Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    12-12-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: The Canterbury Tales (deel 2)
    Chaucer’s Tale of Melibee [Fragment VII, Group B2, vs. 967-1.888]

    “Melibee (Mellibeus) is een machtige, rijke man wiens vrouw (Prudence/Prudencia) en dochter (Sophie) op een dag worden mishandeld door zijn drie oude vijanden: Wereld, Vlees en Duivel. Melibee wil zich wreken en roept zijn buren, kennissen en vrienden samen om hem raad te geven. De jongeren onder hen sporen hem aan een oorlog te beginnen. Prudence maant hem echter aan tot kalmte en voorzichtigheid. Tussen de twee echtgenoten ontspint zich dan een lange dialoog, waarin Prudence haar zedenlessen verkondigt en Melibee hiertegen zijn bezwaren oppert. Uiteindelijk wijkt Melibee echter voor de zachte aandrang van zijn vrouw en raakt hij ervan overtuigd dat oorlog voeren nooit een goede oplossing is. Hij sluit vrede met zijn drie vijanden.”

    Het verhaal van Melibee is een preek in dialoogvorm of een moraliserend debat dat handelt over de vraag of geweld al dan niet moet gewroken worden door geweld. Prudencia’s antwoord op deze vraag (nee) is opgebouwd rond eindeloze citaten uit klassieke, bijbelse en christelijke schrijvers die geïllustreerd worden door exempelen. Het verhaal gaat uiteindelijk terug op het Liber consolationis et consilii (Het Boek van Troost en Raad) dat in 1246 geschreven werd door de Italiaan Albertanus da Brescia. Chaucer vertaalde echter de Franse bewerking van dit boek: Le Livre de Mellibée et de Dame Prudence, kort na 1336 geschreven door Renaud de Louens.

    In de middeleeuwen was Albertanus’ traktaat blijkbaar nogal populair: het werd bewerkt in een zestal volkstalen waaronder het Middelnederlands (een veertiende-eeuwse rijmbewerking en een prozavertaling van Dirc Potter, daterend van circa 1425). The Riverside Chaucer [p. 17] noteert: ‘Partly because of its style, but mostly because of its allegory, moralizing and long catalogues of proverbs, the Melibee is not often admired by modern readers’. In 1899 noemde dr. Mather uit Boston Chaucers bewerking: ‘this rather stupid piece’. Bernard Overmaat, die in 1950 een editie bezorgde van Potters bewerking (die overigens ook teruggaat op de Franse Livre de Mellibée et Prudence), was van mening: ‘Als verhaal is het mislukt, maar als betoog is het helder’. Om een kat een kat te noemen: ondanks het feit dat een aantal moderne auteurs Chaucers verhaal van Melibee en Prudence lijken te willen rehabiliteren (The Riverside Chaucer stelt zelfs dat de kwesties die erin behandeld worden, nog altijd actueel zijn), is het een màteloos vervelend geval met al die aan elkaar geplakte citaten uit vroegere auteurs en uit de bijbel, en heeft het ons in de 21ste eeuw werkelijk bijzonder weinig (zeg maar: niets) te vertellen. Dat oorlog voor niks goed is, wisten we ook al zonder het gezeur van Albertanus da Brescia.

    Sommige Chaucer-exegeten zijn van mening dat Chaucer dit langdradige verhaal vertelt om zich te wreken op de waard en diens brutale onderbreking. Merkwaardig is dan wel dat die waard het verhaal van Melibee juist heel erg blijkt te appreciëren (zie infra).

    Words of the Host to the Monk [Fragment VII, Group B2, vs. 1.889-1.990]

    “De waard is heel opgetogen over het verhaal van Mellibeus en zijn vrouw Prudencia en vindt het spijtig dat zijn vrouw niet heeft kunnen horen hoeveel geduld Prudence met haar man had. Vervolgens wendt hij zich tot de monnik die er volgens hem heel gezond en weldoorvoed uitziet en naar verluidt heel geschikt zou zijn om een mooi nageslacht te genereren. De monnik laat het allemaal over zijn kant gaan en kondigt aan dat hij een aantal tragedies gaat vertellen.”

