Een man omarmt een reusachtige aardbei en bijt erin. Hij draagt een vreemd, plantaardig hoofddeksel dat eindigt in een lange, gekromde steel met twee donkere bolvormige vruchten. Dit tafereeltje bevindt zich vlak naast TM7 en lijkt daarom met dit laatste detail een verband te hebben. Hoogstwaarschijnlijk hebben we dus ook hier te maken met een homoseksuele man. Dat hij door de twee anderen wordt buitengesloten, wordt niet alleen bevestigd door zijn opvallende hoofddeksel, maar ook door zijn niet echt vrolijk te noemen gelaatsuitdrukking.
Op het middenpaneel treffen we nog een aantal andere figuren aan met rare, gefantaseerde hoofddeksels, nu eens mannen, dan weer vrouwen. Wanneer Bosch ongewone of opvallende voorwerpen bovenop iemands hoofd schildert, dan blijkt het steeds de bedoeling om iets over dit personage te verduidelijken, zoals ook manifest het geval is met de trechter op het hoofd van de kwakzalver en het boek op het hoofd van de vrouw op het Keisnijding-paneel (Madrid, Prado) of met de grote dobbelsteen op het hoofd van de vrouwelijke ziel op het rechterbinnenluik van de hier besproken triptiek. Het is een methode die Bosch vermoedelijk heeft overgenomen van de middeleeuwse allegorische traditie, zoals we die bijvoorbeeld leren kennen in teksten als Die pelgrimage vander menscheliker creaturen, een vijftiende-eeuwse vertaling van een veertiende-eeuws Frans origineel. In dit verhaal, dat op allegorische wijze het leven van de mens op aarde beschrijft, ontmoeten we bijvoorbeeld een oude vrouw die een bed op haar hoofd meedraagt. Al snel verneemt de lezer dat deze dame de personificatie is van Ziekte en dat zij de mens, als hij oud is, ziek te bed doet liggen zodat haar meesteres (de Doot) hem gemakkelijk kan vinden en meenemen.[1]
Dat de steel en de twee bolvruchten op het hoofd van de aardbei-eter het mannelijk geslachtsorgaan symboliseren, lijkt zonder meer duidelijk. In zestiende-eeuwse erotische rederijkersteksten fungeert de term steel in elk geval een aantal malen als metafoor voor de penis. In een zot-erotisch refrein uit de verzamelbundel van Jan van Doesborch (1528/30) zegt een man bijvoorbeeld tot een meisje: Die ruyter sprack: mijnen eglentier / Sal ick int aertrijc wel bringen schier, / Den steel is stijf ghelijck den stake [de ruiter sprak: mijn rozenstruik / zal ik eens gauw in de aarde planten, / de steel is stijf als een staak].[2]
De gedachten van de aardbei-eter gaan dus blijkbaar uit naar het mannelijk geslachtsorgaan, en bijgevolg naar seks met een man. Dat zijn verlangen echter niet bevredigd wordt, valt eveneens af te leiden uit zijn hoofdbedekking. Wanneer we deze namelijk interpreteren als een mutse, dan biedt zich de uitdrukking de mutse dragen aan, die in talrijke varianten frequent aangetroffen wordt in de zestiende-eeuwse rederijkersliteratuur (overigens zowel toegepast op mannen als op vrouwen), en blijkens het Nederlands-Latijnse woordenboek van Kiliaan uit 1599 ook in het gewone Middelnederlandse taalgebruik voorkwam. Kiliaan geeft als verklaring voor mutse enerzijds: pileus, pileum, vitta, mitra, mitella [hoed, vilten muts, hoofdband, tulband, hoofdband], en anderzijds: caecus amor, amoris oestrum, amor impotens, caecus [blinde liefde, liefdesdrift, hartstochtelijke liefde]. De zegswijze de mutse dragen wordt als volgt verklaard: Caeco amore ardere, miserè amare, perditè amare, insanire amore, caecum esse amore, efflictim deperire, insano amore capi [door blinde liefde verteerd worden, hevig liefhebben, dodelijk verliefd zijn, gek worden van liefde, blind zijn van liefde, smoorverliefd zijn, door dwaze liefde gegrepen worden].[3] Om een nog niet opgehelderde reden kon in de zestiende eeuw het dragen van een hoofddeksel (in de teksten gaat het soms om een gebreide muts die onder de kin wordt vastgeknoopt, maar zeker niet altijd) dus metaforisch in verband worden gebracht met hopeloze verliefdheid.[4] De term muts(e) kon overigens ook verwijzen naar een verliefde jongen als dusdanig of naar het meisje waarop hij verliefd is.[5]
Dat het bij dit alles wel degelijk gaat om een metaforische en dus denkbeeldige muts, blijkt duidelijk uit een amoureus refrein waarin de ik-persoon zegt: Moet dat mutsken niet abelijc zijn gewracht: / al heb icse op thooft men sietse doch niet [is dat mutsje niet knap gemaakt: / al heb ik haar op het hoofd, toch ziet men ze niet].[6] Om het hevige verlangen van de man in TM8 weer te geven, kon Bosch natuurlijk niet anders dan deze denkbeeldige muts wél uitbeelden en hij deed dat op een erg originele manier, waarbij een onderdeel van de muts (de steel en de bolletjes) aangeeft dat het hier gaat om het homoseksuele verlangen naar een andere man. Zeer waarschijnlijk wordt de erotische begeerte van de man ook weergegeven door de reusachtige aardbei waarvan hij gulzig en met veel overgave (zie de tanden en de omhelzende armen) een hap neemt.
