HET DERDE HUWELIJK (Tom Lanoye) 2006
[Er werd gebruik gemaakt van de Boektoppers-editie van deze roman: Van In, Wommelgem, 2010, 391 blz. (origineel: Prometheus, Amsterdam, 2006)]
Hoofdpersonage van deze roman is Maarten Seebregs, een terminaal zieke (aids?), homoseksuele ex-locatieschout, wiens partner Gaëtan een tijd geleden overleden is aan kanker (hij vroeg om euthanasie maar Maarten durfde de stap niet zetten). Het boek is verdeeld in acht delen (die verder opgedeeld zijn in hoofdstukken) en in het eerste deel krijgt Maarten van ene Norbert Vandessel het voorstel om tegen fikse betaling een schijnhuwelijk aan te gaan met diens vriendin Tamara, een Afrikaanse immigrante. Vandessel heeft namelijk al twee huwelijken met immigrantes achter de rug en wordt nu in het oog gehouden door de immigratiedienst. Als alles goed gaat, kan Maarten scheiden van Tamara, waarna Vandessel zijn derde huwelijk kan aangaan. De eerste zin van het boek wordt uitgesproken door deze Vandessel: Je trouwt met haar, je woont met haar, je leeft met haar. Maar raak haar aan en ik sla je morsdood.
Lanoye heeft zijn roman op vakkundige wijze gecomponeerd, want in ieder deel wordt in het lang en het breed een nieuw aspect van de geschiedenis van dit schijnhuwelijk uitgewerkt (waarbij de gebeurtenissen in het heden vlot verweven worden met herinneringen aan de homoseksuele relatie met Gaëtan) zodanig dat de lezer constant geboeid blijft en op het einde van elk deel zelfs nauwelijks kan weerstaan aan de drang om meteen aan het volgende deel te beginnen (wat onmiskenbaar een compliment is aan het adres van de auteur). Zo wordt in het tweede deel de eerste week beschreven van het samenwonen met Tamara, in het derde deel krijgen Maarten en Tamara bezoek van twee immigratie-ambtenaren (een man en een vrouw: Karel en Jenny) die hen komen controleren, in het vierde deel brengen beide tortelduifjes een bezoek aan Maartens vader die in een rusthuis zit en met wie Maarten een zeer slechte relatie heeft, in het vijfde deel wordt de kerkelijke trouw beschreven én de vooravond van die trouw (Maarten die in het Stadspark een jonge Marokkaan pijpt wiens boventanden echter tijdens het orgasme vast komen te zitten aan de piercing door zijn onderlip: Ig fig fast, ig fig fast). In het zesde deel krijgen Maarten en Tamara op de tram ruzie met een stel Marokkaanse relschoppers (het eindigt ermee dat Maarten in elkaar getrapt wordt) en laat Karel aan Maarten fotos zien waarop Tamara zit te knuffelen met een andere Afrikaan: zij beweert dat het haar broer is. In het zevende deel verhuist die zogenaamde broer, Phillip, vanuit het asielcentrum naar het huis van Maarten, maar op een dag betrapt Maarten (die meer en meer sympathie is gaan opvatten voor Tamara en tegelijk seksueel aangetrokken wordt door die Phillip) hen in de slaapkamer terwijl zij soixante-neuf aan het plegen zijn. Phillip blijkt niet Tamaras broer te zijn, maar haar vriendje. Maarten is zeer boos maar het eindigt ermee dat er een triootje ontstaat, waarbij Maarten onder Tamara ligt terwijl deze laatste anaal genomen wordt door Phillip, zodat Maarten kan fantaseren dat hij met Phillip neukt. Voor het tot orgasmes kan komen, staat echter plots Norbert Vandessel op de voordeur te bonken want die is erachter gekomen dat Tamara zwanger is (van Phillip natuurlijk). Vandessel staat op het punt Maarten te wurgen maar dan slaat Phillip Vandessel neer met een zware hamer. In het achtste en laatste deel pleegt Maarten (die heel de tijd zieker en zieker is geworden) zelfmoord door in de zee te lopen. Zijn hele erfenis gaat bij testament naar Tamara.
Je kan dus niet zeggen dat er niets gebeurt in dit verhaal en de thematiek is dan ook rijk: schijnhuwelijken, het Belgische immigratiebeleid, euthanasie, allochtone relschoppers, homoprostitutie, zelfmoord, het komt hier allemaal aan bod en fraai zijn ook de vaak behoorlijk racistische uitspraken van de uitgebluste, cynische misantroop Maarten die tegelijk dichter en dichter naar de kleurlinge Tamara toegroeit. Het resulteert uiteindelijk in een dubbele houding van haat én liefde tegenover allochtonen en immigranten (zoals ook het geval is in Los van Tom Naegels) die stof tot nadenken en discussie geeft.