    The Monk’s Tale [Fragment VII, Group B2, vs. 1.991-2.766]

    “De monnik vertelt geen echt verhaal, maar hij reciteert een aantal tragedies. Met een ‘tragedie’ werd in de middeleeuwen geen toneelstuk bedoeld, maar wel, zoals de monnik zelf uitlegt: Tragedy means a certain kind of story, / As old books tell, of those who fell from glory, / People that stood in great prosperity / And were cast down out of their high degree / Into calamity, and so they died. Het gaat in deze verhalen dus eerder over slachtoffers dan over helden, die door toedoen van Fortuna vanuit hun bevoordeelde positie in het ongeluk worden gestort. Zo vertelt de monnik ons over de val van Lucifer, Adam, Hercules, Caesar, Alexander de Grote, Nero en vele anderen.”

    Words of the Knight and the Host [Fragment VII, Group B2, vs. 2.767-2.820]

    “De monnik wordt ruw onderbroken door de ridder die stelt dat het prettiger is te luisteren naar verhalen over voorspoedige mensen dan naar verhalen over ongelukkigen. De waard voegt daaraan toe: Let’s have no more of it. God bless you, master, / It’s an offence, you’re boring us, that’s why! / Such talk as that’s not worth a butterfly … Even later nodigt hij de nonnenpriester, Sir John, uit om op zijn beurt een verhaal te vertellen.”

    En inderdaad: de korte tragediën van de monnik zijn oervervelend. Misschien beleefde Chaucer net een zwak moment? Of wellicht dateren deze stukjes uit zijn vroege periode, zoals sommige kenners beweren. De rode draad doorheen de verhaaltjes van de monnik is dat aards geluk onveranderlijk leidt tot ellende en verdriet, wat mooi past bij een kloosterling die zich normaal gesproken hoort af te sluiten van de aardse ijdelheden. Nochtans wordt de monnik in de General Prologue beschreven als een weldoorvoede en wellustige persoon, verzot op lekker eten en jagen en geneigd om de regels van zijn orde te negeren, wat dan toch weer minder goed past bij de stichtelijke verhaaltjes die hij vertelt.

    The Nun’s Priest’s Tale [Fragment VII, Group B2, vs. 2.821-3.446]

    “Chauntecleer de haan en zijn vrouw, de hen Lady Pertelote, slapen en Chauntecleer heeft een nachtmerrie over een ros monster dat hem wegsleept. Dan volgt een lange en geleerde conversatie tussen haan en kip over de voorspellende waarde van dromen. Lady Pertelote zegt dat het allemaal leugens zijn, maar Chauntecleer meent dat er dikwijls veel waarheid achter schuilt. De haan geeft tijdens zijn betoog blijk van een bewonderenswaardige intellectuele achtergrond: hij citeert uit de losse pols antieke en bijbelse autoriteiten, maar anderzijds vertaalt hij het Latijnse adagium ‘mulier est hominis confusio’ (de vrouw is het verdriet van de man) wel foutief als ‘de vrouw is de vreugde van de man’. Ongeveer een maand later wordt de haan weggesleept door een vos: de vos vleide de haan omwille van zijn zogenaamd muzikaal talent en Chauntecleer sloot zijn ogen om een lied aan te heffen, waarop de vos zijn slag sloeg. De hele boerderij is gealarmeerd door de ontvoering maar door middel van een slim trucje kan de haan toch nog ontsnappen: hij geeft de vos de raad om even halt te houden en tegen zijn achtervolgers te roepen dat ze naar de hel kunnen lopen. De vos doet dit, maar daarbij moet hij zijn muil openen en dat geeft de haan de kans om in een boom te fladderen. Moraal: wantrouw vleiers en matig je tong.”

