PALLIETER (Felix Timmermans) 1916
[Roman, uitgegeven door Het Laatste Nieuws met een licentie van Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2003, 190 blz.]
Ooit nog als cadeau gekregen voor onze twaalfde verjaardag, en nu na al die jaren nog eens herlezen, dit pronkstuk van de Vlaamse heimatliteratuur. Timmermans schreef het boek tussen zijn 25ste en 28ste, in de jaren vlak voor de Eerste Wereldoorlog, nadat hij hersteld was van een operatie met verwikkelingen. Van 1912 tot 1914 verscheen de tekst in afleveringen in De Nieuwe Gids en in 1916 (midden in de oorlog!) werd het uitgegeven bij Van Kampen en Zoon in Amsterdam, nadat Timmermans eerst tevergeefs een uitgever in Vlaanderen had gezocht. Bij de katholieken in Vlaanderen en Nederland viel het boek in slechte aarde, het werd als godslasterlijk beschouwd en in 1933, ter gelegenheid van de zestiende druk, verscheen dan ook een gekuiste versie (pas in 1966 kwam de oorspronkelijke versie weer op de markt). Desondanks werd Pallieter samen met De Witte van Ernest Claes dé steadyseller in Vlaanderen. Zodanig zelfs, dat de naam Pallieter een soortnaam werd: een bewonderenswaardige prestatie toch, te vergelijken met een bambi, een lassie of in het Frans met het woord renard dat het Oudfranse goupil verdrong. Met een pallieter wordt volgens Wikipedia een levensgenieter, één die de dag plukt bedoeld. Op bladzijde 127 kerft Pallieter zijn levensmotto in de schors van een boom: Melk den dag!
Een merkwaardig boekje blijft het, deze Pallieter, ondanks Boons bekende (en grotendeels ook wel terechte) uitspraak dat boekjes zoals die van Ernest Timmermans de mensen in slaap wiegen, terwijl het juist hen wakker schudden is wat ze moeten doen. In Pallieter tovert Timmermans de Nete-vallei rond Lier om in een soort paradijselijke wereld waarin Pallieter met volle teugen van het leven geniet. De lezer wordt daarbij om de haverklap om de oren geslagen met lyrische natuurbeschrijvingen, of het nu lente, zomer, herfst of winter is, er wordt overvloedig gegeten en gedronken, er wordt gelachen met bijgeloof en kwezelarij maar even goed druipt er van de bladzijden een soort pantheïstische bewondering voor de door God geschonken schoonheid van de wereld. En de moraal van dat alles is heel eenvoudig: Zo gaat het altijd voort en altijd rond, het ene maakt plaats voor het ander, en staat ge nu met uw tien geboden in het haar, of op uw vinger te zuigen, de waarom komt ge toch niet te weten [p. 11]. Honderdzeventien bladzijden verder luidt het: De wereld draait rond, hij (= Pallieter) draait mee en er is maar één verschil en dat is: dat hij van het draaien geniet. En dat geeft of verdeelt men met de beste wil der wereld niet aan anderen
[p. 128].
