DE MAN DIE WERK VOND (Herman Brusselmans) 1985
[Roman, Bert Bakker, Amsterdam, 1988 (3de druk), 127 blz.]
Het derde boek van Herman Brusselmans, na de verhalenbundel Het zinneloze zeilen en de roman Prachtige ogen. De roman ook waarmee hij in 1985 doorbrak. In 1989 lazen wij De man die werk vond reeds, maar blijkbaar waren we toen niet erg onder de indruk, want op 31 augustus 1989 beperkten wij ons bij de bespreking tot een citaatje uit Boekengids [64/3, april 1986, p. 198]: Net als in de eerste twee boeken van deze Oostvlaamse auteur vindt ook in deze roman het no future denken en doen van de inmiddels voorbijgestreefde? punkgeneratie een belichaming. Zwartgallig cynisme, soms enigszins verscholen achter een oppervlakkig masker van humor en ironie, voert de boventoon in een overigens wel vlot leesbare tirade tegen mens en maatschappij.
Wij hebben dit dunne boekje nu met plezier herlezen, net als Johan Vandenbroucke die in De Morgen van 14 oktober 1999 meldde: Met plezier heb ik het herlezen, meer dan andere romans van Brusselmans bezit het de spankracht om te blijven boeien, de juiste dosering tussen verhaal, melig gezeur en sardonische humor. We moeten echter ook niet overdrijven, want afgezien van de toch wel vlotte schrijfstijl en de op elke pagina opduikende cynische humor, valt er bijzonder weinig opmerkelijks te melden over dit korte romannetje. De hoofdpersoon, Louis Tinner, werkt als bibliothecaris in een staatsinstelling (Brusselmans zelf werkte toen als bibliothecaris in het Brusselse RVA-gebouw) en het enige dat hij doet, is de verveling verdrijven door te roken, blikjes pils te zuipen, bezoekers van de bibliotheek voor de gek houden, lullen en somberen over het leven. Op het einde wordt hij ontslagen, nadat hij de dochter en de zoon van de personeelsdirecteur gebruskeerd heeft. In de laatste regels loopt hij over straat en valt hij plots neer (een bijzonder zwak einde). Over Tinners thuistoestand vernemen we niets, we volgen hem de hele tijd op het werk.
Enige invloed van Reves De Avonden is onmiskenbaar (zie de opzettelijk archaïsche woordkeuze en zinsbouw), maar dan met 85 graden minder talent. In De Nieuwe van 5 december 1985 [jg. 21, nr. 1119, pp. 12-13] kreeg Brusselmans vanwege ene Rudy Vanschoonbeek een veel te kruiperig en bewonderend interview van twee bladzijden cadeau, maar in De Nieuwe van 20 februari 1986 [jg. 22, nr. 1129, pp. 24-25] was Jan Lampo (zoon vàn) heel wat meer ad rem:
De precisie waarmee Brusselmans de situatie en de gevoelens van Louis Tinner beschrijft mag dan knap wezen, ze vormt tegelijk het bewijs van zijn beperktheid. In zover hij een visie op zijn personage en diens belevenissen ontwikkelt, krijgt die gestalte door de humoristische benadering. Brusselmans humor is echter even voorspelbaar als weinig origineel. Hoewel je er af en toe om lachen moet, komt de auteur nergens uit boven een melig en vaak krampachtig aandoend absurdisme, dat je makkelijkheidshalve als Kamagurka-humor kunt omschrijven (met dien verstande dat Kamagurka er beter in is, en dat zijn medium zich er beter toe leent). Naar aanleiding van Prachtige Ogen werd daar reeds op gewezen door Leo Geerts, die Brusselmans werk resoluut als onbelangrijk terzijde schoof.
Knap is dat van die Leo Geerts, om dat in de jaren tachtig al zo scherp gezien te hebben, namelijk dat Brusselmans geen belangrijke auteur was en het ook nooit zou worden, terwijl anderen het in die tijd hadden over een nieuwe generatie jonge schrijvers die beïnvloed zouden zijn door de punk en de verveling en de no future-idee hoog in het vaandel voerden. Terwijl in werkelijkheid althans Herman Brusselmans gewoon weinig of niks te vertellen had en ten hoogste kon en kan beschouwd worden als de producent van geslaagde amusementslectuur. Even knap is dat als de voorspelling van Karel de Knagger in een Humo uit 1971 (toevallig teruggevonden deze week). Naar aanleiding van de toch echt niet zó geweldige lp Hunky dory stelt Karel daar: Bowie, dat staat vast, gaat het helemaal maken. Dus zeg niet dat de werkgroep niet tijdig heeft gewaarschuwd. Maar dit terzijde.
Jos Muyres [in Lexicon van Literaire Werken, mei 2005, p. 9-10] doet Brusselmans naar ons gevoelen dan ook weer te veel eer aan, waar hij noteert: Toch laat Brusselmans zich als een geëngageerd schrijver kennen. Hij schetst in De man die werk vond immers een scherp beeld van het uitzichtloze sociaal-economische klimaat in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Daarmee heeft hij een stem gegeven aan een generatie die werd opgevoed met het idee dat een academische studie een absolute garantie vormde voor een succesvolle carrière, maar die uiteindelijk werd geconfronteerd met werkloosheid en een totaal gebrek aan toekomstmogelijkheden. In werkelijkheid is De man die werk vond een niet onaardig boekje waarin Brusselmans met een zeker (maar vast niet overdreven) schrijftalent en veel gevoel voor cynische humor een stukje van zijn eigen leven op papier gezet heeft, zonder grote boodschap. In de 50 (40?, 60?) boeken die daarna nog zouden volgen, is daar ondertussen weinig of geen verandering in gekomen.
Naar aanleiding van deze hernieuwde kennismaking met De man die werk vond, lazen we ook nog even Ed van Eeden e.a., Wie is Herman Brusselmans en waarom?, Prometheus, Amsterdam, 1997 (127 blz.), een soort feestboekje ter gelegenheid van Brusselmans veertigste verjaardag dat grotendeels bestaat uit een interview met de auteur. Ook dit boekje leest vlot weg, maar net zo goed staan er evenmin in dit boekje belangrijke dingen.
Quotering: 3 (08/12/10)
|