    Dit is een voorbeeld van een dierenfabel, waarin dieren handelen en praten als mensen en waarin een duidelijke moraal schuilt. Het is een erg geestig en grappig verhaaltje dat teruggaat op een fabel van Marie de France en op episodes uit de branches II en VI van de Roman de Renart, en vormt een levendig bewijs van Chaucers grote vakmanschap. In de General Prologue wordt merkwaardig genoeg niets verteld over het karakter van de nonnenpriester. Nochtans past het verhaal zeer goed bij zijn verteller, want dierenfabels werden in de middeleeuwen frequent aangewend in preken om stichtelijke boodschappen op een aangename en vlot verteerbare wijze tot bij de toehoorders te brengen. Omdat de nonnenpriester ons op het einde aanspoort om zelf een moraal uit het verhaal te distilleren, lijkt het niet vergezocht om in deze fabel over de haan en de vos onder meer een waarschuwing te zien tegen de duivel die de zwakke, zondige mens tracht te bekoren. Overigens past de met talrijke verwijzingen naar vroegere auteurs gelardeerde discussie over dromen veel beter bij een gestudeerde clericus dan bij iemand uit de lagere klassen.

    Words of the Host to the Nun’s Priest [Fragment VII, Group B2, vs. 3.447-3.461]

    “De waard bedankt de nonnenpriester voor zijn verhaal en stelt tongue in cheek vast dat deze laatste er gezond uitziet en vast heel wat ‘hennen’ zou kunnen bevredigen, als hij geen geestelijke was.”

    The Second Nun’s Prologue [Fragment VIII, Group G, vs. 1-119]

    “Na een stichtelijke waarschuwing tegen Luiheid en Ledigheid volgen een Marialof en een etymologische verklaring van de naam ‘Cecilia’, die – zoals door de tekstbron zelf vermeld wordt – teruggaat op de Legenda aurea (1263-73) van Jacobus de Voragine.”

    The Second Nun’s Tale [Fragment VIII, Group G, vs. 120-553]

    “Het verhaal van de tweede non is een heiligenleven (met name van de H. Cecilia) dat door Chaucer vrij getrouw bewerkt werd naar diezelfde Legenda aurea, met hier en daar een inkorting [vergelijk Legenda aurea ed. 1979: 895-903]. Cecilia (een heilige martelares wier historisch bestaan erg twijfelachtig is, vergelijk onder meer Goosen 1992: 85 en The Canterbury Tales ed. 1987: 942) werd geboren in Rome en wist haar man Valerianus (met wie zij een maagdelijk leven leidde, waarvoor zij door een engel beloond werden met bloemen uit het Paradijs) en diens broer Tiburtius te bekeren tot het christendom. Toen de twee mannen weigerden te offeren aan Jupiter, liet de Romeinse prefect hen onthoofden. Cecilia zelf werd in opdracht van de prefect dagenlang in een kokend bad gezet, zonder schadelijke gevolgen echter, waarop zij door een beul met een zwaard driemaal in de hals werd geslagen. Haar hoofd was maar half van de romp gescheiden en aangezien het vier maal met een zwaard slaan van een veroordeelde onwettelijk was, leefde zij nog drie dagen vóór zij stierf en in de hemel werd opgenomen.”

    Dit ietwat naïeve stichtelijke verhaaltje past uiteraard goed bij een non. De italianiserende stijl (het heiligenleven is geschreven in strofes met het rijmschema ababbcc) doet dat al veel minder. In de General Prologue wordt de tweede non overigens maar even vermeld en wij krijgen dus geen uitgebreide karakterbeschrijving van haar. De Second Nun’s Prologue, die gelukkig erg kort is, valt nogal saai uit, terwijl de Tale zelf tamelijk vlot geschreven is, maar anderzijds toch duidelijk niet behoort tot het beste uit The Canterbury Tales. The Riverside Chaucer [ed. 1987: 942] weet ad rem te melden: ‘Some critics have found the tale dull, but this may simply reflect a modern aversion to saint’s lives. It is the finest saint’s life in Middle English verse’. Of dat laatste inderdaad een referentie is, valt nog maar te bezien.

    Goosen 1992: 86, schrijft: ‘Chaucer nam in The Legend of Good Women ( … ) een Lyfe of Seynt Cecile op’. Dat is manifest onwaar: de proloog van The Legend of Good Women bevat slechts één vers waarin meegedeeld wordt dat Chaucer een leven van de H. Cecilia schreef (And maad the lyf also of Seynt Cecile, zie The Canterbury Tales ed. 1987: 600, F 426), wat dus slaat op The Second Nun’s Tale. Het is niet de eerste maal dat wij Goosen 1992 [= Louis Goosen, Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten, Nijmegen, 1992] betrappen op zulke flagrante onjuistheden.

