Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    07-02-2012
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: KAT (deel 2)
    8e Kat die muizen vangt/eet = hoerige vrouw die mannen verleidt (connotatie: bedrog)

    Die Rose ed. 1976 (circa 1300)
    - 217 (verzen 12.831-12.848). Allegorische tekst. In een lange monoloog houdt een oude koppelaarster een pleidooi voor het recht van de gehuwde vrouw op buitenechtelijke relaties. De natuurlijke aard van de vrouw is immers gericht op vrijheid, zoals de natuurlijke aard van een kat is gericht op het vangen van muizen of ratten, en het zich binden aan één partner binnen het huwelijk is daarmee niet in overeenstemming: Hier bi terechte Venus soude / Onsculdich sijn, want si woude / Hanteren ende doen hare vrihede, / Ende oec alle vrouwen mede, / Die hare vriheit willen plien, / Al brekense huwelic mettien; / Want die Nature doetse wecken, / Diese ter viheit (lees: vriheit) wart wil trecken. / Lieve kint, die name ene catte, / Die noit ne sach mues no ratte, / Ende nauwe van musen ware gehoedt, / Ende verweindeleke ware gevoedt, / Ende worde si ere mues geware, / Dat si liepe neven hare, / Si soudse sonder twifel vaen / Ende al hare gerechten laten staen: / Men mochte met en genen saken / Tusschen hem beiden den pays maken. Het ‘jagende kat’-motief verbeeldt hier metaforisch het overspelige gedrag van gehuwde vrouwen en wordt bovendien gekoppeld aan de ‘natuur gaat boven leer’-idee. Zie voor het Franse origineel Roman de la Rose ed. 1974: 382-383 (verzen 14.031-14.052). Een Nederlandse vertaling van deze laatste passage in Roman van de Roos ed. 1991: 372-373 (verzen 14.001-14.022): Dit moge Venus verontschuldigen, / zij moet de vrijheid altijd huldigen / en met haar alle andre vrouwen / die ’t liefdesspel, ondanks hun trouwen, / graag spelen buiten ’t echtelijk bed: / Natuur stelt haar daarin de wet. / Natuur is zo sterk inderdaad, / dat zij zelfs opvoeding verslaat. / Mijn zoon, bedenkt eens dat het katje / dat nooit een muis zag of een ratje, / dat steeds gespijzigd werd in huis / en nooit een rat zag of een muis / en dat z’n napje nimmer leeg / steeds heerlijk voorgeschoteld kreeg, / wanneer het plots een muis ontwaart / zich toch daarop stort met een vaart / en die onmiddellijk op zal vreten, / niet talend naar het lekkerst eten: / al is z’n honger nog zo groot, / de jacht gaat boven melk en brood; / een kat sluit met een muis nooit vrede, / hoe ook elk smeken, elke bede.

    The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
    - 284 (Fragment IX, Group H, verzen 160-162/175-182). ‘The Manciple’s Tale’. Een Nederlandse vertaling in The Canterbury Tales ed. 1995: 559-560 (verzen 18.041-18.043/18.056-18.063): Maar God weet dat geen man door te beminnen / Een neiging temmen kan die door natuur / In ’n schepsel is gezaaid in ’t eerste uur. / ( … ) Of neem een kat, voer die te allen tijde / Met zacht vlees, melk, bekleed zijn mand met zijde, / Maar ziet hij dan een muis nabij de muur, / Dan laat hij vlees en melk staan en vol vuur / Werpt hij zich op die muis, vergeet daarbij / Wat er voor hem klaarstaat aan lekkernij. / Kijk, daar krijgt lust gewoon de overhand / En die schuift goede zeden aan de kant.

    Der minnen loep I ed. 1845 (1411-12)
    - 153 (Boek II, verzen 813-818). Een ars amandi. Het gaat over de vier fasen van de ‘goede minne’. De eerste fase bestaat erin dat de twee partners elkaar zien in gezelschap van derden. Hij wandelt met vrienden voorbij haar huis, en wanneer hij haar opmerkt, dan overvalt hem een grote vreugde. Zij moet hem dan vriendelijk toeknikken, zodat hij er ’s nachts nog ligt aan te denken: Hier op zo zijn zij wael ghemoet / Ende hopen twart noch alle goet. / Sijn zij in kercken of in cluusen, / Die cat siet altoos na den musen / Dus draghen zij die lieve min / In horen eersten aenbeghin. Kat en muis = man en vrouw die loeren op elkaar. Maar wie is de kat en wie is de muis? Onduidelijk. Blijkbaar onderling te verwisselen hier.

    Das Narrenschiff ed. 1854 (1494)
    - 34-35 (hoofdstuk 33, verzen 47-52). Moraliserend traktaat van Sebastian Brant. Een houtsnede toont een nar aan een keukentafel die door de vingers van zijn linkerhand zit te kijken. Naast hem staat een vrouw die met de linkerhand blijkbaar een stokje vasthoudt. Het andere uiteinde van het ‘stokje’ bevindt zich tussen de opgeheven linkerhand en de mond van de nar. Onder de tafel zien we drie muizen op de vlucht slaan voor een kat. De kat heeft reeds één muis gevangen. Deze houtsnede illustreert het 33ste hoofdstuk, dat getiteld is ‘Von eebruch’ (Over echtbreuk). De houtsnede wordt begeleid door het opschrift: Wer durch die fynger sehen kann / Vnd loszt syn frow eym andern man / Do lacht die katz die müsz süssz an (wie door de vingers kan zien en zijn vrouw aan een andere man geeft, daar lacht de kat de muizen zoetjes toe). In de eigenlijke tekst van het hoofdstuk lezen we bovendien: Eyn katz den müsen gern noch gat / Wann sie eynst angebissen hat, / Welch hatt vil ander man versucht / Die würt so schamper vnd verrucht / Das sie keyn scham noch ere me acht / Irn mutwill sie alleyn betracht (een kat blijft van muizen houden, zodra ze er één geproefd heeft. Zij die veel mannen heeft uitgeprobeerd, die wordt zo brutaal en eigengereid dat ze op geen schande of eer meer let en alleen nog haar eigen zinnetje doet). De kat verwijst hier metaforisch naar de wellustige vrouw die het niet nauw neemt met de huwelijksnormen en zich seksueel afgeeft met meerdere mannen (= muizen). Naar verluidt kan de vrouw het overspel niet laten, van zodra zij het eenmaal bedreven heeft, net zo min als een kat het muizen vangen kan laten, van zodra zij eenmaal een muis gevangen heeft. Zarncke heeft erop gewezen dat het ‘stokje’ in de houtsnede in feite een strohalm is en dat de vrouw in de houtsnede dem manne das hälmlein durch den mund (zieht), wat naar verluidt een bekende zegswijze is die betekent dat men iemand door middel van vleierij bedriegt (zie Das Narrenschiff ed. 1854: 366).
     
