TRAGER DAN DE SNELHEID (Herman Brusselmans) 2010
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2010, 237 blz.]
De figuur Louis Tinner speelde in twee vroegere romans van Brusselmans al een rol: in De man die werk vond was het een neurotische jongeman die werkzaam was als bibliothecaris in een overheidsinstelling en in Nog drie keer slapen en ik word wakker was het een al wat oudere neurotische boekhandelaar. In dit nieuwe boek is Louis Tinner een vijftiger geworden (net als Brusselmans zelf), maar nog altijd even neurotisch. Hij heeft zijn boekhandel verkocht en is gehuwd met ene Zoë, een dame die genoeg geld heeft en verdient (als personal shopper : iemand die rijke vrouwen advies geeft bij hun aankoop van kleren en dergelijke) opdat Louis gewoon thuis zou kunnen blijven. Met Zoë heeft Louis de laatste tijd geen seks meer, maar ze hebben wel een 12-jarige zoon, David, en ze wonen in een huis in Gent dat nog aan Hugo Claus heeft toebehoord. Louis denkt dat hij een dichter is en spendeert een gedeelte van zijn tijd aan het schrijven van (manifeste snert-)verzen, onder het motto: wat Claus kon, kan ik ook. De rest van zijn vrije tijd besteedt hij aan het rondhangen in cafés (waar nergens toe leidende, vaak compleet absurde gesprekken worden gevoerd), aan het kopen van een pijp en een alpinopet (want die dingen zijn des dichters), aan het rondwandelen met zijn zoontje door Gent (als die een werkstuk moet maken over gebouwen), en aan het vijf maal bedriegen van zijn vrouw.
De eerste vier keer gebeurt dat overspel met vrouwen die zonder uitzondering erg lelijk zijn: de verkoopster van de alpinopet, een cafébazin, een dikke negerin (een klant van zijn vrouw) en zelfs zijn oude schoonmoeder (die net weduwe is geworden). De seks is zonder uitzondering abominabel (Louis is semi-impotent), maar telkens zijn de vrouwen hem toch bijzonder dankbaar. Op het einde van het verhaal (dat zoals altijd bij Brusselmans met haken en ogen aan elkaar hangt) treedt Louis samen met nog enkele andere prutsdichters op in een tent in Waarloos. Het optreden is een compleet fiasco en ontaardt in een halve rel wanneer hij zijn gedicht De kameel van Auschwitz voordraagt. Hij loopt weg uit de tent maar wordt gevolgd door Eva, het veertienjarige vriendinnetje van David. Met dat meisje bedriegt hij zijn vrouw voor de vijfde keer, ergens tussen de struiken, anaal (want zij wil haar maagdelijkheid voor David bewaren). De seks is deze keer wel goed en Louis Tinner was voor even een mens in evenwicht. Doek.
Typisch voor de Tinner-figuur zijn overigens ook de talrijke rechtse, racistische, vrouw- en homo-onvriendelijke opmerkingen en beweringen die hij doorheen gans het boek rondstrooit. Typisch voor Brusselmans zijn de bladvullende, op louter fantasie gebaseerde uitweidingen (je krijgt dan bijvoorbeeld plots een heel verhaal over het leven en de familie van Chopin dat compleet uit de duim gezogen is) en de sneren en vegen uit de pan die gericht zijn aan Bekende Vlamingen en collega-auteurs. Passeren deze keer de revue: Hugo Claus, Roos Van Acker, Erwin Mortier, Eline De Munck, Kristien Hemmerechts, Annelies Verbeke, Yves Petry, Matthias Schoenaerts, Herman Van Molle en we vergeten er vast nog een paar. De humor, Brusselmans sterkste troef die echter in zijn boeken van de laatste jaren maar op een laag pitje staat, is ook nu weer bijzonder zwak. Redelijk vlot geschreven is het allemaal wel, zodat nogmaals bevestigd wordt dat wat Brusselmans schrijft, amusementsliteratuur is, zij het ook dit keer weer van middelmatig allooi.
Quotering: 2,5 (13/01/11)
|