    The Canon’s Yeoman’s Prologue / The Canon’s Yeoman’s Tale[Fragment VIII, Group G, vs. 54-1.481]

    “Dit verhaal van de knecht van de kanunnik sluit in de proloog aan bij het verhaal van de tweede non. Het gezelschap van pelgrims wordt ingehaald door twee ruiters, een kanunnik en zijn knecht, die mee willen reizen naar Canterbury. Het is vooral de knecht die het woord voert en daarbij een boekje opendoet over zijn meester, die een alchemist blijkt te zijn. In de proloog stelt de knecht zijn kanunnik in een kwaad daglicht en deze laatste rijdt dan ook al snel boos weg. Dat geeft de knecht de gelegenheid een verhaal te vertellen over een andere kanunnik-alchemist die een Londense priester op onbeschaamde wijze bedriegt door hem zogenaamd in te wijden in de alchemistische kunst. Via allerhande trucjes doet de kanunnik de priester geloven dat hij waardeloze metalen in zilver kan veranderen en de argeloze man van God betaalt een grote som voor een waardeloos poedertje, waarmee hij zelf zogenaamd deze transmutatie zal kunnen verrichten.”

    Er is geen bron voor dit verhaal bewaard gebleven, en wellicht komt het dus uit Chaucers eigen koker (misschien had Chaucer er een echte kanunnik-alchemist die hij kende, mee op het oog). De proloog en het verhaal van de knecht van de kanunnik vormen in ieder geval een prachtig stukje bewijsmateriaal voor de stelling dat de gemiddelde weldenkende mens in de (late) middeleeuwen geen hoge pet ophad van de alchemie en van (ten minste een gedeelte van) haar beoefenaars. Na lezing van dit verhaal kan men slechts verbaasd vernemen dat sommigen er niet van overtuigd zijn dat Chaucer erg sceptisch stond tegenover de alchemie (vergelijk The Canterbury Tales ed. 1987: 948). Een passage die in dit verband met vrucht kan geciteerd worden is The Canterbury Tales ed. 1987: 274 (Fragment VIII, Group G, vs. 834-843). The Canterbury Tales ed. 1987: 947-948, bevat trouwens een fraai beknopt overzicht van de geschiedenis en de receptie van de alchemie in de middeleeuwen. The Canon’s Yeoman’s Tale kan overigens niet beschouwd worden als één van de hoogtepunten van The Canterbury Tales.

    The Manciple’s Prologue [Fragment IX, Group H, vs. 1-104]

    “De waard wijst erop dat de kok bovenop zijn paard aan het indommelen is. De kok, die een kater blijkt te hebben van de vorige avond en door de waard wordt ‘veroordeeld’ tot het vertellen van een nieuw verhaal, wordt gered door de ‘manciple’ (kloostereconoom: Van Altena vertaalt met ‘inkoper voor een rechtsgenootschap’) die voorstelt in de plaats van de kok een verhaal te vertellen. De ‘manciple’ veegt echter tegelijk de kok op een nogal brutale wijze de mantel uit en wordt daarvoor terechtgewezen door de waard. De ‘manciple’ maakt het weer goed door de kok uit zijn drinkbus (die gevuld is met wijn) te laten proeven.”

    The Manciple’s Tale [Fragment IX, Group H, vs. 105-362]

    “De ‘manciple’ vertelt vervolgens de fabel van de kraai. Lang geleden woonde de god Phebus (Phoebus) nog op aarde met een zeer knappe vrouw. De erg jaloers aangelegde Phebus had ook een witte kraai die kon praten en zingen. Als op een dag de vrouw van Phebus overspel pleegt, begint de kraai als Phebus weer thuiskomt ‘koekoek, koekoek’ (in de middeleeuwen het internationale woord voor ‘hoorndrager’) te zingen. De vogel legt aan de verbaasde Phebus uit wat er gebeurd is, waarop deze laatste zijn vrouw doodt. Al snel heeft hij echter spijt van zijn daad en hij beschuldigt de kraai ervan een verrader en een leugenaar te zijn. Als straf verandert Phebus de kraai in een zwarte, duivelse, onheilspellende vogel die nog slechts kan krassen in plaats van mooie zang te produceren. De ‘manciple’ legt de moraal van de fabel uit: het is beter op je woorden te letten en de waarheid te verzwijgen, want wie een onaangename waarheid kenbaar maakt aan iemand, loopt kans er zelf het slachtoffer van te worden.”