Abnormaal grote aardbeien komen nog meer voor op het middenpaneel (zie TM13, TM28 en TM??). In het Bosch-oeuvre zijn ze echter verder totaal afwezig. Meestal worden de aardbeien in de Tuin der Lusten geïnterpreteerd als symbolen van het bedrieglijke erotische genot, waarbij men zich vooral baseert op wat broeder José de Siguença, eertijds bibliothecaris van het Escorial, in 1605 over het drieluik schreef. In het derde deel van zijn Historia de la Orden de San Geronimo wijdde deze Spaanse kloosterling enkele bladzijden aan de Bosch-schilderijen die zich op dat moment in het Escorial bevonden. Over het drieluik dat wij nu de Tuin der Lusten noemen, noteerde hij onder meer:
El otro tiene por sugeto y fundamento vna florecilia y frutilla de estas qua llamamos fresas, que son como vnos madroñuelos, que en algunas partes llaman maiotas, cosa que a penas se gusta, quando es acabada.
[Het andere (schilderij) heeft als onderwerp en basismotief een plant en een vrucht van de soort die wij aardbeien noemen, die eruit zien zoals de vruchten van de aardbeiboom die in sommige streken maiotas worden genoemd, dingen die nauwelijks een smaak nalaten als ze opgegeten zijn.]
Een aantal regels verder heeft Siguença het over het schilderij del madroño [van de vrucht van de aardbeiboom] en op de volgende bladzijde beschrijft hij het middenpaneel van het drieluik als het paneel de la gloria vana, y breue gusto de la fresa o madroño, y su olorcillo, que a penas se siente, quando ya es passado [van de ijdelheid en van de vluchtige smaak van de aardbei of van de vrucht van de aardbeiboom, en van zijn geur die men nauwelijks waarneemt, of hij is al verdwenen]. En na een uitweiding over de dieren op het middenpaneel (die naar verluidt de menselijke ondeugden uitbeelden) luidt het:
Y ansi se hazen estos monstruos y disparates, y todo para vn fin tan apocado y tan vil, como es el gusto de vna vengança, de vna sensualidad, de vna honrilla, de vna apariencia y estima: y otras tales que no llegan a penas al paladar, ni a mojar la boca,qual es el gusto y saborcillo de vna fresa o madroño, y el olor de sus flores.[7]
[En zo ontstaan deze monsters en grilligheden, en dat alles voor een zo verachtelijk en laag doel als de smaak van de wraakzucht, van wellustigheid, van schijn, van uiterlijk vertoon en aanzien. En van andere dingen die men nauwelijks kan proeven of gebruiken om de mond te bevochtigen, zoals ook het geval is met de smaak en het aroma van een aardbei of van een vrucht van de aardbeiboom, en met de smaak van hun bloesems.
Sinds de lezing die Herman Colenbrander in november 2001 gaf op het Bosch-congres Jheronimus Bosch revealed? The painter and his world in s-Hertogenbosch, weten we dat Siguença het hier heeft over twee verschillende aardbeisoorten, zoals bevestigd wordt door het volgende citaat uit Plinius Naturalis historia: Aliud corpus est terrestribus fragis, aliud congeneri eorum unedoni, quod solum pomum simul e frutice terraque gignitur [het vlees van de grondaardbei is verschillend van dat van de vrucht van de aardbeiboom, die ermee verwant is. De aardbei is de enige vrucht die zowel aan een struik als op de grond kan groeien].[8] Enerzijds is er sprake van de alom bekende, op de grond groeiende aardbei (fragaria vesca, in het Spaans: fresa), anderzijds van een aardbeivariant uit het Middellandse Zee-gebied, de arbutus unedo (in het Spaans: madroño), die groeit aan een struik (de aardbeiboom)die wel twaalf meter hoog kan worden. De paarsgewijs groeiende vruchten van deze aardbeiboom lijken sterk op een fors kersenpaar, maar de stengel heeft geen omgekeerde V-vorm, wel een omgekeerde Y-vorm. In TM25 draagt de staande vrouw een koppel madroñovruchten op het hoofd.
