In een kleine boomgaard, waarin rode vruchten groeien die op appelen lijken, bevinden zich vier personen, twee vrouwen en twee mannen. De linkse van de in het gras zittende blonde jonge vrouwen heeft de rechterhand op de buik gelegd en steunt haar linkerhand op de linkerknie. Zij wisselt een opvallend intense blik uit met een zich naar haar toebuigende jongeman die in zijn armen een uit de kluiten gewassen aardbei draagt. De rechtse vrouw bijt in één van de rode vruchten en kijkt toe hoe een met gesloten ogen en afgewend gelaat achterover leunende jongeman bezig is een andere rode vrucht te plukken met de linkerhand.
Naar aanleiding van fragment TM8 leerden we de aardbei reeds kennen als een symbool van het bedrieglijk-vluchtige, zondige genot van de aardse erotiek. In het hier besproken fragment lijkt de jongeman via het aanbieden van een grote aardbei de blondine uit te nodigen tot het minnespel, waarbij de erotische spanning tussen beide figuren af te lezen is uit de toch wel merkwaardige wijze waarop beiden elkaar van dichtbij diep in de ogen kijken en uit de plaatsing van haar hand op haar buik. Men zou uit dit laatste detail zelfs kunnen afleiden dat de grote aardbei in onderhavig geval ook de schoot van de vrouw symboliseert, hoewel dit met de beschikbare gegevens niet meer dan een vermoeden kan zijn.
De erotische betekenis van de aardbei wordt in elk geval verder bevestigd door de handeling van het vruchten plukken van het andere koppel. Bax en Vandenbroeck hebben er in het verleden reeds terecht op gewezen dat het plukken van vruchten in Middelnederlandse teksten metaforisch kon verwijzen naar de geslachtsdaad.[1] Deze beeldspraak bleef overigens niet beperkt tot het Middelnederlandse taalgebied. Reeds in Ovidius Remedia amoris (1 A.D.) staat de uitdrukking Veneris decerpere fructum (van Venus fruit plukken) voor het genieten van de liefde en de erotiek en in een anoniem Occitaans meilied uit de periode 1100-1300 klaagt een wellustige dame naar aanleiding van haar afwezige minnaar: Maar hijs niet hier. Kom, wie plukt nu mijn vruchten? [2]
De Middelnederlandse bewijsplaatsen die Bax en Vandenbroeck gaven, kunnen nog met een aantal andere worden aangevuld. In Die Rose (circa 1300), de Middelnederlandse bewerking van de Roman de la Rose, leert een oude koppelares dat het jonge meisje al vroeg de liefde moet bedrijven: Die vrocht van minnen sal si lesen / Alsi in hare joeget sal wesen [de vrucht der liefde moet zij plukken, als zij nog jong is].[3] In de rederijkerslyriek wordt het plukken van vruchten graag geassocieerd met liefdesgenot. Zo zegt een verliefde jongeman in een amoureus refrein: O swaer besueren, vol van dolueren / als mij haer opsien mach ghebueren / bin ic pluckende der minnen vruchten [o hevig lijden, vol van smarten, als ik haar blikken mag voelen, dan pluk ik de vruchten der liefde], en in een ander amoureus refrein zegt een verliefde man over de jaloerse nijders: want ic vrese si souden met willen eeten / ende plucken van haren sueten vruchten [want ik vrees dat ze mee zouden willen eten en haar zoete vruchten plukken].[4] In een amoureus refrein van Anna Bijns zegt een meisje over haar lief: Door zijn comste ic vruchten van minne plucke [als hij er is, pluk ik liefdesvruchten].[5] In Marcus van Vaernewijcks Catechismus der minne (1564), een soort hoofs vraag- en antwoordspel over de liefde, zegt een ridder:
Wat doet de minnaers, soet int onpluycken, Ghebruycken, dat sy minnende begheren, En plucken de vruchten vander liefden struycken, Twelck is in liefden een solacelijck gheneren? Maer wat helpt datmen siet schoon appelen oft peren, Alsmen daer af en mach noch plucken noch proeuen: Het sien doet verblyden, maer niet prouen, bedroeuen.[6]
[Wat zorgt ervoor dat de minnaars, na het zoete begin, kunnen krijgen wat zij liefdevol begeren en dat zij de vruchten van de liefdesstruik kunnen plukken, wat in de liefde een troostend effect heeft? Want wat helpt het zien van mooie appelen of peren, als men er niet van mag plukken of proeven: het zien ervan doet verblijden, maar niet mogen proeven, doet bedroeven.]
De metaforische parallel die in dit citaat wordt getrokken tussen het plukken en proeven van appels enerzijds en liefdesgenot anderzijds, kan verhelderend werken bij wat Bosch in TM13 schilderde. De topos kon echter ook voorkomen in een naar zondige erotiek verwijzende context. In een zestiende-eeuws rederijkersspel zegt de door de sinnekes op het slechte pad gebrachte hoofdpersoon tot de hoer Verblintheijt in Sonden: dus Laet ons malcander omhelsen sonder schromen / en vander wellusten bomen soette vruchten plucken [laat ons elkander dus zonder aarzelen omhelzen en zoete vruchten van de bomen der wellust plukken].[7] En in een rederijkersspel van Robert Lawet uit 1583 klinkt de Verloren Zoon met een hoer om plucken der mellodien fruut [op het plukken van het fruit van genot].[8]
Omdat de rechtse, met gesloten ogen achterover liggende jongeman wel lijkt te dromen, zou men kunnen nagaan of de middeleeuwse droomsymboliek in dit verband relevant is. Deze blijkt echter, via een Weense druk (circa 1500) van de Somnia Danielis, niet meer op te leveren dan: In pomerio deambulare leticiam signat [in een boomgaard rondwandelen betekent vrolijkheid].[9] Het lijkt dan ook aannemelijker dat de dromerige gelaatsuitdrukking van de figuur door Bosch bedoeld is om genot weer te geven, en dat de boomgaard, via de aanwezigheid van vruchten, fungeert als erotische locatie die makkelijk aanleiding geeft tot dubbelzinnige beeldspraak, zoals in een zot-erotisch rederijkersrefrein waarin de lezer het advies krijgt: Lust v fruyt en ghi sijt ten bogaert gerocht, Ghi souter met uwen cluppel in smijten [heb je zin in fruit en ben je in de boomgaard geraakt, dan moet je er met je kluppel in slaan].[10]
|