige fotografische reproducties op ware grootte. Daarna volgen nog een korte tekst van Guido Jan Bral (over het plan om de Brusselse museumcollecties te hergroeperen per discipline of thema) en een Engelse thumbnail-versie van het essay van Boenders.
Regelmatig slaat Marijnissen nagels met koppen. Een voorbeeldje: Dat de samengebrachte meesterwerken de bezoekers een intense belevenis bieden, staat buiten kijf. Voor een beperkte minderheid wel te verstaan, namelijk de genodigden vaklui en selecte gezelschappen die men het drummen en andere ongemakken van de toeloop van volk wil besparen. Wie niet tot die gepriviligieerden behoort, heeft geen andere keus dan een bezoek in erbarmelijke omstandigheden. De ware kunstliefhebber loopt in de menigte wellicht te knarsetanden. Voor de massa is de show weinig meer dan een mediagebeuren. Aan de reële culturele en educatieve impact wordt terecht getwijfeld [p. 79]. En nog eentje: Een begeleid toeristisch bezoek aan een groot museum is meestal zeer bedenkelijk. Het Louvre, het Prado, de Alte Pinakothek, het British Museum doen op een voormiddag is te vergelijken met televisiezappen [p. 86].
Marijnissens basisstelling is dat het kunstwerk niet naar de toeschouwer moet komen, maar de toeschouwer naar het kunstwerk, wat inhoudt dat het kunstwerk veilig blijft waar het thuishoort. Moving art (het doen reizen van kunst) is uit den boze. Ook in dit boek signaleert Marijnissen weer ettelijke malen dat hij al jarenlang de musea tevergeefs verzoekt hun schadeclaims te publiceren in verband met beschadigingen die het gevolg zijn van tentoonstellingen. Is het dan grappig of griezelig wanneer een kunsthistoricus die doceert in Leuven, stelt dat als hij voor een tentoonstelling een schilderij ontleend heeft van een museum en er gebeurt iets ergs met dat museum, dat in zon geval het schilderij veilig is op zijn tentoonstelling? Als ex-directeur van het Departement Conservatie van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) weet Marijnissen als geen ander waarover hij praat. Men kan zich afvragen of die anderen dat ook weten, en of zij het willen weten.