Bovendien is de stijl waarin Lanoye dit alles vertelt, helemaal niet onaardig. Er is dus die voortdurende afwisseling tussen het heden en het verleden, er zijn heel vaak fraaie aforistische frasen over de tekst uitgestrooid (voorbeeld op pagina 341: Democratie is een spijtig concept als je in de minderheid bent), de verteltoon is constant luchtig (vanuit de personale verteller Maarten) en doet vaak en opvallend denken aan de stijl van Willem Elsschot, er is de voortdurend naar de filmwereld verwijzende beeldspraak die Maartens inwendige monologen lardeert (erg functioneel aangezien Maarten een ex-locatiescout uit de Belgische filmwereld is), er zijn de talrijke culturele referenties (van Immanuel Kant over Bruegel tot Viscontis Death in Venice) die voor wie ze herkent het leesplezier verhogen, en last but not least bevat de roman een ferme dosis humor.
Soms valt deze humor wat flauwtjes uit, zoals wanneer Maarten beschrijft hoe hij als jongen door broeder econoom op school misbruikt werd: Ik weet alleen niet meer waar het plaatsvond. In de sacristie of in de refter. Daar moet ik dringend weer eens voor in therapie. Sapristi (p. 169). Die sapristi is er te veel aan. Of nog, wanneer Maarten een kerkkoepel beschrijft met een gigantische geschilderde Jezus: Als je er twee minuten naar kijkt, word je zo stoned als een kasseidreef (p. 171). Te gezochte woordspeling. Op andere momenten is de humor echter wel geslaagd, zoals wanneer Tamara de in zijn kruis geschopte Maarten moet verzorgen en deze laatste zijn gezwollen geslacht beschrijft: Dit was zelfs geen pompoen meer. Dit was een nieuw soort zwam uit een of ander regenwoud. Een satansboleet (p. 285). Je ziet het zó voor je. Er zijn ook hele passages die werkelijk hilarisch zijn en, toevallig of niet, dit zijn vooral ook de passages die een serieus pornogehalte hebben, maar waarbij de humor constant als bliksemafleider fungeert: de fellatioscène in het Stadspark bijvoorbeeld, de scène waarin Maarten Tamara en Phillip betrapt bij de 69 [De kop van Phillip draait me verbaasd tegemoet. Hij houdt, met beide handen onder haar billen, de derrière van Tamara nog steeds omhoog, als bood hij mij haar kontgat aan als eierdopje (p. 352-353): dat eierdopje doet het hem], of nog de scène waarin Maarten, Phillip en Tamara een triootje aangaan maar waarbij de fun voor Maarten verpest wordt doordat hij ontzettende buikkrampen krijgt [Ik voel een gigantische buikwind opzetten. Bij elke stoot die ik probeer ten uitvoer te brengen, voel ik hem winnen aan kracht en urgentie. Wat in mij opsteekt, is niets minder dan een donderslag. Bewoners van Los Angeles refererend aan de alles vernietigende aardbeving die ze vrezen zouden spreken van the big one. Zo voelt het ook aan. (p. 363)].
Al bij al en zonder nu van deze roman een onverbiddelijk meesterwerk te willen maken: het is een bewonderenswaardig staaltje vakwerk dat Lanoye hier serveert, en het toont aan dat hij heel wat treden hoger op de literaire ladder staat dan bijvoorbeeld zijn oude kompaan Brusselmans. Enige puntjes van kritiek zijn er nochtans ook wel. Zo wordt het in feite nooit duidelijk waarom die Maarten Seebregs in zijn laatste levensjaar (p. 58) heel dat gedoe met die negerin op zijn hals haalt. Het geld? Maar dat is toch boebkes als je weet dat je over een jaar dood bent? Waarom die Vandessel perse een derde huwelijk met een Afrikaanse wil aangaan, en wat er is misgelopen met die vorige twee huwelijken, is ook zoiets dat nooit uit de verf komt. Het einde van de roman (Maarten die zelfmoord pleegt door in zee te lopen) is niet zon beetje cliché, komt duchtig uit de lucht gevallen en is ronduit zwak (het lijkt wel alsof Lanoye zich er snel met een jantje-van-leiden wou vanaf maken). Minder belangrijk, en eigenlijk alleen relevant voor Antwerpenaren, is het volgende. Wanneer die fotos getoond worden van Tamara en Phillip, zitten deze laatsten te vrijen op een bank op de linkeroever. We lezen dan: Aan de overkant, rechteroever, ging de zon onder achter het grootste petrochemische havencomplex van Europa (p. 301). Dat is carrément onmogelijk, want vanop de linkeroever kijk je naar het oosten en de zon gaat toch onder in het westen?
Leuk voor insiders is ten slotte wat op de paginas 386-387, nota bene door een homo (Maarten/Lanoye), gezegd wordt over de Visconti-film Death in Venice: Nooit begrepen dat die prent voor een meesterwerk wordt aangezien. Aan het blonde mormel dat moest doorgaan voor de goddelijke Tadzio vond ik helemaal geen zak. Een anorexiepatiënt in een matrozenzwembroek, waarvan het gestreepte onderlijfke vastzit aan een vormeloze, slecht gevulde onderbroek? Ik zou er ook zwart van beginnen te zweten, en de cholera krijgen of was het malaria? Een mormel in een matrozenzwembroek, haha! Overigens, en weer ernstig nu: Het Geluidshuis bewerkte deze roman van Lanoye tot een audiofilm. Te bekijken op de site www.geluidshuis.be (nog niet gedaan weliswaar).
Quotering: 3,5
(gelezen: april 2011 / besproken: 12/05/11)
[explicit]
|