Een merkwaardige figuur ook blijft die Pallieter. Hij voert het hele boek geen klop uit, maar geld lijkt geen probleem te zijn. Over naaste familie wordt nergens gesproken. Hij woont samen op een hoeve met een dikke meid, Charlot, die hem weliswaar bruur noemt maar toch niet zijn zuster blijkt te zijn (zoals Marcel Janssens beweert, vergelijk bladzijde 175 waar Charlot de meid wordt genoemd). De ene keer gedraagt Pallieter zich als een sympathieke deugniet (als hij bijvoorbeeld winden laat, naakt gaat zwemmen of een ruit kapot gooit met een sneeuwbal), op een ander moment zit hij met tranen in de ogen als de pastoor gedichten van Guido Gezelle voorleest. Veel gebeurt er niet in de roman (een plot met conflictstof of dramatische toppen is ver te zoeken), maar Pallieter wordt wel verliefd op Marieke, het petekind van Charlot. Dat belet hem echter niet om op een avond op een passerende kar te springen en te flirten met de eerste de beste boerenmeid [p. 59] of later nog bij een dans in het midden van de zomervelden een andere boerenmeid (een mollig ding met blote braaien en armen en een blozend gezicht vol rosse zomersproeten) al dansend tegen zich aan te drukken en gulzig haar waggelende heupen te betasten [p. 91]. Uiteindelijk trouwt hij dan toch met Marieke en zij krijgen een drieling, maar omdat er een treinspoor dwars door zijn hof gaat getrokken worden, trekt hij op het einde met heel zijn hebben en houden in een woonwagen de wijde wereld in. Met de geleerde woorden van Marcel Janssens: Overal is hij gulzig en gretig bij, slurpt en smakt aan Moeder Aarde met haar duizend borsten. Hij is een gelukzalige hyperbool in een oase van pre-industriële arcadische vredigheid en ecologische gezondheid. En inderdaad: de positieve levensgenieterij ligt op elke bladzijde voor het opscheppen, een miskraam of een misoogst is ondenkbaar in Pallieter. Pallieter en Marieke lijken wel een nieuwe Adam en Eva vóór de zondeval.
Een woordje hier toch ook over de seks, waarvoor het boekje indertijd bijna op de Index terechtkwam. Wij herinneren ons nog duidelijk dat wij als 12-jarige beginnende puber gefascineerd waren door de jonge, nog rechtstaande borstjes van Marieke [p. 39] die op bladzijde 75 nog eens terugkomen als jonge, nog rechtstaande borsten. Dat borsten ook konden rechtstaan, begrepen wij toen niet helemaal, maar dat boezemkens konden waggelen [p. 102] of dat Marieke na de bevalling twee dikke, malse borsten te voorschijn haalt, dààr konden we ons al iets meer bij voorstellen. En dat, wanneer Marieke en twee van haar nichtjes naakt aan het zwemmen zijn, Pallieter van verre aan hun heupen kon zien dat het meisjes waren [p. 102], gaf ons op een of andere manier een tintelend gevoel van binnen. Voor de rest is de erotiek in Pallieter na al die jaren natuurlijk peanuts en even opwindend als een Playboy voor een pornoverslaafde. Nij is het leve zot lak n hiet maagdeke [p. 12], de lijnen van de heupen en de bil die afgetekend staan doorheen natte, witte mousselinen kleren [p. 75], een gespannen kleedje dat de borstjes hoog ophief [p. 114], de wind die Mariekes rokken tussen en tegen haar struise benen slaat zodat men duidelijk haar schone vormen zag [p. 118], diezelfde wind die witte, te drogen hangende vrouwenbroeken opspant alsof er waarlijk billen in staken [p. 133] en nogmaals diezelfde wind die een boerenmeid haar rokken omhoogwappert zodat Pallieter haar blote, roze billen zag [p. 172]: het is allemaal eerder komisch dan erotisch. Wat ons na al die jaren toch nog opviel, was dat dat Marieke, dat anders nooit een mond opendoet en bij feestjes altijd zedig zit te glimlachen op haar stoel, uiteindelijk dan toch niet te bedonderd is om samen met twee nichtjes te gaan naaktzwemmen in de vrije natuur waar iedereen hen kan betrappen [pp. 101-102]. Het gebeurt nog voor Pallieter en Marieke getrouwd zijn, op een moment dat Pallieter Marieke en haar familie komt bezoeken. Opmerkelijk en enigszins bedenkelijk zelfs is dat op pagina 102 in dit verband langs de neus weg vermeld wordt: Er werd aan de ouders over het zwemmen niets verteld
Het is eigenlijk de enige, een heel klein beetje naar zondigheid zwemende wanklank in het voor de rest naar paradijselijke onschuld geurende boekje, dat weliswaar weinig aan de intellectuele vermogens appelleert, maar in zijn romantisch-religieuze eenvoud toch nog tot op zekere hoogte boeien en ontroeren kan.
Quotering: 3 (12/12/10)
Geraadpleegde lectuur
Marcel Janssens, Felix Timmermans: Pallieter, in: Lexicon van Literaire Werken, januari 1989, pp. 1-9.
|