Zoals men in de citaten hierboven zelf kan vaststellen, heeft Siguença het voortdurend over de gewone aardbei (fresa) én over de vrucht van de aardbeiboom (madroño), zodat wat hij zegt op béide aardbeivarianten van toepassing is. Volgens de Spaanse auteur laten de aardbei en de madroño nauwelijks een smaak na als men ervan geproefd heeft, en daarom vergelijkt hij hen met het vluchtige genot dat de aardse ijdelheden opleveren. In 2001 noteerde Marijnissen:
Et, malheureusement, nous ne disposons pas de la moindre indication nous prouvant que cette espèce de fraise (
) aurait eu, aux anciens Pays-Bas, une signification allégorique pour désigner les plaisirs illusoires.[9]
Het cultuurhistorische materiaal rond de betekenis van de aardbei in de Nederlanden rond 1500 is inderdaad bijzonder mager. In het door mij onderzochte Middelnederlandse tekstcorpus ben ik de aardbei (Middelnederlandse benamingen: frese, eerdbere, eerdbesie[10]) slechts één keer tegengekomen: in een lofgedicht op de vrouw uit een handschrift van 1460-70, waarin de goede vrouwen vermaand wordt hun eer te bewaren, so machtu smaken de edele fresen / Na dat ons scriftuere openbaert [dan mogen jullie proeven van de edele aardbeien / zoals de Bijbel ons verklaart].[11] Dit sluit aan bij de bevindingen van Vandenbroeck, die in 1989 drie interessante bladzijden aan de aardbei wijdde.[12] Hij signaleert dat aardbeien in de religieuze iconografie als positief symbool konden voorkomen, onder meer in voorstellingen van het Aards Paradijs, in afbeeldingen van Maria en het kindje Jezus en in heiligentaferelen. Hij noteert verder dat in de profane liefdes- en huwelijksiconografie rond 1500 aardbeien vaak erotische connotaties konden hebben en dat in de profane en religieuze moralisering van de zestiende eeuw aardbeien konden verwijzen naar bedrieglijk zingenot.
Vooral dit laatste is een belangwekkend gegeven in verband met de aardbeien op Bosch middenpaneel. Vandenbroeck noemt onder meer een Vlaams wandtapijt uit het begin van de zestiende eeuw waarop het plukken van aardbeien blijkens een begeleidende tekst (hic latet anguis in herba) verwijst naar verderfelijke geneugten, en een beschilderd houten bord van circa 1590 waarop aardbeien begeleid worden door bijbelcitaten die waarschuwen voor de omgang met hoeren. In deze context kan ook verwezen worden naar randversieringen in geïllumineerde handschriften. In een Brugs handschrift van Valerius Maximus Facta et dicta memorabilia daterend van circa 1470 zien we bijvoorbeeld een miniatuur van een badstoof, als illustratie bij een tekst die waarschuwt voor de onkuisheid die vaak in badstoven bedreven wordt. In de randversiering zien we rechts een aantal aardbeien, terwijl onderaan en boven vogels van vruchten pikken (onder meer druiventrossen).[13] Dit laatste is een motief dat we ook bij Bosch aantreffen in een pejoratieve context, onder meer bovenop de poort van het Aards Paradijs vlakbij de Verdrijving van Adam en Eva, op het linkerbinnenluik van de Hooiwagen-triptiek. In de gegeven context lijkt het aannemelijk dat de aardbeien in de rand een gelijkaardige, naar onkuisheid verwijzende betekenis hebben als de kersen die in de hoofdminiatuur gegeten worden door naakte, badende koppeltjes. Dat aardbeien als randversiering in verluchte manuscripten echter ook een positieve betekenis konden hebben, blijkt uit een getijdenboek, vervaardigd circa 1525 in de omgeving van Maastricht, waarin de maand mei voorgesteld wordt via een miniatuur van een verliefd paartje in een landschap, terwijl in de randversiering aardbeien, kelkbloemen en een vogel worden afgebeeld.[14]
Ofschoon het literaire bewijsmateriaal rond de symboliek van de aardbei dus schaars is en de vrucht in de laatmiddeleeuwse iconografie zowel positieve als negatieve connotaties kon meedragen, zullen (zodra men de totaalbetekenis van het drieluik laat meespelen) de meeste moderne Bosch-auteurs het ongetwijfeld, net als Vandenbroeck, eens zijn met José de Siguenças benadering uit 1605. Op het middenpaneel van de Tuin der Lusten verwijzen de aardbeien naar het bedrieglijke, vluchtige en zondige genot van de erotiek. En in TM8 meer bepaald naar het (volgens laatmiddeleeuwse normen) verwerpelijke genot van de homo-erotiek.
|