    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 168 (refrein 215, verzen 28-30). Zot rederijkersrefrein, klacht van een horendrager over zijn ontrouwe vrouw. Het refrein heeft als stok ‘isse sulc soe isse soos es’ en is een variant van refrein 32 uit dezelfde bundel (zie infra). Eén van de varianten betreft het vers ‘can sy wel sonder mauwen muijsen’ dat uit het gedicht verdwenen is. In de plaats daarvan lezen we nu in de derde strofe: Looptse vast nae tallen huijsen / Can sy nae dubbele ghesellekes muijsen / teghen stoilen en bancken euen stijff? ‘Dubbele ghesellekes’ in vers 29 heeft ongeveer de betekenis van ‘valse, onbetrouwbare fuifnummers’ en met het ‘muijsen’ wordt bedoeld dat de vrouw deze ‘ghesellekes’ tot een seksuele relatie probeert te verleiden. Vergelijk over dit refrein Coigneau I 1980: 53-54 (nr. 48) en Coigneau II 1982: 352-353.

    Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
    - k3v-k4r (hoofdstuk 33). Middelnederlandse bewerking van Das Narrenschiff. De houtsnede bij hoofdstuk 33 is een nagenoeg exacte kopie van de houtsnede uit 1494 (zie supra). In dit hoofdstuk 33 worden mannen bekritiseerd die oogluikend toelaten dat hun echtgenote geld verdient door middel van prostitutie en overspel. De iconografie van de begeleidende houtsnede wordt (afgezien van het feit dat de man als een nar is uitgebeeld) in feite slechts op één punt verklaard: dat de nar de vingers van zijn linkerhand voor zijn ogen houdt, betekent dat hij het onkuise gedrag van zijn vrouw ‘door de vingers ziet’ (stilzwijgend tolereert). Dit is af te leiden uit het distichon dat dienst doet als hoofdstuktitel en dat blijkbaar door de nar wordt uitgesproken: Ick sie door die vingheren ende moet ghedooghen / Al dat mijn wijf wilt die verblindt mijn ooghen. Van de strohalm in de hand van de vrouw en van de op muizen jagende kat is echter nergens sprake. De context waarin kat en muizen hier voorkomen, wordt wel ondubbelzinnig weergegeven via de berijmde moraal op het einde. Daar wordt het goede huwelijk, waarin man en vrouw een zuivere eenheid vormen, expliciet als voorbeeld gesteld tegenover het huwelijk waarin de vrouw zich met instemming van de man overgeeft aan overspel en hoererij, en dit alles vanuit de typisch stedelijk-burgerlijke bezorgdheid voor de problemen die bastaardkinderen en erfeniskwesties met zich kunnen brengen.

    De verlooren zoone ed. 1941 (1583)
    - 145 (verzen 116-118). Rederijkersspel. Het sinneke Quaden Wille zegt: Dats waer, want alle de hoeren / Cryghen met hare voeren de proye in haer bedwanck. / Zy weten den rechten ganck. Impliciete ‘kat vangt muis’-topos.

    8f Kat met rat/muis
    [Van Oostrom 1996: 447. In een handschrift uit de abdij Ter Doest een plaatje van een kater die een penis meetroont en achternagezeten wordt door een vrouw met een spinrokken: een verwijzing naar een passage uit Van den Vos Reynaerde.]

    Ysengrimus ed. 1987 (circa 1150)
    - 208-210 (Boek I, verzen 61-73). Latijns dierenepos. Ysengrimus bijt Reinardus. Dit wordt vergeleken met de kat die met de muis speelt: de muis ontsnapt ten slotte. Moraal: wie een vijand wil vernietigen, daar loopt het slecht mee af. Kat = hier: een meedogenloze, wrede persoon met wie het verkeerd afloopt (Ysengrimus dus in dit geval). Letterlijk de ‘luditur illusor’-topos (bedrieger bedrogen) (zie vers 69). Uitgelegd op p. 20.

    The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
    - 70 (Fragment I, Group A, verzen 3345-3347). ‘The Miller’s Tale’. De koster begeert de jonge vrouw van de timmerman: She was so propre and sweete and likerous. / I dar wel seyn, if she hadde been a mous, / And he a cat, he wolde hire hente anon (hij zou haar meteen gegrepen hebben). Kat = man, muis = vrouw.

    Hours ed. 1995 (1475-80)
    - Fol. 158r. Getijdenboek. Een grote kat (bijna een tijger) ligt in de bas de page op een muis of rat te loeren.

    Doctrinael des tijts ed. 1946 (1486)
    - 143 (hoofdstuk XXII). Allegorisch-moraliserende tekst. In uw sprake ende contenanciën toent u iofferlic, nijpt u mondekijn voer toe ende als ghi hoest, pijpt als een muys die de cat bijt.

    Dwonder van claren ijse en snee ed. 1946 (1511)
    - 21 (verzen 105-108). Strofisch rederijkersgedicht over een sneeuwpoppenfestival te Brussel in 1511. Voer thof van Nassouwen, auont ende morghen, / Stont een sot, en daer lach een wilde catte; / Si lecte haren eers, al souse verworghen; / In haren poot hadse een groote ratte. Zeer merkwaardig, maar moeilijk op een sluitende manier te interpreteren, is het tafereeltje dat naar aanleiding van een groots sneeuwpoppenfestijn te Brussel in 1511 in sneeuw werd uitgebeeld, vlak vóór het hof van Hendrik III van Nassau: naast een nar lag een wilde kat die haar aars likte en in haar poot een grote rat vasthield. We kennen deze sneeuwpop doordat de Brusselse stadsdichter Jan Smeken haar beschreef in een rijmverslag van het sneeuwfestival, dat in 1511 gedrukt werd door Thomas van der Noot. De vermelding van het feit dat de kat haar aars likt en de aanwezigheid van een nar maken het aannemelijk dat deze sneeuwpop in negatieve zin dient geduid te worden, meer bepaald als een verwijzing naar verwerpelijk seksueel gedrag. Het merkwaardige aan dit hele geval is dat Hendrik III van Nassau volgens het recente Bosch-onderzoek hoogstwaarschijnlijk de opdrachtgever van de Tuin der Lusten-triptiek is geweest [Marijnissen/Ruyffelaere 1987: 98 (noot 129), Vandenbroeck 1990: 163]. Pleij heeft gesuggereerd dat de door Smeken beschreven sneeuwpop misschien een toespeling inhield op het losbandige leven van Hendrik (op seksueel en culinair gebied): een boeiend idee, vooral in het kader van de vergaande erotische beeldraadseltjes op het middenpaneel van de Tuin, maar helaas niet definitief te bewijzen [Pleij 1988: 297-300].

    Peeter van Provencen ed. 1982 (circa 1517)
    - I3r. In verband met het ‘kat vangt muis’-motief binnen de profane iconografie rond 1500. Circa 1517 verscheen te Antwerpen bij Willem Vorsterman de prozaroman Die Historie van Peeter van Provencen [vergelijk over deze postincunabel Debaene 1951: 141-146 en Pierre Vinck, “Het volksboek Die Historie van Peeter van Provencen ende die schoone Maghelone van Napels”, in: Jaarboek De Fonteine, XXVII (1976-77) – deel I, pp. 3-45]. Op fol. I3r bevindt zich een houtsnede, waarvan Vinck de volgende beschrijving gaf: ‘Binnen in een kamer staat een jonkvrouw. Links van haar op de vloer zit een dier, waarschijnlijk een kat, die een muis tussen de poten houdt. Ook nog links hangt een ontrolde perkamentrol’ [p. 17]. Vinck beperkt zich tot deze beschrijving, maar signaleert nog wel dat dezelfde houtsnede ook (twee maal zelfs) voorkomt in een latere zestiende-eeuwse druk van de prozaroman (Antwerpen, Claes van den Wouwere, circa 1565). De houtsnede bevindt zich op die plaats in de tekst waar de Provençaalse ridders Peeter zijn geliefde, de mooie Italiaanse prinses Maghelone van Napels (die met hem van het kasteel van haar ouders is weggevlucht) slapend in het woud heeft achtergelaten. Hij doet dit om een roofvogel te kunnen achtervolgen die de drie ringen die Peeter aan Maghelone had geschonken, gestolen heeft. Dan volgt onderaan fol. I2v een nieuwe tussentitel (Hoe maghelone ontwaeckende haer seluen allen vant) en zien we bovenaan fol. I3r de bewuste houtsnede. Vervolgens vernemen we hoe Maghelone verscheurd wordt door verdriet, boosheid en twijfel. Eerst denkt zij dat Peeter verloren is gelopen, dan vermoedt ze dat hij haar in de steek heeft gelaten, maar als ze merkt dat hun twee paarden nog in de buurt staan, heeft ze direct spijt van haar lelijke gedachten (waarbij ze zichzelf valsche katiue noemt) en vermoedt ze dat de duivel hen heeft willen straffen, omdat zij en Peeter zich in hun liefde kuis (sonder dorperheyt) hebben gedragen [zie voor een volledige samenvatting van de inhoud ed. 1982: 15-17 en Vinck 1976-77: 19-22]. Nergens in de tekst is echter sprake van enige metaforiek in verband met een muizen vangende kat. De tekst geeft hier en daar wel een vage aanleiding tot een mogelijke metaforische interpretatie. Slaat de muizen vangende kat op het aanvankelijk vermoeden van Maghelone dat Peeter haar bedrogen heeft? Verwijst de kat naar de duivel die de mens wil bedriegen en verleiden? Of vormt de kat een parallel met Maghelone zelf omdat ze onheuse gedachten koestert tegenover Peeter, waarbij dan het ‘valsche katiue’ een (vergezochte) woordspeling zou inhouden op ‘valsche kattinne’? Aan een drukfout waarbij de ‘u’ van ‘katiue’ als een ‘n’ zou dienen gelezen (een drukfout die overigens niet ongewoon is in laatmiddeleeuwse drukken) valt hier wel niet te denken, omdat dan ook nog een ‘t’ en een ‘n’ zouden moeten zijn weggevallen. Ik zou hier bij de huidige stand van zaken eerder pleiten voor een dosis voorzichtigheid. Het gebeurde wel vaker in laatmiddeleeuwse drukken dat men houtsneden in een tekst plaatste, die uit een andere druk afkomstig waren en dus vaak slechts een zeer los verband vertoonden met de tekst in kwestie [vergelijk hierover Vinck 1976-77: 12]. Het feit dat de jonkvrouw in de houtsnede zich binnenskamers bevindt en niet in een bos, gekoppeld aan de vaststelling dat de perkamentrol géén tekst bevat, wettigt het vermoeden dat deze houtsnede oorspronkelijk voor een totaal andere druk bedoeld was. Vorsterman zou de houtsnede dan op deze plaats in de Peeter van Provencen-editie van circa 1517 hebben ingevoegd, louter en alleen omdat er een jonkvrouw op wordt afgebeeld, wat dan in zijn ogen voldoende was om de link met Maghelone te leggen. Onderzocht moet in elk geval nog worden of een gelijkaardige houtsnede ook voorkomt in de Franse druk (Lyon, ca. 1485) die Vorsterman hoogstwaarschijnlijk als voorbeeldtekst gebruikte [zie ed. 1982: 9] en of in die Franse druk wellicht sprake is van het ‘kat vangt muis’-motief. Indien de houtsnede uit de Vorsterman-editie werkelijk uit een andere druk afkomstig is, dan is het vanzelfsprekend van essentieel belang deze andere druk indien mogelijk op te sporen en na te gaan of de context daar ons verderhelpt.

    Van Nyeuvont, Loosheit ende Practike ed. 1910 (1566-68)
    - 34. In de inleiding wordt geciteerd uit Van die beroerlicke tijden (1566-68) van Marcus van Vaernewijck. Het betreft een rel naar aanleiding van relieken die rondgedragen worden: Hierom tracmen blancke zweerden uut ende hieuwen melcanderen up dlijf, trocken ende soochden dees figuere, ghelijck de katte de muus doet, vielen ende rolden vanden beerch van boven nedere ende ooc de figuere ofte beeldekin mede …

    9 Kater, kat // dwaasheid
    [Vergelijk hierover ook Bax 1948: 175.]

    Smeyers 1975 (vóór 1494)
    - 42-43. Een misericorde in de koorbank [voltooid in 1494, door Jan Borreman (?)] van de Sint-Sulpitiuskerk te Diest: een nar met een kat over zijn schouder (gaat hij ze weggooien?). Katten hadden naar verluidt een slechte reputatie. Dat smijten met katten was een volksvermaak.
     
    Refereynen Gent 1539 ed. 2000 (1539)
    - H7v. Rederijkerspoëzie. Uit het zotte refrein van de kamer van Kaprijke, over dwaze verliefden: De zotheyt van hemlien es elcken blijckende, / Dan loopenze al gapende en kijckende, / het schijnt dat zy vanden catten zijn gezoghen.