    Chaucers onrechtstreekse bron voor dit verhaal was Ovidius Metamorphosen, maar zijn rechtstreekse bron was waarschijnlijk een middeleeuwse bewerking hiervan, wellicht de Franse Ovide moralisé. In de General Prologue wordt de ‘manciple’ beschreven als een sluwe kerel die zijn zaakjes financieel goed weet te bestieren, maar naar ons aanvoelen niet speciaal als een bedrieger. In het verleden hebben sommige auteurs aangemerkt dat het verhaal van de ‘manciple’ helemaal niet aansluit bij zijn karakter, noch bij zijn eigen proloog (vergelijk The Canterbury Tales ed. 1987: 952). Duidelijk ten onrechte toch! De moraal die door de fabel van de kraai wordt geïllustreerd, vloeit namelijk volledig harmonisch voort uit het incident dat in de proloog beschreven wordt: de ‘manciple’ heeft daar de kok ongezouten de waarheid verteld, maar is al snel op zijn stappen teruggekeerd omdat de waard hem waarschuwde dat de kok wel eens wraak zou kunnen nemen door het (eventuele) gesjoemel van de ‘manciple’ met zijn boekhouding aan te klagen. Waarop deze laatste zich haast om vrede te stichten met de kok. Wat op zijn beurt dan weer volledig past bij het sluwe, opportunistische karakter van de ‘manciple’ zoals dat in de General Prologue naar voren komt.

    Interessant voor onze Bosch-studie is dat in de proloog van de ‘manciple’ even de hooi-thematiek aan bod komt (hooi als symbool van nietswaardigheid), terwijl in de fabel zelf zowel de ‘vogel in zijn kooi’-topos (een gevangen vogel verlangt altijd terug naar de vrijheid in het woud) als de ‘kat vangt muis’-topos (elke kat wil muizen vangen) voorkomen. Beide topoi dienen om de neiging tot overspel van gehuwde vrouwen te illustreren, hoewel de ‘manciple’ zelf beweert dat het alleen over overspelige mannen gaat. Ongetwijfeld ironisch, want zijn verhaal gaat net over een overspelige vrouw. Het verhaal van de ‘manciple’ over de kraai – beknopt, vlot verteld en wijs als het is – behoort ongetwijfeld tot de betere fragmenten van The Canterbury Tales.

    The Parson’s Prologue [Fragment X, Group I, vs. 1-74]

    “Het is vier uur ‘s namiddags, de zon zinkt naar het westen en iedereen heeft zijn verhaal verteld, behalve de pastoor, die nu door de waard wordt aangesproken. De pastoor weigert echter een berijmd verhaaltje te vertellen. Hij wil wel een leerrijke en stichtelijke preek afsteken, in proza. De waard en de andere pelgrims gaan hiermee akkoord.”

    The Parson’s Tale [Fragment X, Group I, r. 75-1.080]

    “De pastoor houdt een zéér uitgebreid stichtelijk betoog over zonde en boetedoening, waarin onder meer één voor één de Zeven Hoofdzonden behandeld worden en de manier waarop men hen kan bestrijden.”

