Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
06-02-2012
TOPOI: KAT (deel 1)
KAT
[Salisbury 1994:14-15. Over de kat in de vroege middeleeuwen. De kat werd gezien als half wild, half tam. Belangrijkste nut voor de mensen: muizen vangen.
Vergelijk over de symboliek van de kat ook Friedman 1980: 162-163/201 en Miquel 1992: 79.
Zie over de kat bij Jheronimus Bosch De Bruyn 1991: 18-19 (kat in een uitbeelding van Superbia in het Zeven Hoofdzonden-paneel) / 43 (kat in een uitbeelding van het stervensuur in het Zeven Hoofdzonden-paneel), De Bruyn 2001a: 353-354 (het kattenvel aan de mars in de Marskramer-tondo) en De Bruyn 2001e (kat die muis gevangen heeft in de buurt van Adam en Eva op het linkerluik van de Tuin der Lusten-triptiek).]
1 De kat in de bijbel
De Brief van Jeremias (= Baruch)
- Hoofdstuk 6, verzen 20-21. Over de vergankelijkheid van de Babylonische afgoden: Hun gezicht wordt zwart van de rook in de tempel; op hun lijf en hun hoofd fladderen vleermuizen, zwaluwen en andere vogels; ook de katten springen er op. Vergelijk hierover Blaschitz 1992: 596-597.
2 De kat in de natuurwetenschappelijke traditie (artesliteratuur)
Etymologiae XII ed. 1986 (VII)
- 120-121 (Boek XII, cap. 2, par. 38). Latijnse artestekst van Isidorus van Sevilla. Musio appellatus, quod muribus infestus sit. Hunc uulgus cattum a captura uocant; alii dicunt quod cattat, id est uidet. Nam tanto acute cernit ut fulgore luminis noctis tenebras superet. Vnde et a Graeco uenit catus, id est ingeniosus, apo tou kaiesthai (de kat [muizer] wordt zo genoemd omdat zij de vijand is van de muizen. In de volkstaal heet ze kat en dat komt van vangst [captura]. Anderen zeggen dat zij cattat, dat wil zeggen: ziet. Haar gezichtsvermogen is inderdaad zo scherp dat de glans van haar ogen de nachtelijke duisternis overwint. Vandaar komt ook uit het Grieks catus, dat wil zeggen: vindingrijk, vanwege het werpen van vlammen.
De animalibus ed. 1987 (XIII)
- 92-93 (Boek XXII, tractatus 2, caput 1, par. 41, nr. 24). Latijnse artestekst van Albertus Magnus. Over de cathus (komt naar verluidt van capiendo = vangen): vijand van de muis / gedraagt zich terughoudend / valt op haar eigen schoonheid / meestal grijs, de huiskat vaak ook andere kleuren / lijkt op de leeuw / medicinale toepassingen.
- 146 (Boek XXII, tractatus 2, caput 1, par. 103, nr. 47). Over de furioz (Arabische naam voor de huiskat): leeft kort omwille van slechte eetgewoonten / zeer heet tijdens de paringstijd, lijkt wijfje het hof te maken, jankt als hij niet kan paren / mannetje op vrouwtje bij coïtus, zoals bij apen en mensen. Over de feles (wilde kat): gevaarlijk dier dat in holen leeft (Plinius) / sluw: bedekt eigen uitwerpselen zodat het hol niet kan worden opgespoord / ligt te loeren op prooi.
- 162-163 (Boek XXII, tractatus 2, caput 1, par. 121, nr. 78). Over de musio (= muizer, andere namen: murilegus, cattus): ogen gloeien s nachts / vangt muizen, zelfs in donkere holen / paart op afgezonderde plek / kat houdt ervan zichzelf proper te maken / liggen op de loer om hun vijanden te vangen, doden zelfs slangen en padden maar eten ze zelden omwille van het gif, eten ze er toch dan drinken ze onmiddellijk water / houden ervan gestreeld te worden / speelt met eigen spiegelbeeld, vooral jonge katten / soms verdrinken ze door te willen spelen met hun weerspiegeling in water / kat kan niet tegen nat worden / houdt van warme plekken / als oren besneden worden, wordt ze makkelijker tam, zij kan niet tegen de nachtdauw in haar oren / er zijn wilde en tamme soorten, de wilde zijn meestal helemaal grijs, de tamme hebben verschillende kleuren / typisch zijn de snorharen, indien afgesneden verliest de kat haar durf.
Der naturen bloeme I ed. 1980 (circa 1270)
- 126-127 (Boek II, verzen 2847-2882). Artestekst van Jacob van Maerlant. Over de mysio dat es ene cat: jaagt s nachts op muizen in donkere holen / haar ogen lichten s nachts fel op / ze is onrein, jaagt op muizen en ratten, speelt ermee als ze ze gevangen heeft en daarna eet zij ze op / vecht met padden en slangen, is bestand tegen hun gif (als ze water drinkt) / als ze krols zijn, worden ze wild en leggen verre afstanden af / ze vechten vaak hevig onderling om hun domein af te bakenen / ze houden van gestreeld worden en van warme plekken / kort men haar snorharen in, dan wordt ze angstig / men kan ze temmen door de oren in te korten, want dan hebben ze schrik dat de regen hun oren zal binnendringen. Van Oostrom 1996: 218-219, signaleert dat Maerlant hier niet vermeldt wat zijn bron (De natura rerum van Thomas van Cantimpré) wel zegt over de kat: dat het een animal immundum et odiosum (een onrein en verachtelijk dier) is. Dit naar verluidt omdat Maerlants opdrachtgever, Nicolaas van Cats, een kat in zijn wapen voerde. Dit is nochtans maar half waar: Maerlant noemt de kat wel degelijk onrein.
Trevirense I ed. 1964 (XIV)
- 74. Een Latijns-Diets glossarium. Murilegus vel cattus patet.
Ms. Germ. Quarto 610 ed. 1964 (1400)
- 178. Een Latijns-Nederduits glossarium. Cattus: catte. / Murilegus: musie, müseuanger.
Van den proprieteyten der dinghen ed. ? (1485)
- Boek XVIII, hoofdstuk 70, verzen 63.229-63.292. Middelnederlandse bewerking van een artestekst van Bartholomeus Anglicus. Over de kat of murilegus: ziet scherp s nachts / is spitsvondig (beheyndich, subtijl) / kan verschillende kleuren hebben met vlekken / lijkt op de luipaard, heeft grote mond, gezaagde tanden en lange beweeglijke tong / zeer speels als zij jong is / als zij oud is, wordt ze slaperig / vangt behendig muizen, speelt er eerst mee en doodt ze dan / als ze krols is (eind februari) wordt ze wild, de katers vechten en janken luid, ze trekken dan naar de bossen en vangen hazen en konijnen / als ze valt, komt ze op haar poten terecht / haar drek stinkt en daarom verstopt ze die onder modder en slijk / ze verblijdt zich over haar mooie pels al kost die haar vaak het leven / zij blijft rustig thuis als ze haar staart of haar oren mist of als haar pels verbrand is / jonge katjes die zichzelf zien in een put of bron, verdinken omdat ze naar hun spiegelbeeld springen, denkende dat het een andere kat is.
Der dieren palleys 1520 (1520)
- D1r-D1v (hoofdstuk 25). Artestekst over dieren. Die Catte is een beeste seer scarp siende/ seere bitende/ metten clawen crabbende/ ende vanghet de musen ende haer verwe is van natueren graw. Ende dat die catten ander verwe hebben dat comt wt die veranderi(n)ghe der spijsen ghelijc men siet aen de huyscatten ende si hebben slap morw vleesch. Albertus: Die Catte is schamel ende huesch va(n) manieren/ ende ooc bemintse seer dye schoonheyt ende die warme plaetsen. Verder enkele medicinale toepassingen en ook iets over de cathapleta, een wilde kat die leeft nabij de Tigris: wie haar in de ogen kijkt, moet sterven, net als bij de basilisk.
3 De kat in de bestiaria-traditie
[Vergelijk hierover McCulloch 1962: 102, Unterkircher 1986: 28 en George/Yapp 1991: 115-116.]
Bestiary ed. 1993 (1220-50)
- 109. Latijns bestiarium. Dit schepsel heet musio (muizer) omdat het muizen doodt. Het gewone woord is kat omdat ze de muizen vangt (captat). Ze hebben zulk een scherp gezichtsvermogen dat de helderheid van hun glanzende ogen de duisternis van de nacht overwint. Catus is het Griekse woord voor listigheid.
4 Katten = machtige personen
Van den drie blinde danssen ed. 1955 (1482)
- 71. Allegorie. Over rijke, grote heren (de Dood haalt hén eerst): Hoe wel tgheluc dese caters meste.
Eumoldon ed. 1983 (XV)
- 122 (verzen 145-146). Spotsermoen. U suldi mij helpen bidden vor allen staer, / Vor all rolkatters ende ander grote pilaten. Rolkaters = grote heren (volgens aantekening).
De Lansknecht ed. 1946 (circa 1500?)
- 27 (vers 74). Tafelspel. De lansknecht zegt pochend: Boven hon allen ben ik die kat. Aantekening verwijst naar Kiliaan (kat = vir insignis, vir praestans).
Het Cooren ed. 1985 (1565)
- 45 (verzen 224-225). Rederijkersspel. Het Cooren zegt: Maer dees groote catten, die elcxs als een beest / nimmermeer te versaten zijn, doen mijn dus sneven.
- 66 (verzen 627-628). Het Cooren zegt: Maer dees groote catten, diet niet en gelieven, / howen mijn op bij meenichte aen alle sijen.
Bijns ed. 1875 (1567)
- 465 (Boek III, refrein 70, strofe h, vers 12). Vroed rederijkersrefrein over het slechte beleid van de hogere standen: De Catte leyt nu de kiekenen, de wolf de schapen. De kat (de leider) die de kippen( het volk) leidt = wantoestand. De kat is blijkbaar een slechte leider voor de kippen (zoals de wolf dat is voor de schapen).
- 467 (Boek III, refrein 70, strofe m, verzen 8-9). Vroed rederijkersrefrein over de contemporaine wantoestanden: Want die eens schapen hoede, is nu een catte, / Die eens was povere, omvloet van schatte. Kat = rijke, ijdele, omhooggevallen praalhans. De hogere standen bestaan vaak uit parvenus.
Loterijspel ed. 1941 (1596)
- 249 (vers 36). Rederijkersspel. Bouwen over de tijd toen hij het goed had: Somma, ik was t katgen ( ). Aantekening verklaart: ik was de grote man
Etymologicum ed. 1974 (1599)
- 227. Nederlands-Latijns woordenboek van Kiliaan. Katte. Vir praestans, vir insignis.
5 Kater = invectief voor man / geminachte, verwerpelijke persoon
De Middelnederlandse boerden ed. 1957 (XIV?)
- 96 (nr. XVI, verzen 14-15). De boerde Dit es de frenesie. Een verlopen student tot een meisje dat hem afwees: Om v bem ic worden out / ende graeu als ene catte. Grijze kat = oude man.
Plaijerwater ed. 1907 (circa 1400)
- 169 (verzen 178-179). Klucht. De pape vraagt aan de vrouw van Werrenbracht waar haar man is: Dien heb ic alte abelic verseijnt / in hebben doen lopen gelic enen cater.
Een man ende een wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500)
- 188 (vers 52). Tzijn de vrauwen van de caters, bij gans bieren!
Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)
- 240 (vers 1079). Rederijkersspel. De sinnekes bespotten zichzelf: Kir, wi en zijn niet dan vervaerde katten. Kat = laffe persoon.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 101 (refrein 53, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. Mewus die bonte als een moidich katere / had daer int beroim ghestelt synen snatere.
Kaprijke: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)
- 443 (verzen 55-56). Rederijkersspel. Het sinneke Verdwaasde Jonkheid zegt: Want vieryghen lust moet wt der iongheyt commen; / Wat vierigheyt magh wt doude caters smaken?
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 12-13 (verzen 295-296/301-302). Rederijkersspel. Dialoog tussen twee sinnekes twee maal hetzelfde verzenpaar: eens waren wij vermaard, maar nu zijn wij geacht als catten ghespuijs quaet.
- 34 (vers 851). Een sinneke scheldt op het betoog van Tminnende Herte (= Christus): hoe lolt die catere. Connotatie: dwaasheid.
Meer Gheluck ende Heer Profijt ed. 1946 (circa 1550)
- 95 (verzen 330-331). Heer Profijt en Meer Gheluck vluchten nadat zij een dokter bestolen hebben: Wij willen verhaeren, eer dat de lucht / gecrige den cater van den vijle. Wordt hier de baljuw bedoeld?
De hel vant brouwersgilde ed. 1992 (circa 1561)
- 3r (vers 229). Rederijkersspel. Lucifer beschrijft de zondaars, onder meer koorzangers die zich bedrinken en lollen als kaeters. Connotatie: dwaasheid.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 86 (fol. 363v, vers 6). Rederijkerspoëzie. Stamer Catte = invectief voor man (?).
Loterijspel ed. 1941 (1596)
- 251 (verzen 84-85). Rederijkersspel. Bouwen over de toenemende tolerantie tegenover de misdaad: De katten, die wel muizen vangen, / En doodt men niet. Aantekening verklaart: katten = de grootste dieven (laat men lopen).
Lijsgen en Jan Lichthart ed. 1938 (XVI)
- 75 (vers 368). Rederijkersklucht. Lijsgen en haar buurvrouwen rollen Jan in een deken: Al sou hij daerom ckrollen als een verbolgen cadt (al zou hij daarom van zijn oren maken als een boze kat).
Veel volks begeert vrede ed. 1994 (XVIB)
- 74r (vers 621). Rederijkersspel. Nijt tot Twist: Ghij sijt certeijn wel dapper een groot catere.
Die becooringe des duvels ed. 1996 (XVIB)
- 37v (verzen 151-152). Rederijkersspel. Het ene neefke tot het andere over Esau: ghij ghinct hem thooft vol hovaerdije blaesen / Dat hij scheen te raesen, als een Dolle catre. Connotatie: dwaasheid.
De Blinde die tgelt begroef ed. 1934 (XVIB)
- 72 (verzen 172-175). Rederijkersklucht. Een schoenlapper klaagt dat hij armoe lijdt: En tonsent sijn so veel verveerlijcke brootcatten. Broodkatten = bedelaars die om brood bedelen.
Broeckaert ed. 1893 (circa 1600)
- 45 (refrein I, strofe d, vers 6). Zot rederijkersrefrein. Naar een laffe man die niet wil vechten, roept men: Ey, ey, vervaerde catte!
De Voorleden Tijt ed. 1932 (XVIIa)
- 28 (verzen 409-410). Rederijkersspel. De jager Elck Een vangt met zijn hond Geveijnsde Heijlichede ook katten. Magere Tijt vraagt: Vangt hij wel muishonden? Elck Een antwoordt: Ja hij, de schalckste katten, / Die hier ontrent sijn. Katten = bedrieglijke personen (die zelf bedrogen worden).
6a Kater, kat = geile man
[Bax 1948: 176, beperkt zich tot het zinnetje de kater was en is een bekend symbool van de geilheid, en verwijst in voetnoot naar WNT VII, 1, 1814 e.v.]
Bestiaire damour ed. 1986 (XIII?)
- 50. In de Response de la Dame: mannen die vriendelijk zijn als ze een vrouw willen versieren, maar agressief als ze hebben wat ze willen of het niet krijgen, worden vergeleken met een kat die eerst lief is, maar als je aan haar staart trekt, klauwt ze.
The Canterbury Tales ed. 1987 (XIVd)
- 70 (Fragment I, Group A, verzen 3345-3347). The Millers Tale. De koster begeert de jonge vrouw van de timmerman: She was so propre and sweete and likerous. / I dar wel seyn, if she hadde been a mous, / And he a cat, he wolde hire hente anon (hij zou haar meteen gegrepen hebben). Kat = man, muis = vrouw.
Een Man ende een Wyf ghecleet up zij boerssche ed. 1907 (circa 1500)
- 188-189 (verzen 52-54). Rederijkersklucht. Man noemt vrouwen kattinnen en Wijf vraagt om uitleg: Tzijn de vrauwen van de caters, bij gans bieren! / Blijcket niet inde maerte? Tesser al te verhoene: / Elc wilt een vrauwe hebben.
Salomon ende Marcolphus ed. 1941 (1501)
- 5. Gedrukte moraliserende grappenverzameling. Salomon zegt: Een goet wijf ende schone die is haren man een crone. Marcolphus antwoordt (techniek = denigrering, verdierlijking en omkering): Eenen pot vol melcs behoortmen vanden catten wel te bewaren.
Nieuwe Nederduytsche Gedichten ende Raedtselen ed. 1972 (1624)
- 121-124. Zot-erotisch rederijkersrefrein. De ik mag niet bij zijn geliefde komen. De stokregel luidt: Gelijck een Kat die daer niet by en mach.
6b Hoerenkater = invectief voor man die met hoeren omgaat, bordeelbezoeker
[De Jongh 1995a: 43. De term katsjager = hoerenloper (17de eeuw, ook reeds in 16de eeuw?).]
Plaijerwater ed. 1907 (circa 1400)
- 179 (vers 317). Werrenbracht tot de pape: Wat maechtij hier, hier, segc, horen cater!
De verlooren zoone ed. 1941 (1583)
- 159 (vers 26). Het ene sinneke tot het andere: Swycht! au! hoerecatere.
Aert van idelheijt ed. 1998 (XVIB)
- 179r (vers 101). Rederijkersspel. Mannelijk personage scheldend tot ander mannelijk personage: Neen hoeren kaetere.
Leander ende Hero ed. 2002 (1621)
- 137 (Spel 2, vers 257). Rederijkersspel. Sinneke tot ander sinneke: Ghy hoeren katere.
7 Kater, kat = (invectief voor) duivel
[De Vooys 1926: 80 / 258, signaleert duivels in de gedaante van (zwarte) katten. Bax 1948: 176. De duivel luisterde naar de naam van helsche cater of helsch catere. Blaschitz 1992: 603-604. Eine ausführliche Beschreibung über die Huldigung des Teufels in Gestalt eines Katers findet sich in der Bulle Papst Gregors IX. aus dem Jahre 1233. ( ) Die Verwandlung des Teufels in einen Kater und die auf sein Erscheinen erfolgende Unzucht erscheinen seit Alanus als Topos in der mittelhochdeutschen Literatur. Der Kater ist nun Symbol für Unzucht und für den Teufel.]
Dialogus miraculorum I ed. 2003 (1219-23)
- 229-230 (afdeling 4, hoofdstuk 33). Latijns stichtelijk traktaat. Een duivel in de gedaante van een kat.
- 314 (afdeling 5, hoofdstuk 6). Duivels in de gedaante van katten met lelijke brandvlekken.
- 363 (afdeling 5, hoofstuk 47). De duivel neemt soms de gedaante van een kat aan.
- 364 (afdeling 5, hoofdstuk 50). Duivels in de gedaante van katten.
- 421-422 (afdeling 6, hoofdstuk 36). Kat = duivel. Met uitleg waarom de kat en de leeuw met de duivel vergeleken worden: om hun roofzuchtigheid.
Legenda aurea II ed. 1993 (circa 1260)
- 52. Verzameling heiligenlevens. Een duivel heeft de gedaante van een er gevaarlijk uitziende, vieze kat.
Spiegel Historiael I ed. 1982 - 350 (I Partie, Boek VII, hoofdstuk 67, verzen 109-117). Een exempel over een rijkaard die op zijn sterfbed omringd wordt door zwarte katten en door de duivel meegevord wordt: Teersten dat hi binden huse quam, / Sach hi ghinder ende vernam / Swarte catten, sonder waen, / Om des rijcs mans bedde staen, / Entie zieke sachse mede / Met groter vervaerlijchede, / Ende lach ende rip al over luut: / Jaghet die catten, die catten uut, / Ende helpt mi, si sullen mi scoren! Ook vermeld in Van Oostrom 1996: 230, en in Van Oostrom ed. 1994: 55 e.v.
Merlijn ed. 2004 (1326)
- 175. Tekst van Lodewijk van Velthem. De duivel in de gedaante van een monsterkat.
Die Hexe ed. 1992 (circa 1410)
- 185 (vers 26). Een klucht. En daet niet die helsche cater.
De sacramente vander Nyeuwervaert ed. 1955 (circa 1500)
- 201 (vers 1265). Rederijkersspel. Een duivel noemt een andere duivel: helsch catere.
De Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)
- 120 (verzen 3403-3405). Rederijkersspel. Mannelijk sinneke tot vrouwelijk sinneke: Recht als een catte in hemelrijcke / Sydy hier ongheacht bedroghen.
- 200 (vers 5676). Het ene sinneke tot het andere: Ghy zijt die catere. Hier met misprijzend bedoelde connotatie grote heer.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 602 (vers 23). Rederijkersspel. tVleesch zegt scheldend tegen de Duvel: Ghy weet catten quaet.
Retorijke en Justicia ed. 1993 (1579)
- 22r (vers 342). Rederijkersspel. Gewelt zegt scheldend tot Onnosele: dat u potsvelten schende en die katers plagen. Onduidelijk of hier met katers duivels bedoeld worden
De gebooren blinde ed. 1994 (1579)
- 54v (verzen 437-438). Rederijkersspel. Het ene sinneke tot het andere: Weet ghij ander geen raet, ghij coent Immers catten quaet / en saijen tratten saet Daerder veel in doot bliven.
- 57r (vers 714). Rederijkersspel. Een sinneke over hemzelf en over een ander sinneke: en sullen verstroijen als twee cloecke caters fijn.
Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)
- 112r (verzen 945-946). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke: Ghij vraecht so slecht oft ghij waert een simpel fraeter / maer ghij dubbelde cater, gelijckt wel een pater, van lucifers convent.
Christoffel Wagenaer ed. 1913 (1597)
- 161. Volksboek. De duivel Bael heeft drie koppen: één ervan is als een Catten hooft.
- 162. De duivel Buer heeft de gedaante van een Catte.
Veel volks begeert Vrede ed. 1994 (XVIB)
- 74r (vers 621). Rederijkersspel. Twee neefkens ruziën. Nijt zegt tot Twist: Ghij sijt certeijn wel dapper een groot catere.
De saijer die goet saet saijde ed. 1994 (XVIB)
- 109v (vers 678). Rederijkersspel. Het ene neefke zegt tot het andere: Ghij slecht die cat, die garen sow crabben.
Die becooringe des duvels ed. 1996 (XVIB)
- 44r (vers 737). Rederijkersspel. Geveijnsde Hovaerdije vloekt: Wat Jae bij Lucifers cater.
De Preecker ed. 1997 (XVI)
- 5r (vers 417). Rederijkersklucht. In een exorcismeformule van een pastoor: Ick besweer u hier bij alle wolven catten en cranen. [= De Preecker ed. 1938: 18 (vers 288)]
8a Kat die muizen vangt/eet = men (de vrouw) kan niet tegen zijn (haar) natuurlijke aanleg ingaan
Die Rose ed. 1976 (circa 1300)
- 157 (verzen 9137-9146). Allegorische tekst. De aard van de vrouw wordt door het personage Ami op weinig vleiende wijze in verband gebracht met de aard van de kat. De man die zijn vrouw slaat om haar liefde af te dwingen, handelt naar verluidt verkeerd: Want wie sijn wijf te slane begint, / Om meer van hare te sine gemint, / Slacht den genen die sine catte / Sleet ende roepse weder na datte, / Om te bendenne ende te vane: / Aldus betert een wijf van slane; / Want mach die catte hem ontspringen / Sine coemt weder meer int thingen. / Hi salse laten comen ende gaen / Na haren wille, dats wel gedaen. Met andere woorden: katten en vrouwen moet men niet in een keurslijf proberen te dwingen, want ze zijn zo verwaand en zelfgenoegzaam, dat ze toch altijd hun eigen willetje doen. Zie voor het Franse origineel Roman de la Rose ed. 1974: 276-277 (verzen 9733-9742). Een Nederlandse vertaling van deze laatste passage in Roman van de roos ed. 1991: 265 (verzen 9703-9712). Ami zegt: Belaad je vrouw nooit met verwijten / en ga haar ook niet slaan of smijten, / want hij die denkt met slaan te winnen / dat zij hem méér zal gaan beminnen / als hij daarna haar troost of sust, / is als de man die welbewust / zijn kat slaat om het dier te drillen; / daarna kan hij wel roepen, gillen: / Kom hier, je moet je halsband om! / Het dier blijft weg, het is niet dom. Een gelijkaardige passage treffen we ook aan in de zogenaamde Tweede Rose of Vlaamse Rose (circa 1290), de tweede (veel vrijere) Middelnederlandse bewerking van de Roman de la Rose. Het enige verschil is dat hier de man die zijn vrouw terechtwijst, niet vergeleken wordt met een man die zijn kat slaat, maar (duidelijk minder gelukkig als beeldspraak) met een vrouw die haar kat slaat: Want ic wille dat ghijs getruwet / So wie dat wijf castijt of bluwet / Om hare te doene met crachte minnen / Hi sal int ende dar an so winnen / Als dwijf die hare catte vaet / Ende sint om hare te tammene slaet / Ende sprect toe met arden worden / Ende bintse met vasten corden / Want mach die catte den bande ontgaen / Twijf mach wel messen ant weder vaen [Tweede Rose ed. 1958: 142 (verzen 571-580)]. Zie voor de datering en benaming van deze bewerking Van der Poel 1989: 15/18.
- 161 (verzen 9357-9372). Een tweehonderdtal verzen na het hierboven geciteerde fragment brengt het personage Ami de natuurlijke verwaandheid en zelfgenoegzaamheid van de vrouw een tweede maal in verband met de aard van de kat, ditmaal meer bepaald naar aanleiding van de natuurlijke geneigdheid van de kat om muizen en ratten te vangen: Men mach dat wijf castien niet, / Maer laten gewerden wies si pliet, / Gelijc die katte, die bi naturen / Can die siencie alle uren / Ratten ende musen te vane, / Sonder leren en tscole te gane, / Aldus can twijf hare jugement, / Dat si bi naturen vent. / Wat si werct ende wat si doet, / Dat dinct hare algader wesen goet; / Ende si es niet so menichvoldech, / Dat sine doet dinc, sine esse sculdich / Te doene bi naturen wale: / Daeromme verliest hise altemale, / Diese castijt ende wilt blameren / Van dingen, die si wilt anteren. Zie voor het Franse origineel Roman de la Rose ed. 1974: 282 (verzen 9963-9986). Een Nederlandse vertaling van deze laatste passage in Roman van de roos ed. 1991: 270-271 (verzen 9933-9956): Een vrouw ziet zich niet graag vermaand, / ze is van nature zo verwaand / te menen dat geen mens haar van / haar ambacht nog iets leren kan; / dus als je haar maar nooit ontraadt / haar wil te doen, wordt ze nooit kwaad. / Zoals de kat van huis uit weet: / zó krijg je t beste muizen beet / en daarvoor niet naar school toe moet / en t nimmer afleert, wat je ook doet, / zo weet de vrouw, toch dwaas geboren, / uit haar instinct al van tevoren / bij wat ze doet, of t recht of krom, / en goed of fout is, wijs of dom, / en of, met wat jij van haar eist / ze ook zichzelf een dienst bewijst. / Geen leraar schenkt haar dat idee, / ze kreeg t bij haar geboorte mee; / die kennis gaat ook nooit verloren, / daarvoor is die té ingeboren, / geen vrouw die daarop blokken moet, / het minnen zit haar in het bloed, / want al wie denkt haar te bevelen, / zal nooit haar liefdessponde delen. Men notere dat in deze twee fragmenten de verwaandheid van de vrouw betrokken wordt op de man-vrouwrelatie. De expliciete vermelding van het jagen op muizen én ratten in de Middelnederlandse tekst [althans wat vers 9361 van handschrift A betreft; handschrift C vermeldt in vers 9191 alleen muse, zie ed. 1976: 16] wordt in het Franse origineel slechts weergegeven door het woordje surgeüre (bespringen). Dat de verwaandheid en zelfgenoegzaamheid van de vrouw in de dertiende-eeuwse Roman de la Rose metaforisch in verband wordt gebracht met de kat, is niet zo verwonderlijk als men weet dat in de contemporaine Latijnse artesliteratuur regelmatig de anekdote opduikt van de kat die verliefd wordt op haar eigen spiegelbeeld in het water en daardoor verdrinkt. We treffen dit verhaal onder meer aan in het 22ste boek van Albertus Magnus De animalibus (13de eeuw) [De animalibus ed. 1987: 162 (Boek XXII, Tract. 2, cap. 1, par. 121)] en in het 4de boek van Thomas van Cantimprés Liber de natura rerum (13de eeuw) [Liber de natura rerum ed. 1973: 152 (Boek IV, par. 76, regels 21-27)] wordt deze hebbelijkheid vooral van toepassing geacht op wijfjeskatten. Albertus schrijft: When it (namelijk de kat) spies itself in a mirror, it makes sport with the image, especially in its early years as a kitten when it revels in playful romping. Cats have been known to see their reflection in a deep well and, wishing to play with the reflected image, have fallen into the water and drowned. En Thomas noteert: De kat wordt zo hevig aangetrokken door alles wat op haar lijkt, dat zij, wanneer zij boven een put staat en haar weerspiegeling in het water ziet, in vervoering raakt van haar eigen beeld. Zij springt spontaan naar beneden, verdwijnt in de diepte en wordt zo bedrogen door de valse schijn van haar spiegelbeeld: zij verdrinkt in het haar verzwelgende water. Dit gebeurt vooral wanneer het wijfje op zoek is naar een mannetje en aangestoken wordt door blinde paringsdrift, en in het bijzonder gebeurt het bij jonge katten, die nog weinig ervaren zijn en het gevaar niet kennen (onze vertaling).