    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 13 (regel 30). Spreekwoordenverzameling. Hy hefter euen soe groot verstant van/ als onse Catte/ als dit of dat dinck.

    De Sotslach ed. 1932 (circa 1550)
    - 36 (vers 75). Rederijkersklucht. Sot wil van Boer ook een zot maken. Hij zegt tot zijn marot: ghij sult dan muijsen en ick sal mauwen. Mauwen = lawaai maken, roddelen? Muizen = in stilte overpeinzen? Connotatie is in elk geval: dwaasheid.

    Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)
    - 163 (verzen 270-272). Rederijkersspel. Wanneer de sinnekes onder elkaar de mogelijkheid bespreken om tussen Eneas en Dido een liefdesvuurtje met fatale afloop te stoken, zegt Faeme van Eeren tegen Jonstich Herte: Wat belieft u, vrouwe? / Willen wij tcatken laeten kijcken uijter mouwe / Dwelck alte noode scuijldt int duijstere? ‘Het katje uit de mouw laten kijken’ was een zestiende-eeuwse uitdrukking die betekende: een dwaasheid begaan [vergelijk Bax 1948: 175 en Coigneau II 1982: 422 (noot 450) / 435].

    Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
    - 231 (fol. 121v, verzen 1-7). Rederijkerspoëzie. Over de nar van de ‘ardchieren’: Hanno hierlieder zotien, moet oock hebben wat / gheef ick al de zotsCapproentiens vander stadt / wiens zotkens huuter mauwe dicwils loeren / dhuuterste voerynghe, daer de catte vp zat / hij macher al tsaemen een CortRocte plat / frissche zomer Wynter nachtskeerle me voeren.

    De Machabeen ed. 1992 (1590)
    - 33r (verzen 798-799). Rederijkersspel. Gesprek tussen de sinnekes. Schijn van Recht zegt: Ick gebruijck doch verstant. Verkeerde Waerheijt antwoordt: Ja gelijck onse kadt.

    Het Gelt ed. 1997 (XVI)
    - 103v (vers 389). Rederijkersklucht. Diet nu versuijmen sijn caterdol.

    De Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
    - 121r (verzen 1607/1615). Rederijkersspel. ‘Sodt’ over ‘Volck’ die op dwaze wijze de neiging heet te hebben om in zonden te hervallen: Hoe seijt ons catgen / tcatgen sal weer al doude lolleken Lollen.

    10 (Kamer)kat = hoer, (hoerige) vrouw
    [Zie voor ‘kamerkat’ ook Heestermans e.a. 1977: 83.
    Lymant 1992: 39. Naar aanleiding van een kat in een kopergravure met erotische context van Israhel van Meckenem: in de middeleeuwse natuurencyclopedieën werd de kat geassocieerd met wellust en bedrog en vleierij. In de late middeleeuwen is de kattin een symbool van vrouwelijke onkuisheid.]

    Historia Animalium II ed. 1984
    - 104-105 (Boek V.II, par. 540a, regels 11-13). Artestekst van Aristoteles. De wellustige aard van kattinnen was reeds bekend aan Aristoteles: Vrouwelijke katten zijn van nature wellustig aangelegd, en verleiden de mannetjes tot seksuele gemeenschap, gedurende welke periode zij krols zijn (onze vertaling). Aelianus (circa 200) noteert nochtans dat de kater zeer geil is, terwijl de kattin dat veel minder is [De natura animalium II ed. 1971: 46-47 (Boek VI, par. 27)].

    Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
    - 143 (nr. 95). Latijnse fabelverzameling. Fabel over een kater wiens knapp vrouwtje met andere katten liep, tot de kater op advies van een vriend haar pels verminkte. Toen bleef de kattin thuis. Thus many men have beautiful wives, sisters, and daughters; whent hese women have beautiful tresses and beautiful clothing, they venture forth from their homes. And they go making visits to neighbors – to the men no less than the women. They roam about the streets.

    The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
    - 109 (Fragment III, Group D, verzen 348-356). In The Wife of Bath’s Prologue geeft de vrouw uit Bath af op één van haar ex-echtgenoten die haar vergeleek met een kat: Thou seydest this, that I was lyk a cat. Om een kat thuis te houden, moet je haar pels verschroeien. Als ze immers een mooie pels heeft, is ze niet te bedwingen en trekt ze er krols op uit: This is to seye, if I be gay, sire shrewe, / I wol renne out my borel (versleten kledij) for to shewe. Zij logenstraft dus zijn woorden (zij heeft geen mooie kleren om op versiertocht te gaan) en tegelijk bevestigt zij zijn gelijk daardoor: als ze mooie kleren had, zou ze wél …

    Des coninx summe ed. 1907 (1408)
    - 458 (paragraaf 515-516). Catechetisch traktaat. Uit deze tekstbron blijkt dat in de laat-Middelnederlandse stichtelijke literatuur de kat in verband kon worden gebracht met vrouwelijke seksualiteit en wellust. Maagdelijkheid wordt vergeleken met een witte rok die kan bevlekt worden door slijk, bloed en vuur, die respectievelijk refereren aan wereldse verlangens, vleselijke begeerte en woorden die tot zonden verleiden. Naar aanleiding van dit laatste wordt gezegd: Die dan bewaren wil den rock der maechdelicheit, moet hem hoeden sulcke woerde te horen ofte te spreken, dien senghen of verbernen moghen. Die macke katte senget haer dicke ende die wilde katte niet. Dit laatste beeld is ongetwijfeld geïnspireerd door de middeleeuwse artesliteratuur, waarin van de kat onder meer gezegd wordt dat zij houdt van warme plaatsen en vaak zo dicht bij het vuur kruipt, dat haar pels verschroeit [vergelijk onder meer De animalibus ed. 1987: 163 (Boek XXII, tract. 2, cap. 1, par. 121), De natura rerum ed. 1973: 151 (Boek IV, cap. 76, regels 13-14), Der naturen bloeme I ed. 1980: 127 (Boek II, verzen 2873-2874)]. Vanuit deze context kan gemakkelijk verklaard worden waarom tamme katten zich kunnen verbranden, en wilde katten niet: tamme katten liggen vaak in huis, dicht bij het haardvuur, terwijl wilde katten daar geen gelegenheid toe krijgen. De allegorische toepassing op de maagdelijkheid betekent dan dat vrouwen die gekozen hebben voor het maagdendom (tamme katten) gemakkelijker verleid worden tot onkuisheid dan vrouwen die een geregeld seksueel leven leiden (wilde katten).

    Lodder ed. 2002 (circa 1440)
    - 156-158 (verzen 71-85). De boerde ‘Sint dat wi vrouwen garen’ (ca. 1440). Deze boerde geeft satirisch af op mannen en vrouwen die in de liefde meer belang hechten aan rijkdom dan aan een goede inborst en oprechte gevoelens. Nadat deze moraal reeds in de eerste 21 verzen werd geformuleerd, vangt het eigenlijke verhaal aan, dat handelt over twee ridders die beiden verliefd zijn op dezelfde voorname dame. De ene ridder is goed maar arm, de andere is rijk maar vrekkig. De dame zelf blijkt de voorkeur te geven aan deze laatste ridder, omwille van diens geld, wat in de tekst als volgt geformuleerd wordt: Dese minde die vrouwe mede [‘die vrouwe’ is hier onderwerp] / Ende plach der selver sede / Die doghentheit niet werdigen en mogen, / (… ontbrekend vers …) / Die doer den penninc heeren goken (voor de gek houden) / Ende segghen datmen mitten loken / Wel den duvel eten mach. (met look = geld wordt een lelijke man aantrekkelijk) / Daer na soe comt die leyde dach / Dat hi moet mit ander sausen verleyden: / Men wil node vanden penninc sceiden. / Dicke valt dat mer na droemt (verlangt) / Ende dat die nide (de begeerte) die siel verdoemt. / Dat is ghedaen der vrouwen sin; / Rechte meer noch min / Volghen si der catten natueren [= De Middelnederlandsche Boerden ed. 1957: 86 (nr. XV, verzen 71-85]. Deze verzen betekenen dat vrouwen vaak een partner kiezen omwille van diens geld, zelfs al heeft hij een slecht, duivels karakter. Met zulke vrouwen loopt het in het hiernamaals uiteraard slecht af. Door zo te handelen, gedragen deze vrouwen zich als katten. Dit laatste wordt in de tekst niet expliciet verklaard, maar kan in verband worden gebracht met de spreekwoordelijke neiging van katten om lief en vriendelijk te zijn voor personen waarvan zij voordeel te verwachten hebben. Middelnederlandse spreekwoorden die dezebekende wijsheid uitdrukken, zijn onder meer ‘om die minne vanden smeere / lect die catte den candeleere’ en ‘de catte weet wel wat baert dat sij lackt’ [Proverbia Communia ed. 1947: 88 (nr. 560), Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962: 32 (nr. 546)]. Naar dit laatste spreekwoord lijkt verwezen te worden in de eerste vijf verzen van de boerde: Sint dat wi [lees waarschijnlijk: die] vrouwen garen / Dat wy smeken ende smaren / Ende licken omtrent den baert, / Dat vaert gaerne hinderwaert, / Op dat wy in die burse syn dul. Wanneer we – zoals de tekstbezorger voorstelt – ‘wi’ in het eerste vers emenderen tot ‘di(e)’ en letten op de verdere context, dan betekenen deze verzen blijkbaar dat vrouwen graag hebben dat de mannen hen het hof maken, tenzij het mannen zijn met een lege beurs. In dat geval zouden het de mannen zijn die als katten ‘licken omtrent den baert’, en niet de vrouwen zoals in de verzen 71-85, wat vanzelfsprekend geen bezwaar hoeft te zijn. Het hogervermelde spreekwoord is op zichzelf eveneens van toepassing op mannen én vrouwen, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de volgende passage in het eerste deel van het volksboek van Salomon ende Marcolphus (Antwerpen, 1501): Salomon: Als die mogende den crancken verwinnet so neemt hi hem al dat hijs heeft. / Marcolf: Die catte syet wel wiens muyl si licken sal [Salomon ende Marcolphus ed. 1941: 9]. Zoals voortdurend gebeurt in het eerste deel van dit boek, zijn de replieken van Marcolphus op de spreuken van Salomon bedoeld om de wijsheid van deze laatste te relativeren en zelfs belachelijk te maken. In dit geval wordt Salomons vermaning dat men dient op te passen voor de machtigen en sterkeren geneutraliseerd door een spreekwoord dat zegt dat men diezelfde machtigen via gevlei kan inpalmen. Op die manier is het spreekwoordelijke najagen van eigenbelang door de kat hier zowel van toepassing op mannen als op vrouwen.

    Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500)
    - 188 (verzen 48-51). Rederijkersklucht. Man zegt: En hebben zij gheen mulen, die cattinnen, / Daer zij baerden an dragen, in reijnder vauwen? / Ic wedde, ja zij. Wijf antwoordt: Sijn cattinnen vrauwen? / Wat caut es mij datte! Spreect bij manieren!

    Salomon ende Marcolphus ed. 1941 (1501)
    - 5. Gedrukte moraliserende grappenverzameling. Salomon zegt: Een vrouwe die haer Gods ontsiet die sal werden gepresen. Marcolphus antwoordt (techniek = denigrerende omkering + verdierlijking): Een catte die eenen schone pels heeft die salmen villen. Marcolphus’ denigrerend bedoelde repliek betekent ongetwijfeld dat een mooie vrouw (een kat met een mooie pels) voortdurend de kans loopt de begeerte van de mannen op te wekken. Interessant vergelijkingsmateriaal wordt hier geboden door een passage in Chaucer’s The Wife of Bath’s Prologue (zie supra).
    - 5-6. Salomon zegt: Een vrouwe sterck in doechden wie sal die vinden. Marcolphus antwoordt (techniek = denigrering + parodie + verdierlijking): Een catte soe ghetrouwe datmen hair dmelck bevelen mach wie sal die vinden. Salomon antwoordt: Nyemant. En Marcolphus: Soe salt oeck qualicken sulcken wijf. De onbetrouwbaarheid van de kat wordt hier in verband gebracht met de onbetrouwbaarheid van de vrouw als het op deugdzaamheid aankomt.
    - 10. Salomon zegt: Kyvers ende clappers sijn te stoten buyten den gheselscape. Marcolphus antwoordt (techniek = trivialisering + verdierlijking + parodie): Een gramme huysvrouwe den roock de catte ende een gescoerde plaettele (schotel) sijn dicwijl scadelic in een huys. ‘Catte’ is hier een foute vertaling van ‘ratta’ (rat).

    De Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)
    - 91 (verzen 2599-2600). Rederijkersspel. Een sinneke over een ander sinneke: Sy maect van heymelijcke camer catten / Al enghe maechdekens.

    Mariken van Nieumegen ed. 1980 (circa 1516)
    - 70 (verzen 565-566). Rederijkersspel. De duivel Moenen zegt: Koppelersen, kamerkatten of zulken dieren, / Van dien vindt men hier altoos planteit.
     