    Het ‘verhaal’ van de pastoor is eigenlijk een stichtelijk prozatraktaat, meer bepaald een biechtspiegel. Chaucer baseerde zich blijkbaar op de Summa de Poenitentia, een traktaat over boetedoening van de dominicaan Raymund of Pennaforte, en op de Summa vitiorum, een zondenspiegel van de dominicaan William Peraldus. Daarnaast maakte hij ook nog gebruik van de anonieme Summa virtutum et remedie anime en van een aantal minder belangrijke bronnen. Hoewel sommige kenners betwijfelen of Chaucer deze tekst wel zelf geschreven heeft, staat hij – helemaal op het einde van The Canterbury Tales – toch duidelijk op zijn plaats en past hij mooi in het geheel. Terwijl de zon naar het westen aan het zakken is, worden de pelgrims (en de lezers) herinnerd aan hun menselijke zwakheid en zondigheid en krijgt de bedevaart naar Canterbury de allegorische dimensie van een pelgrimstocht doorheen het aardse leven, met als einddoel de eeuwige zaligheid. In de middeleeuwen werden het westen en de zonsondergang geassocieerd met het einde der tijden en het Laatste Oordeel werd steevast uitgebeeld boven de westingang van kerken en kathedralen. Op die manier krijgt Chaucers literaire meesterwerk uit de theocentrische middeleeuwen een geschikte theocentrische afronding.

    Dat alles neemt nochtans niet weg dat het betoog van de pastoor oervervelend en langdradig is. In de moderne Penguin-hertaling van Nevill Coghill wordt het dan ook brutaalweg weggelaten (net als eerder reeds het geval was met het prozaverhaal van Melibee overigens).

    Chaucer’s Retractions [Fragment X, Group I, r. 1.081-1.092]

    “Chaucer neemt afscheid van zijn lezers (in proza). Hij vraagt deze laatsten om Christus te danken als ze bepaalde dingen in zijn tekst mooi hebben gevonden, en om de dingen die niet goed waren, toe te schrijven aan zijn beperkt talent. Vervolgens vraagt hij Christus vergiffenis voor de zondige dingen die hij geschreven heeft, waarop een lijstje volgt met de profane werken die hij geproduceerd heeft (onder meer: de verhalen uit The Canterbury Tales, ‘thilke that sownen into synne’ [degene die aansporen tot zonde]). Voor de stichtelijke boeken die hij geschreven heeft, bedankt hij echter Jezus, Maria en alle heiligen en hij hoopt dat hij zal gered worden op de dag van het Laatste Oordeel. Heere is ended the book of the tales of Caunterbury, compiled by Geffrey Chaucer, of whos soule Jhesu Crist have mercy. Amen

    Uitleiding

    Chaucer, die rond 1387 aan zijn The Canterbury Tales was begonnen, overleed in 1400. Uit de vijftiende eeuw bleven 55 volledige of bijna-volledige kopieën van de Tales bewaard, naast 7 gehavende handschriften die ooit volledig moeten zijn geweest, en 20 handschriften met uittreksels. Voor een laatmiddeleeuwse tekst in de Engelse volkstaal is dat een bijzonder goede score en het wijst erop dat The Canterbury Tales (waarvan fragmenten hoogstwaarschijnlijk reeds vóór 1400 circuleerden in Chaucers Londense kring van kennissen en vrienden) kort na Chaucers dood al erg populair en bekend was.

    Zoals in de inleiding reeds gesteld werd, wordt The Canterbury Tales ondanks het onvoltooide karakter nog steeds algemeen beschouwd als Chaucers meesterwerk, en als een meesterwerk van de Engelse literatuur tout court. The Reader’s Companion to World Literature [editie New York, 1973, p. 89] heeft het over ‘a splendid example of originality and poetic craftsmanship’ en ‘a universal comedy’ (naar analogie met Dante’s Goddelijke Komedie). De Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur [Deel II, C-E, Gent, 1964, p. 105] spreekt van ‘het hoogtepunt van de Engelse literatuur vóór Shakespeare’, en zo zou men rustig nog een tijdje kunnen doorgaan met het verzamelen van lovende citaten.