Proverbia Communia ed. 1947 (circa 1480)
- 42 (nr. 24). Spreekwoordenverzameling. Als die catte iongen heeft so muyst si wel.
- 52 (nr. 143). Catten kinder die muysen ghaerne. / Cattorum nati sunt mures prendere nati (wat van katten geboren is, is geboren om muizen te vangen).
Salomon ende Marcolphus ed. 1941 (1501)
- 23-24. Gedrukte moraliserende grappenverzameling. Salomon heeft een kat die tijdens de maaltijden een brandende kaars vasthoudt. Marcolphus laat echter muizen los. Bij de derde muis loopt de kat erachter: Marcolf liet doe wtlopen die derde ende als die catte die sach en conste sy haer niet langher onthouden sy werp die kaerse daer henen ende spranc na die muys ende greepse Doe Marcolf dat sach seyde hi den concinck Here nu heb ic voer u gheproeft ende bewesen dat nature gaet boven leere.
Seer schoone spreeckwoorden ed. 1962 (1549)
- 39 (nr. 653). Spreekwoordenverzameling. Qui de chatte naist / souriz prend. Die van catten compt / muyst wel. Harrebomée I.385 en III.247.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 10 (regel 22-25). Spreekwoordenverzameling. Aert laet van aert niet. Die Katte laet haer muysen niet / Die natuere gaet voer die leere/ Die aert gaet voer alle gewoenheyt. / Die Aexter can haer huppen niet laten. De spreekwoorden in deze verzameling zijn niet alfabetisch gerangschikt, maar werden geordend volgens andere principes: soms hebben een groep op elkaar volgende spreekwoorden één woord gemeenschappelijk, ander ekeren is een reeks spreekwoorden bij elkaar geplaatst omdat zij eenzelfde thema behandelen [vergelijk Meadow 1992: 150]. Bij de hierboven geciteerde vier spreekwoorden is het tweede principe van toepassing: alle vier betekenen zij dat men aangeboren neigingen moeilijk kan overwinnen en dat dit vaak onverstandige of dwaze handelingen tot gevolg heeft. Dit laatste onderdeel van de betekenis wordt slechts expliciet vermeld in het spreekwoord die natuere gaet voer die leere [vergelijk over dit spreekwoord Stoett 1981: 229 (nr. 1100) en Ter Laan 1984: 233], maar doordat de spreekwoorden bij elkaar staan en eenzelfde thema behandelen, is het logisch dat zij elkaar aanvullen en verduidelijken. Warnersen gebruikte als bron voor zijn Gemeene Duytsche Spreckwoorden onder meer de Duitse spreekwoordenverzameling van Johannes Agricola von Eisleben [zie ed. 1959: VII-X en Meadow 1992: 156-158. In zijn editie van de Gemeene Duytsche Spreckwoorden bezorgde Kloeke een paralleluitgave van de met Warnersens spreekwoorden overeenkomstige teksten uit Agricola, waarbij hij gebruik maakte van een druk uit 1534]. In deze verzameling wordt de hierboven geciteerde spreekwoordenreeks als volgt weergegeven: Art lest von art nicht, die Katze lesst yhres mausens nicht / Marcolfus beweisete, Art gieng für alle gewonheyt. / Die krawe geet yhres hupffens nicht ab [ed. 1959: 10* (Ag 131-132)]. Marcolphus is één van de twee hoofdfiguren uit een in de middeleeuwen zeer populaire traditie die de lelijke maar listige boer Marcolphus confronteert met de wijze koning Salomon. In 1501 verscheen te Antwerpen bij Henrick Eckert van Homberch Dat Dyalogus of Twisprake tusschen den wisen coninck Salomon ende Marcolphus, een zogenaamd volksboek in proza dat een Middelnederlandse exponent vormt van deze traditie. In het eerste deel voeren Salomon en Marcolphus een discussie, die bestaat uit een reeks spreuken die afwisselend door de twee gesprekspartners naar voren worden gebracht. Het tweede deel bestaat uit een opeenvolging van dertien anekdoten, waarin Marcolphus zich steeds de meerdere toont van Salomon. Het Marcolfus beweisete van Johannes Agricola slaat ongetwijfeld op de zesde van deze anekdoten (zie supra).
- 50 (regel 23). Twil al muysen/ dat van Catten compt.
Lebeer 1939/40 (1577)
- 186 / 202. Een spreekwoordenprent van Jan van Doetinchem uit 1577. Bij een kat die op een muis zit te loeren, staat de tekst: Twill all muusen watt van Catten comt. Het feit dat de titel van deze prent luidt: De Blauwe Huijcke is dith meest ghenaemt, maer des Werrelts Idel Sprocken hem beeter betaemt [zie Lebeer 1939/40: 171 en De Meyer 1970: 334/340 (nr. 56)], wijst erop dat de uitgebeelde spreekwoorden een pejoratieve connotatie met zich dragen, met andere woorden de situaties en de personen waarnaar de uitgebeelde spreekwoorden metaforisch verwijzen, zijn steeds in een of ander opzicht afkeurenswaardig. Toen Stoett het spreekwoord het muist wat van katten komt verklaarde als de jongen vertonen de aard van de ouden, aangeboren eigenschappen laten zich niet verloochenen, voegde hij daar dan ook terecht tussen haakjes aan toe: Meestal in malam partem [Stoett 1981: 225 (nr. 1084)]. Andere moderne auteurs beperken zich vaak ten onrechte tot de neutrale verklaring kinderen hebben de aard van hun ouders. Vergelijk onder meer Ter Laan 1984: 160 en Cox e.a. 1988: 22 (nr. 9). Zie Lebeer 1939/40: 202-203, voor een vergelijking van de teksten op acht bekende varianten van deze prent.
Sinnepoppen ed. 1949 (1614)
- 103 (Tweede Schock, nr. XLII). Embleem. Het motto luidt: t Wil al Muysen wat van Katten komt. Dit spreekwoord wordt toegepast op de wapens van edellieden, die vaak dieren bevatten en aangeven dat de edellieden in kwestie hun vaderland willen en kunnen beschermen. De nakomelingen van de vroegere edellieden voeren nog steeds deze wapens en genieten dankzij de dapperheid van hun voorvaderen nu nog bepaalde voorrechten.
Lebeer 1939/40 (XVIII)
- 191/228. Een spreekwoordenprent, uitgegeven door L.J. Fruytiers [geboren te Mechelen in 1713, overleden te Antwerpen in 1782, zie Lebeer 1939/40: 164 (noot 4)] te Antwerpen in de achttiende eeuw. De prent is een burijngravure die 80 spreekwoorden uitbeeldt, met Frans-Nederlandse bijschriften. Op het rechtergedeelte van de prent zit net onder het midden een kat op een muis te loeren, en boven de kat staat de tekst: Le naturel du chat cest / prendre des souris / Twilt al muysen wat / van catten comt. Zie voor een afbeelding de omslagwikkel van Harrebomée 1980. Voor jongere vindplaatsen van dit spreekwoord, zie Harrebomée 1980: III.247-249. De prent is vrijwel een kopie van de burijngravure die door Théodore Galle uitgegeven werd te Antwerpen na 1600 (1ste staat) en door Jean Galle te Antwerpen, waarschijnlijk na 1633 (2de staat). Nochtans komt de kat met de muis niet voor op de prenten van de Galles.
Iconologia ed. 1971 (1644)
- 392b-393ab. Bewerking van Ripas iconologisch traktaat. Rebellione (oproer) wordt weergegeven door een gewapende jongeman met een kat op zijn hoofd. Hy draeght den Kat op t hoofd: om dat dit Dier een beeld van de Vryheit is, niet willende in bedwangh staen, maer vry zijn, en daerom voerden de oude Alanen, Burgundiers en Swaben, gelijck Merodius syt, een Katte in haere Vaendels, om te betoonen, dat zy, gelijck de Katten, het onlijdlijck achteden, van iemant onderdruckt te werden.
- 573b-574a. Liberta (vrijheid) wordt uitgebeeld door een vrouw met naast haar een kat. De Katte bemint de Vryheyt boven maeten, en daerom voerden de Oude Alanen, Burgundiers en Swaben, dieselve, gelijck Metodicus Macrobius verhaelt, in haere Vaendelen, om te betoonen, dat, gelijck dit Dier niet magh lijden, dat het in eens anders geweld opgeslooten is, alsoo achteden zy oock onlijdelijck de slavernie te verdraegen.
8b Kat die muizen/ratten vangt/eet // bedrog
De natura rerum ed. 1973 (XIII)
- 151 (Boek IV, caput 76, regels 4-6). Latijnse artestekst van Thomas van Cantimpré. Hij schrijft over de kat onder meer: Het is een vuil en hatelijk dier. Het jaagt op alle soorten muizen. Als de kat hen gevangen heeft, put zij hen eerst uit door ermee te spelen, en daarna eet zij de bedrogen muizen op (onze vertaling).
Der naturen bloeme I ed. 1980 (circa 1270)
- 126 (Boek II, verzen 2853-2858). Artestekst van Jacob van Maerlant. Over de kat onder meer: Onreyne es soe, muse ende ratten / Dit sijn alle proie der catten. / Als sise vaen, so spelen sier mede, / Ende na menighe onsalichede, / Die si hem hebben ghedaen, / Eten sise danne saen.
Die Rose ed. 1976 (ca. 1300)
- 179 (verzen 10.392-10.398). Allegorische tekst. Het personage Valsch Gelaet vergelijkt zijn eigen bedrieglijk gedrag met het gedrag van een kat die ratten en muizen vangt: Want waer ic ga, mi es altoes met / Baraet (bedrog); ine soeke niet el dan datte. / gelijc niet el en soect die catte / Dan die ratten ende musen / Harentare ende achter huse. / Aldus so jagic minen staet, / Daer ic met decke mijn baraet. Zie voor het Franse origineel Roman de la Rose ed. 1974: 308 (verzen 11.065-11.070). Een Nederlandse vertaling van deze laatste passage in Roman van de roos ed. 1991: 298 (verzen 11.034-11.040). Valse Schijn zegt: Wat mij betreft, k richt mijn lantaren, / wat ik ook doe, steeds op t misleiden. / Zoals kater Tibert zich wijdde / gelijk, zou k zeggen, alle katten, / aan vangst van muizen en van ratten, / zoek ik, en ik ben eerlijk toch? / altijd, alom naar het bedrog.
Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
- 45-46 (Winterstuc, hoofdstuk 11, regels 81-98). Theologisch compendium. Dirc van Delf vergelijkt de grilligheid en onbetrouwbaarheid van de menselijke fantasie, één van de vijf inwendige zinnen, met de kat die met de muis speelt: Die vierde is fantasia, dat is fantasie, properlic een wijsrasen. Dese sinne heeft hoor celle boven inden hoofde ende staet als dat ruwe bloemkijn opten appel of als een punt in een cirkel. Dese celle is seer ruum ende slecht ende daer in so valt veel wercs: op ende neder, hoghe ende laghe, ghins ende weder, verre ende na vermengelic die beelde op te halen ende weder wech te werpen: als een cat speelt mitter muus, also kiestse ende verwerptse mit veel ghedenckens. ( ) Dese tymmert burghen in Arabien ende werptse weder neder mit veel ghedenckens, si suect goutberghen in Vrieslant; also vreemde settet si haer saken. Si is also wel onledich slapende als wakende, want si staet recht als een onrust in een ureclock.
Bijns ed. 1875 (1528)
- 39 (Boek I, refrein 12, strofe a, verzen 13-14). Vroed rederijkersrefrein over de warrige tijden en over het bedrog en de ontrouw van de mensen: Tvolk speelt met malcanderen, gelijc de catte / Speelt metter ratte; men siet trouwe verstijven.
De Verloren Sone ed. 1985 (1540)
- A2v-A3r. Gedrukt volksboek. De Verloren Zoon zegt tot zijn vader over zijn broer: Maer ic en achs niet twee gruysen / Alle sinen nidighen spijt / Noch sijn smeckende (= vleierige) muysen. Muizen (werkwoord) betekent hier: spreken.
Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
- 47 (regel 11). Spreekwoordenverzameling. Hy speelt daer mede/ als die Catte mit der Muys.
Etymologicum ed. 1974 (1599)
- 227. Nederlands-Latijns woordenboek van Kiliaan. Katten-spel. ludus sive iocus hostilis & simulatus: post lusum enim devorat aelurus murem captum (vijandig en vals spel of gescherts: na het spel verslindt de kat immers de gevangen muis).
8c Kat die muizen vangt/eet = duivel die zondaars te pakken krijgt (connotatie: bedrog)
Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
- 88 (nr. 26). Een Latijnse fabelverzameling. For over the unjustly acquired morsel sits the Devil, the cat who devours souls.
- 163 (nr. 115). Idem. Such are many men who do not want to obey either mother church or their parents or their masters. Instead, they prance boldly about. Thence the mouser that is, the Devil comes forth against them tempting them. And he devours them all, down to the last one, and casts them into Gehenna!
Des coninx summe ed. 1907 (1408)
- 418 (paragraaf 412). Biechtspiegel. Ende die duvel speelt dicwijl mit dustanighen menschen, recht als die catte mitter muys die si ghevanghen heeft, want als si daer lanc ghenoech mede ghespeelt heeft, so eet sijse.
Christoffel Wagenaer ed. 1913 (1597)
- 61. Volksboek. De hoofdpersoon roept een duivel op: Op den anderen dach riep hy synen Geest Averhaen, de welcke niet lange en vertoefde, maer quam terstont synen Heere te dienst, want hy wachte op hem, ghelijck die Catte op die Muys.
8d Kat die muizen (of ratten) vangt/eet = sterkeren verdrukken de zwakkeren
Duytsche adagia ofte spreecwoorden ed. 2003 (1550)
- 221 (nr. 57.2). Spreekwoordenverzameling. Ghelijc de cat met de muys. Dat is alsmen met yemant speelt ende men gheeft hem eenen stoet dattet bloet daer nae volghe, soo seytmen, hy speelt met hem ghelijck de cat met de muys, dat is: hy bruyckt nijcheyt (felheid) in sijn speelen.
Weydts ed. 1969 (1567)
- 15 (strofe 1, verzen 9-10). Het manifest als katholieke propaganda tegen de protestanten bedoelde strofische gedicht Gesten vande guen. Een berouwvolle geus en beeldenstormer wordt aan het woord gelaten. In de eerste strofe klaagt hij over de verdrukking die de geuzen moeten lijden vanwege de katholieke overheid, waarbij hij de katholieke heren vergelijkt met katten en de geuzen met muizen: Nieuwers en cryghen wy eeneghe addresse / de groote catten met ons als met de musen jocken. De grote katten = de katholieke heren, die de muizen = de geuzen in hun macht hebben.
Verberckmoes 1998 (XVId)
- 164 (afbeelding). Een zilveren draagpenning, Nederlands, na 1583: vóór de troon van Granvelle speelt een gemijterde kat met een muis. Op pagina 166 wordt uitgelegd: die kat en die muis = Granvelle die met de Nederlanden speelt.
Moorkensvel ed. 1977 (1600)
- 36. Toneelspel. Geesken geeft zich over aan haar man: Ick sie wel het is verloren arbeyt / Dat haer de Muys teghen de Katte leyt.
De Voorleden Tijt ed. 1932 (XVIIa)
- 30 (verzen 437-438). Rederijkersspel. Magere Tijt bedreigt Elck Een. Deze laatste wijst hem spottend terecht: Ick soude u te niete doen met allen, / Gelijck de katte speelt met de muijs.