    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 262-263 (refrein 149, verzen 1-3). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Twee ionge simmen ende een oude katinne / Waren eens versaemt puer int secrete / Met eenen lobben dien si toochden minne. Twee jonge apen en oude kattin = twee hoertjes en een oude koppelares/hoerenmadam die een man (lobben = hond) pluimen [vergelijk over dit refrein Coigneau II 1982: 263-264]. De ik-verteller observeert met veel leedvermaak hoe een ‘lobben’ (ruige hond) in een herberg door twee ‘ionge simmen’ (jonge apen) en een ‘oude katinne’ wordt dronken gevoerd. De ‘simmekes’ vliegen de ‘lobben’ om de hals, zodat deze laatste uitzicht begint te krijgen op meer en de beste wijnen laat aanrukken. Nadat er wat gedants is geworden, valt de ‘lobben’ echter in een dronkemansslaap en wordt hij door de oude kattin in de verzen 34-39 beroofd van zijn geld: En doude katinnen siet op mijn doot / sey: nv eest tijt dat ick veelen minne, / eest dat ick mijns selfs bedriuen kenne. / Ick sal hier gaen togen mijnen aert / en scrijuen sijnen bucht (= geld) al in sonder penne / en scoeyen van hier dan ongespaert. Als de ‘lobben’ weer wakker wordt, is zijn gezelschap verdwenen en dient hij zijn kiel (‘scabbeken’) af te geven aan de waard als pand. Het is zonder meer duidelijk dat met de twee jonge apen en de oude kattin twee hoertjes en een oude koppelaarster worden bedoeld. De kat wordt hier niet alleen geassocieerd met (vrouwelijke) seksualiteit, maar tevens met bedrog.

    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 313 (refrein 86, strofe e, verzen 9-10). Vroed rederijkersrefrein. Kritiek op dochters die door hun moeders slecht opgevoed worden: Al werdent camer catkens oft zelcken dieren, / douders zijns wel weerdt, dat zijt sien voor haer ooghen.

    Bijns ed. 1875 (1548)
    - 107 (Boek II, refrein 2, strofe f, verzen 6-9). Vroed rederijkersrefrein tegen de lutheranen: Maer datse haer camercatkens houwen / En hanghen haer goedt aen selcken teven / En stelent haren gheechte vrouwen, / Dat en hoor ic niet, dat hen es berouwen.

    Duytsche adagia ofte spreecwoorden ed. 2003 (1550)
    - 182 (nr. 18.5). Spreekwoordenverzameling. Tegen de catten cratsen. Dat is wanneer yemandt becrabbelt is ofte ghestormet heeft met jonghe maechden ende hi hem zeer doet aende spellen, ofte dat sij crabben, soo seytmen: hy heeft teghen de catten ghevochten. Katten = jonge maagden.

    Lieripe ed. 1980 (1561)
    - 185 (regel 231). Spotprognosticatie. In opsomming van navolgers van Venus: camercatten. Aantekening noteert: hoeren, bijzitten.

    De hel vant brouwersgilde ed. 1992 (circa 1561)
    - 6r (vers 501). Rederijkersspel. Lucifer somt de zondaars op, onder meer: dese Larijcatten die so mennighen onnutten clap clappen. Lariekatten = leegloopsters (volgens ed. 1934: 112). Hier blijkbaar een scheldwoord voor brouwsters en wringsters.

    Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)
    - 40 (nr. XIII, verzen 1-2). Zot-erotisch rederijkersgedicht. In dit zotte, scabreuze refrein op de stok ‘om sottekens lachen die meyskens wel’ uit het verzamelhandschrift van de Tongerse kanunnik en rederijkers Arnold Bierses [vergelijk over dit handschrift Coigneau I 1980: 96-103] wedden de dienstmeisjes Lijsken en Golken met een knecht dat hij hen niet kan doen lachen. De knecht verkleedt zich ’s avonds als een ‘sot’ zodat de meisjes hem niet herkennen en gaat bij hen op bezoek. Omdat de baas niet thuis is en zij behoefte hebben aan een man (zie het dubbelzinnige vers 21: ‘want tlant sonder heer is’), besluiten zij met de ‘sot’ naar bed te gaan. Wanneer deze laatste uiteindelijk klaarkomt (blijkbaar op zijn eigen buik: zie de verzen 37-38), schateren zij van het lachen, zodat de knecht de weddenschap gewonnen heeft, want ‘om sottekens lachen die meyskens wel’ [vergelijk over dit refrein Coigneau II 1982: 265-266]. De eerste twee verzen van dit refrein luiden nu: Monckende catkens treckent tvlees uut den pot; / Ja, als sij het huys moeghen wachten alleine. Blijkbaar wordt hier een variant van het spreekwoord ‘luipende (= op de loer liggende, vergelijk Harrebomée 1980: I.388 en MNW 1998 sub ‘lupen’) katten hebben het eerst het vleesch uit den pot’ aangewend, om metaforisch te verwijzen naar de wellustige meisjes Lijsken en Golken, die van de afwezigheid van hun ‘heer’ profiteren om het ‘vlees’ van de als zot vermomde knecht ‘uit de pot’ te halen. Vergelijk voor het spreekwoord Harrebomée 1980: I.388. Nog in de 17de eeuw vermaant pater Poirters de ouders om hun vrijende dochters goed in de gaten te houden, want het is meer als eens gezien dat de sluypende kattekens het vleesch uyt den pot stolen. Zie voor dit citaat De Jongh 1995b: 76. De Jongh brengt het citaat ter sprake naar aanleiding van het schilderij De luistervink van Nicolaes Maes (zie afbeelding 30), waarin een kat in de keuken een stuk gevogelte steelt.

    Etymologicum ed. 1974 (1599)
    - 222. Nederlands-Latijns woordenboek van Kiliaan. Kamer-katte. Cellaris meretrix: concubina siue vellaca quam amator sibi soli seruat cellae inclusam (kamerhoer: concubine of bijzit die door haar minnaar voor eigen gebruik in een kamer onderhouden wordt).

    Avont, Nacht ende Morgenstont ed. 1992 (XVIB)
    - 43r (vers 773). Rederijkersspel. ‘Menijch Mens’ boeleert met ‘Nacht’. Twee sinnekes zeggen: Hoe salser met slepen … / Als de kadt met de Jongen.

    Abrahams offerhande ed. 1992 (XVIB)
    - 60v (verzen 1137-1138). Rederijkersspel. Een sinneke over Sara, de vrouw van Abraham: want een gestoort wijff is, hoor hoe ickt schatte / is gelijck een rasende verwoede catte. Razende kat = boze vrouw.
     
    Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
    - 147 (Spel 2, verzen 494-497). Rederijkersspel. Den Roover der Amoureuse zinnen, een sinneke, tot Liefs Ghebruyck in’t feyt van minnen, een ander sinneke: En ghy kondt immers wel metter daet / Engh Maechdekens maken van sluypratten, / En eerlijcke Dochters oock vroech en laet / Van stille heymelijcke kamerkatten.