    Duidelijk is dat The Canterbury Tales behoort tot de canon. Terecht? Om op deze vraag een antwoord te formuleren, zouden wij nu – na een volledige (niet-gecensureerde, niet-ingekorte) lectuur van de Tales – in staat moeten zijn. Wat het esthetische criterium betreft (is een literair kunstwerk mooi, origineel en aantrekkelijk geschreven en geeft het op die manier aanleiding tot leesplezier?), scoort The Canterbury Tales alles bij elkaar genomen en zeker voor een middeleeuwse tekst, vrij aardig, zonder dat men van een 100% geslaagd geheel kan spreken. Vijf van de 24 verhalen zijn zonder meer pareltjes in hun genre die zonder veel moeite ook de lezer van de 21ste eeuw nog kunnen inpalmen. Het zijn de verhalen van de molenaar (de middeleeuwen die zich van hun pikant-humoristische zijde laten zien), van de vrouw van Bath (inclusief haar lange, maar geen moment vervelende proloog), van de aflaatkramer (een knap verteld exempel met een beklijvende boodschap), van de nonnenpriester (een leuke en wijze dierenfabel, met een belezen maar slecht Latijn sprekende haan als hoofdfiguur) en van de kloostereconoom (nog zo’n behartenswaardige fabel, maar ditmaal over een praatzieke kraai). Daar komt dan nog bij dat de General Prologue, met zijn fraaie ‘Natureingang’ en sprankelende portretten van middeleeuwers, eveneens tot het beste van The Canterbury Tales behoort, net als de vol levendige dialogen stekende overgangsstukjes tussen de verschillende verhalen.

    Vijf andere verhalen (die van de rentmeester, de klerk, de grondbezitter, de schipper en de priorin) zijn evenmin te versmaden, maar scoren toch net iets minder qua leesplezier dan de zonet genoemde onderdeeltjes. De resterende 14 verhalen (waarvan er weliswaar twee onafgewerkt zijn en twee voortijdig onderbroken worden) zijn echter duidelijk minder vlot toegankelijk, en vergen van de moderne lezer wel degelijk een ernstige inspanning om de lectuur tot een goed einde te brengen. Het langdradige verhaal over Melibee en de superlange prozapreek van de pastoor vormen hiervan de meest opvallende voorbeelden. Al bij al blijkt The Canterbury Tales qua esthetische waarde een score te behalen van zo’n 50%, wat – zoals gezegd – voor een middeleeuws werk zeker niet onaardig is, maar anderzijds toch aantoont dat van teksten die tot de canon behoren, niet altijd mag verwacht worden dat ze voor de volle 100% leesplezier garanderen.

    Dat The Canterbury Tales overigens terecht tot de canon mag gerekend worden, blijkt manifest wanneer we ook het cultuurhistorische criterium laten meespelen (leert het literaire kunstwerk ons iets over de tijd en de omgeving waarin het ontstond?). Op dit vlak scoort Chaucers meesterwerk heel wat hoger dan 50%, want het brengt ons een flink stuk dichter bij de middeleeuwen, en vooral dan bij het veertiende-eeuwse Engeland. Bovendien blijkt dat één van de thema’s die in heel wat van de verhalen weerkeren, dat van de liefde, de erotiek en het huwelijk te zijn: niet alleen krijgen we bij Chaucer op die manier als het ware een encyclopedisch overzicht van wat de middeleeuwers over deze interessante aangelegenheden dachten, maar daarnaast blijkt wat gezegd wordt, vaak ook nog relevant te zijn voor de relatieproblematiek anno nu. De proloog van de vrouw van Bath en vooral ook haar fraaie verhaal (draaiend rond de kernvraag: What thyng is it that wommen moost desiren? – antwoord: de baas spelen over hun partner) zijn hier de duidelijkste voorbeelden van.

    Conclusie. De verzuchting van Larry D. Benson in The Riverside Chaucer [p. 22]: ‘One wonders if a more finished, more nearly perfect version could have been any more satisfying’, is wellicht een klein beetje overdreven, maar dan ook slechts een klein beetje.

    Esthetische quotering: ***½
    Cultuurhistorische quotering: ****½
    Algemene quotering: ****

    [explicit 5 mei 2001]


    Geef hier uw reactie door
    Uw naam *
    Uw e-mail
    URL
    Titel *
    Reactie * Very Happy Smile Sad Surprised Shocked Confused Cool Laughing Mad Razz Embarassed Crying or Very sad Evil or Very Mad Twisted Evil Rolling Eyes Wink Exclamation Question Idea Arrow
      Persoonlijke gegevens onthouden?
    (* = verplicht!)
    Reacties op bericht (0)



    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Klik hier
    om dit blog bij uw favorieten te plaatsen!


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs