TM36 : Het vechtende paar
Wij wenden ons nu tot de groep vogels met abnormaal grote afmetingen die zich in het water tegen de linkerrand van het middenpaneel bevinden en zodanig gerangschikt zijn dat zij een naar rechts omgevallen, langbenige driehoek vormen. De punt van de driehoek bestaat uit de details TM36 en TM37 die zo als het ware aan het hoofd van de vogelprocessie staan en daarom wellicht iets vertellen over de manier waarop de grote vogels moeten geduid worden. Bekijken wij eerst detail TM36.
In het water staan een man en een vrouw met lange blonde haren tegen elkaar aangedrukt. Met de armen die van de toeschouwer afgewend zijn, houden zij mekaar bij de rug vast. De andere armen, die voor de toeschouwer duidelijk te zien zijn, lijken in een soort schermutseling verwikkeld: de rechterhand van de man houdt de linkerarm van de vrouw (waarvan de hand opengeplooid is) in een stevige greep. Opvallend is hoe de man met een wat nijdige blik de toeschouwer recht in de ogen kijkt. De vrouw van haar kant lijkt langs het hoofd van de man heen te kijken.
Bax beperkte zijn iconografische beschrijving van dit detail tot één weinigzeggend zinnetje: Links omarmt een jonge man een meisje [Bax 1956: 52]. Zijn bewering dat de man de vrouw omarmt is overigens slechts gedeeltelijk correct. Het paar omarmt elkaar enkel met de armen die voor de toeschouwer niet zichbaar zijn. Wat de wel zichtbare armen doen, kan nauwelijks teder of liefdevol genoemdworden, eerder het tegenovergestelde. Vanwaar dan deze daad van ogenschijnlijke agressiviteit?
Voor wie enigszins vertrouwd is met de laatmiddeleeuwse erotische beeldspraak, herinnert het hier besproken fragmentje onmiddellijk aan de talrijke plaatsen in de Middelnederlandse literatuur waar het motief vechten gebezigd wordt als eufemistische metafoor voor de coïtus. Zo aarzelt in een zot-erotisch refrein uit een verzamelbundel met rederijkersgedichten uit 1524 de mannelijke ik om een liefdesrelatie aan te gaan, met de woorden:
Om eens teghen myn lief al naect te vechten Om enen camp te beslechten te bedde by venus der goddinnen (
) om eens soe veele en wil icks niet beghinnen.[1]
[Om een keer met mijn lief helemaal naakt te vechten, / om een strijd aan te gaan / in bed met de godin Venus, / (
) zelfs al ging het om nog veel meer: ik wil er toch niet aan beginnen.]
En in een ander zestiende-eeuws rederijkersrefrein (een lofgedicht op de vrouw) wordt gesteld: Dworstelen tegen vrouwen geen bequamer strydt [er is geen aangenamer strijd dan het worstelen met vrouwen].[2]
Bosch beeldde in TM36 dus hoogstwaarschijnlijk de geslachtsdaad uit door middel van een in zijn tijd zeer goed bekend literair-erotisch motief. Men zou de interpretatie daarbij kunnen laten, ware het niet dat nog een aantal vragen onbeantwoord blijven. Waarom bekijkt de man de toeschouwer enigszins nijdig? Waarom is de linkerhand van de vrouw zo opvallend geheven en opengeplooid? En last but not least: vanwaar het merkwaardige detail van de gestrekte pink aan de rechterhand van de man? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is het noodzakelijk TM36 in verband te brengen met het tafereeltje onmiddellijk rechts ervan, TM37.
|