    11 Kat die muist zonder mauwen = in het geheim (seksuele) handelingen verrichten
    [Coigneau II 1982: 351 (noot 254), signaleert dat ‘sonder mauwen muijsen’ = iets doen in het geniep, heimelijk genieten.]

    Het handschrift-Van Hulthem I ed. 1999 (circa 1410)
    - 593-594 (nr. 127). Het strofische gedicht ‘Van Mauwene: dat es een edel poent’. Uit dit gedicht, dat bestaat uit vijf strofen met als stokregel ‘muset wel maer en mauwet niet’, is de precieze betekenis van het spreekwoord dat als stokregel fungeert, af te leiden. In de eerste twee strofen wordt uitgelegd dat wie de lof van de vrouwen en van de mensen in het algemeen wil verkrijgen, zich verre dient te houden van ‘mauwene’. Trouw en standvastigheid, zo leert ons de derde strofe, zijn immers ‘ghefondeert op helen’, maar trouw is nu dood en ontrouw heeft overal haar netten gespreid ‘ende si geet met mauwene spelen’. De vierde en de vijfde strofe ten slotte verklaren omstandig de stokregel. De vierde strofe luidt: Wildi met gemake sijn, / Soe swijghet, siet ende hoert. / Van alder quaetheit es venijn / Mauwen, want daer meneghe moert / Af es comen ende groet discoert. / Nv verstaet die woerde mijn, / Ic sal v raden: nv verhoert / Welc dat meest die baten sijn. / Wel helen, verstaet den sin. / Noch soe singic altoes mijn liet: / Muset wel maer en mauwet niet. En de vijfde strofe: Reinder dinc en wert nie vonden, / In desen werelt op desen dach, / Dan enen suueren mont in allen stonden, / Want ons die bible doet gewach: / Houdt uwen mont altoes gebonden, / Dat hi geen quaet spreken en mach. / Soe saeltu ten lesten worden vonden / Los ende vri van allen sonden. / Hier met indic nv mijn liet: / Muset wel maer en mauwet niet [ed. I 1999: 594 (nr. 127, verzen 34-54. De moderne interpunctie in deze passage is door mij aangebracht]. Uit deze verzen blijkt manifest dat met ‘mauwen’ bedoeld wordt: spreken, zijn mond roeren, kwaad spreken, bepaalde dingen niet kunnen verbergen (helen) door erover te praten. Vergelijk ook MNHW 1981: 350, dat bij ‘mauwen’ als verklaring geeft: ‘Mauwen, miauwen; janken; zijn mond roeren, kwaad spreken’. De betekenis van het werkwoord ‘musen’ staat echter niet expliciet vermeld in het gedicht. Volgens Dini Hogenelst [in Pleij e.a. 1991: 179] betekent ‘musen’ letterlijk: ‘op muizenjacht zijn, op muizen loeren’, en in verband daarmee: ‘smakelijk eten, smullen’. Volgens haar is het duidelijk waar ‘musen’ in het Hulthem-gedicht op slaat: (stiekem) genieten van de liefde. Deze interpretatie is echter mijns inziens onvolledig. Bij Kiliaan (1599) [Etymologicum ed. 1974: 328] lezen we immers bij het lemma ‘muysen’: Mures capere, captare, venari, tacitè quaerere: insidiari muribus. metaphoricè, Abdita magno silentio inquirere. Becanus. ang. muse.i. cogitare (muizen vangen, grijpen, jagen, in stilte opsporen: op muizen loeren. In figuurlijke zin: het verborgene in grote stilte nastreven (…) nadenken). Ongetwijfeld is ‘het verborgene in grote stilte nastreven’ de metaforische betekenis die we ook aan het ‘musen’ in Van Mauwene moeten toekennen. De betekenis van het spreekwoord ‘muset wel maer en mauwet niet’ laat zich dan als volgt omschrijven: handelingen die aanleiding kunnen geven tot kwaadsprekerij en nijd, voer je beter uit in het geheim zonder er in het openbaar over te praten. Dat deze handelingen in Van Mauwene zouden slaan op liefdesaangelegenheden – zoals Hogenelst stelt – is slechts correct voor zover het de eerste strofe betreft. In de volgende strofen wordt het ‘mauwen’ breder uitgewerkt (‘in dese werelt wijt’, ‘in alder tijt’) en toegepast op het heimelijk te werk gaan (‘helen’) en laten gaan (‘swijghet, siet ende hoert’) in het algemeen. In de laatste strofe ten slotte wordt dit in verband gebracht met de bijbel, die eveneens aanraadt om de tong te beteugelen en het kwaad spreken te vermijden.
    In de eerste strofe wordt gezegd dat wie van vrouwen hebben sal prijs, op zijn woorden moet letten en zich bovenal moet hoeden van mauwene, want daer geen goet af en compt. Hier betekent de stokregel ‘muset wel, maer en mauwet niet’ dus wel degelijk: in het geheim een liefdesrelatie hebben, zoals Hogenelst stelde. Zij beperkt het adagium in dit gedicht als geheel echter ten onrechte tot zijn erotische betekenis. Coigneau [Coigneau II 1982: 351 (noot 254)] interpreteert de betekenis van ‘sonder mauwen muijsen’ correcter als: iets doen in het geniep, heimelijk genieten. Ook deze omschrijving houdt echter te weinig rekening met alle connotaties van het adagium (zie bijvoorbeeld het aspect ‘geen kwaad spreken van anderen’).

    Proverbia Communia ed. 1947 (circa 1480)
    - 84 (nr. 517). Spreekwoordenverzameling. Muyst wel ende mauwet niet. / Prendite feruenter mures abs voce latenter (vang de muizen met geestdrift, maar zonder geluid, in stilte). Het spreekwoord ‘vang muizen maar miauw niet’ (wij zouden het tegenwoordig eerder een spreuk of een adagium noemen) was volgens de tekstbezorger ook bekend buiten de Nederlanden, blijkbaar vooral in het Duitse taalgebied [zie ed. 1947: 239 (nr. 517)].

    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 65 (refrein 32, verzen 23-25). Zot rederijkersrefrein. Een monoloog van een gehuwde man met als stokregel ‘esse sulc soe esse soe ses’. De man is een horendrager die klaagt over de ontrouw van zijn vrouw. Zij wil ‘in vreemde broixkens weijden’ (in vreemde weiden grazen) en hem ‘tblou huijxken om hanghen’, maar als een ware pantoffelheld legt hij zich daar gelaten bij neer, en hij herhaalt in de stokregel telkens vrij laconiek: ‘Is ze zo, dan is ze zoals ze is’. In de eerste drie verzen van de derde strofe stelt hij zichzelf en de lezer drie retorische vragen: Can sij dan thoiresoonken luijsen / mint sij meer myn gelt dan mijn lyf / Can sy wel sonder mauwen muijsen? ‘Zonder miauwen muizen vangen’ betekent hier dus: in het geheim een seksuele relatie hebben. Vergelijk over dit refrein ook Coigneau II 1982: 350-351. Coigneau interpreteert ‘het hoerenzoontje luizen’ als een omschrijving van het seksueel verkeer van de vrouw of van ‘de echtgenoot bedriegen’. Wij zijn van mening dat ermee bedoeld wordt dat de overspelige vrouw haar onecht kind verzorgt.

    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 91-92 (refrein 177). Vroed-amoureus rederijkersrefrein met als stokregel: Wat ghi hoert of siet muijst mer en mauwet niet. In deze tekst waarschuwt de auteur jonge geliefden die den boeck der minnen syn lesende voor de nyders tonghen. Hij raadt iedereen aan het stilzwijgen te bewaren in amoureuze aangelegenheden, tsy van v seluen oft anderen. De derde strofe (verzen 23-33) verwoordt heel duidelijk de betekenis van de stokregel: Ghy jonghers die tsamen loopt ghemene / om venus mutsken al sonder sparen / Syt huechs van monde vertrect redenen ghene / daer namael of comen mocht enich beswaren / Horende weest dorende al sonder verclaren / als Ouidius dat bescryft in syn vermonden / Al ghebuert v ijet of yemant van uwen charen / weest secreet in allen stonden / Men vinter die somtyts gheluc hadden vonden / mer duer haer gesellen vermonden, syn comen int verdriet / dus wat ghi hoort of siet muijst mer en mauwet niet. De stokregel slaat dus manifest op het bedrijven of laten bedrijven van de liefde, zonder erover te spreken tegen anderen.
    - 169 (refrein 216, verzen 25-26). Zot rederijkersrefrein. Een apologie van de hoerige, overspelige echtgenote op de stok ‘sijdij sulck soe sijdj soe ghij sijt’. Een blijkbaar erg levenslustige vrouw klaagt tegenover haar echtgenoot over zijn erbarmelijke prestaties in sexualibus (vwen achter waghen en dooch niet int lamoen / vwen gilleman is veel te slap). Zij is echter niet van steenen noch van beenen en dus moet hij maar verdragen dat zij elders bevrediging zoekt, want ick storf van hongher en creechic geen pap. De verzen 25-26 (de eerste twee verzen van de derde strofe luiden: Tsyn goey catgens die musen sonder mouwen / Wanneert mij ioeckt soe doe ict mij crouwen. Waarbij ‘katjes die muizen zonder miauwen’ duidelijk slaat op het geheime, overspelige gedrag van wellustige echtgenotes. Zie over dit refrein ook Coigneau II 1982: 352-353.

    Der Sotten Schip ed. 1981 (1548)
    - g1v-g2r (hoofdstuk 19). Een waarschuwing tegen loslippigheid, grootspraak en kwaadsprekerij, in verband gebracht met de bijbel én met het ‘muyst wel ende mauwet niet’-motief, treffen we (ook) aan in de Middelnederlandse bewerking van Das Narren Schyff. In het negentiende hoofdstuk van Der Sotten Schip oft dat Narren Schip (1548) worden die dwazen op de korrel genomen die hun tong niet kunnen bedwingen. Het hoofdstuk vangt aan met twee bijbelcitaten (Spreuken 10: 19 en 13: 3), die beide wijzen op de gevaren van het onverstandig spreken. Vervolgens lezen we: Ende om dies wille dat die mensche wtwendelic geen edelder werc en can dan spreken ende gheen beter dan wel spreken so heeft ons natuere twee doren ghegheuen en die altijts open ende mer een tonghe ende die met twee sloten dat is metten lippen ende tanden besloten om dat wi bereyt souden zijn in hooren ende traech in spreken want mids qualic spreken menich man bedoruen is. Ghelijc die exter schaterende haer ionghen wroecht ende die muys om dat si sonder gheruchte niet gheten en can haer seluen verraet. Conste de catte muysen sonder mauwen/ ende die sot winnen sonder hem beroemen si souden beyde haer proye behouwen. Zowel de ekster die door haar geschater haar nest verraadt, de muis die gerucht maakt als zij eet en de kat die miauwt bij het muizen vangen, worden hier dus in figuurlijke zin gebruikt voor de dwaas die niet kan zwijgen en die zichzelf door zijn grote mond in moeilijkheden brengt. Het spreekwoord ‘muyst wel ende mauwet niet’ hield dus in de late middeleeuwen een waarschuwing in tegen dwaas en onverstandig gedrag, meer bepaald tegen het niet kunnen verzwijgen van dingen die beter in het verborgene zouden gebleven zijn. Deze spreekwoordelijke aansporing tot ‘horen, zien en zwijgen’ in het sociale verkeer is overigens een typisch kenmerk van de laatmiddeleeuwse burgermoraal zoals die nog op vele andere plaatsen in de stedelijke literatuur en cultuur tot uiting komt. Zoals uit recent onderzoek gebleken is, wordt daar voortdurend vanuit een steeds waakzame bekommernis om eerverlies en schande aangezet tot behoedzaamheid, terughoudendheid en wantrouwen tegenover de buitenwereld. Vergelijk Vandenbroeck 1987a: 100-104, Vandenbroeck 1990b: 24-25, Pleij e.a. 1991: 166-183. Deze auteurs wijzen er overigens op dat de door de burgermoraal gepropageerde houding van wantrouwen in het sociale verkeer reeds vóór de 15de eeuw kan gesignaleerd worden, en dit zowel bij de hoogste als de laagste standen (adel/boeren). De burgercultuur heeft hier – zoals wel vaker het geval was in de late middeleeuwen [vergelijk onder meer Pleij 1988: 331 e.v.] – gedachtegoed uit de hofcultuur én de plattelandscultuur geannexeerd en geadapteerd.
     
    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 71 (regels 30-32). Spreekwoordenverzameling. Weest stille ende duyr. / Muyset, ende maeuwet niet / Roepet niet luyde.

    Mont toe, borse toe ed. 1950 (XVIA/1583)
    - 54. Rederijkersgedicht met als thema: horen, zien en zwijgen = oppassen voor verraad, list en bedrog. Daaronder het versje: Hoort, swijcht, end siet: / Muyst, maer en meaut niet.


    [explicit deel 2]


    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail
    URL
    Titel *
    Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs