De Grote Oorlog
eindigt nooit. Dat werd opnieuw op 11 oktober jongstleden bewezen. Toen werden
op de immense Duitse begraafplaats in Langemark met militaire eer door de Bundeswehr de stoffelijke resten van 84
Duitse militairen bijgezet in de kelder onder het zgn. Kameradengrab. Het betreft hier concreet gesneuvelden die werden
teruggevonden bij de opgravingen van het Duitse stützpunkt op Hill 80 bij Wijtschate. Bij deze opgravingen werden
ook 13 militairen uit het Britse gemenebest gevonden. Zij werden op 10 oktober
in Wijtschate herbegraven. Het was vier jaar geleden dat er nog een bijzetting
had plaatsgevonden in de grafkelder in Langemark.
U, Beste Lezer bent natuurlijk van harte uitgenodigd om samen met mij het glas te heffen bij de officiële presentatie van mijn twee nieuwste oorlogsboeken. Geef gewoon een seintje aan de uitgever (dubbelklikken en zie uitnodiging)...
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - OP 'T OUDE PETJE DER PIOTTEN
De artistiek begaafde Waaslander
August Nobels (1884-1938) was bij het uitbreken van de Grote Oorlog
onderpastoor in Ronse. Hij meldde zich meteen als oorlogsvrijwilliger en kreeg op
18 september 1914 een aanstelling als aalmoezenier bij het 4e
Linieregiment. Aan het IJzerfront was hij betrokken bij een aantal uitgesproken
Vlaamsgezinde initiatieven zoals de oprichting van de Belgische Standaard en Heldenhulde.
In 1916 was hij de drijvende kracht achter de oprichting van Kunst aan den IJzer. Hij werd omwille
van zijn moedig gedrag aan het front onder meer onderscheiden met het
Oorlogskruis mét Palm en het Franse Croix
de Guerre avec Palme.
Na de oorlog werd hij onder
meer leraar en later directeur van het Klein-Seminarie in Sint Niklaas. Enkele
beelden die hij na de Wapenstilstand vervaardigde hadden een duidelijke band
met zijn oorlogsverleden zoals het beeld De
Ridder van de IJzer dat werd gemaakt voor de Militaire Kapel in Brugge of
de door een tekening van Joe English (O.L.Vrouw van de IJzer) geïnspireerde
Piëta voor de kapel, die voor de behouden terugkeer van de parochianen werd
opgetrokken aan de Heimolenhoek in Sint Niklaas. August Nobels was gastspreker op de 7e
IJzerbedevaart in Kaaskerke op 2 augustus 1926. Het i-onderstaande gedicht
verscheen voor het eerst op 19.10.1915 in De
Belgische Standaard.
OP T OUD PETJE
DER PIOTTEN
Al onder t in mijn ransel lag,
ik haalde t gistren voor den dag,
gewis uit vreeze voor de motten
doch zie : een traan belook me t zicht,
mijn hand beefde als k t draaide in t licht
t gewezen Petje der piotten.
Wel! t heeft ons jongens eens getooid,
thans in een hoeksken klein geplooid,
dit Petje, dat men soms benarde.
Kom, wentel nog eens op mijn hand
uw blauwen grond, uw rooden band,
uw cijfer « 4 » en uw cocarde.
Met u verrijst ons glorietijd
De vijand die, vol sluwen nijd,
ons, kleine Belgen, kwam bespotten,
waar hij u pinken zag door t groen,
daar moest zijn helm soms onderdoen
voor t roode Petje der piotten!
O Petje, dat met bloed en zweet
zoo vaak doorweekt zijt en doorkneed
met t zilverslijk van onze velden;
zoo t eerekruis de dappren loont,
nog schooner hebt gij t hoofd gekroond
van duizend nooit vernoemde helden!
Wel werdt gij afgedankt, zoo t gaat;
toch zag u menig oud-soldaat
niet zonder hartzeer henenvlotten
en géen die niet, met vol gemoed,
in t eenzaam veld, op t kruisken, groet,
t versleten Petje der piotten.
Eens stondt gij op een jeugdig hoofd:
k beware u, lijk ik t heb beloofd
aan hem die u aan mij verpandde
en die me zei : « Zoo k val, gewis,
voor hââr zij t een gedenkenis,
bezorg die in mijns moeders handen »
Ja, k zal ze zoeken de arme vrouw,
ik zal haar brengen, in den rouw,
den zoeten troost van haren God, en,
met woorden die haar kind nu sprak,
die « pluim waarin het duifken stak »,
dit roode Petje der piotten.
Doch k zal t haar brengen ook met trots,
indien eensdaags de Goedheid Gods
hem wil den wissen dood onttrekken.
Zij steile zelf zijn mannenkop
met moederfierheid, t petje op
waarmeê ze, als kind, hem zag vertrekken.
Ze hange t plechtig dan ter schouw
en spreke: « Pand van moed en trouw,
geen Pruis zal nog ons vrijheid knotten,
zoolang bewaard blijft, zonder smet,
wat land en haard eens heeft gered,
dit oude Petje der Piotten! »
Zonder te willen stoefen, maar mijn twee Antwerpse
oorlogsboeken die vorige maand uitkwamen worden erg goed onthaald door critici
én lezers. Gewoon even drie citaten, omdat een schrijver héél af en toe ook wel
een beetje trots mag zijn op zn geesteskinderen Of niet soms ..?
Een filmscenario nodig ? Een spannende oorlogsreeks voor Netflix ? Zoek
niet verder, lees gewoon het nieuwe boek van Jan Huijbrechts over de Tweede
Wereldoorlog en het hoofdstuk over Antwerpen. Alles kom je tegen: onverwachte
plots, intrigerend drama, verscheurde families, sabotage, bombardementen,
gevechten in straten en pleinen. En er zijn de vergeten helden van het volk. Antwerpen
40-45 in anekdotes, monumenten, bijzondere plaatsen en figuren, luidt de titel en dat is niet gelogen Rudy
Collier in Citta, het stadsmagazine
van Gazet van Antwerpen.
De inhoud is minder luchtig dan de ondertitels
doen vermoeden. Elk boek bevat ongeveer 25 goed geschreven, informatieve
opstellen over uiteenlopende onderwerpen ( ) De auteur heeft zoveel te
vertellen, dat de vraag rijst waarom hij geen omvattende geschiedenis van
Antwerpen in beide oorlogen geschreven heeft. Beide boeken zijn rijk en
prachtig geïllustreerd.Willem
Bouwman in het Nederlands Dagblad
U, lezer, zult misschien de mening toegedaan zijn dat er al zoveel
over de oorlog in de Scheldestad geschreven werd. U hebt gelijk, maar de hier
voor mij liggende boekdelen brengen aan de hand van gebeurtenissen, anekdotes
en feiten, een reeks persoonlijke verhalen die u nog niet elders las ( ) Kortom
aanbevolen lectuur voor sinjoren en al diegenen die geïnteresseerd zijn in
vooral militair-historische onderwerpen Pieter Jan
Verstraete in t Pallieterke.
Henri Veuskens, een Vlaamse oorlogsdichter met
Limburgse roots, schreef in 14-18 klassieke
lyrische en sterk romantisch-heroïsch
gekleurde gelegenheidsgedichten die met grote regelmaat in de pers achter het front verschenen. Het
gedicht van vandaag werd voor het eerst gepubliceerd in het in Nederland
verschijnende Vrij België op 17
september 1915.Het werd opgenomen in de
bloemlezing Oorlogspoëzie die in 1916
in Port-Villez werd uitgegeven door Jan Bernaerts en Hendrik Heyman.
DE RUITERS
Ze kwamen af in flinke maat,
de ruiters, door de straten.
Zoo fier, zoo koen met franken lach,
dat ze op hun paarden zaten.
Bestoven was hun bruin gelaat,
bemodderd hunne kleeren.
Ze kwamen op den vroegen dag;
hoe blonken hun geweren
Wat schitterde de sabelscheê,
wat glommen hunne sporen.
De ruiterstand brengt adel mee,
lansier wordt men geboren.
De paarden in den rechten
stoet,
ze brieschten en ze stampten,
zooals een moedig strijdros doet.
Hun kop en flanken dampten.
Hun hals was wit met schuim
bespat,
de borst met witte vlokken.
Ze waren nu niet bruin en glad,
als toen ze strijden trokken.
Ze reden door den zonneschijn,
door t helle zomerlicht.
De Koning kon tevreden zijn
ze deden wel hun plicht!
Daar klonk het blijde
marschgeschetter
zoo vroolijk door den morgen.
Ze reden door het lichtgespetter,
de mannen zonder zorgen.
Een eeuw geleden, op zondag 26 augustus 1919, overleed
in zijn ouderlijke woning te Hoogstraten Frans Wens. Hij was in maart 1915 met een aantal
vrienden de Belgisch-Nederlandse grens overgestoken en had zich als 15-jarige
op 5 april in Folkestone aangemeld als oorlogsvrijwilliger. Vier dagen later
belandde hij in het opleidingscentrum van de VIeLegerdivisie. Al op 25 juli 1915 kwam hij, na
een erg summiere basisopleiding, aan het front terecht in de rangen van de 9e
cie. vanhet 2e Regiment
Karabiniers. Op 3 februari 1918 was hij naar de 6e Batterij van het
2e Regiment Zware Artillerie gemuteerd. Kort na deze mutatie werd
hij onderscheiden met het Oorlogskruis. Tijdens het geallieerde eindoffensief
werd hij gewond en wegens moed op het slagveld onderscheiden met de Militaire
medaille 2e Klasse. Hij bezweek bijna een jaar later aan deze verwondingen.
Frans Wens werd begraven op de oude begraafplaats te Hoogstraten maar zijn graf
is daar verdwenen bij de heraanleg van de kerkomgeving.
Hij
was een ongehuwde zoon van Lodewijk Cornelis Wens en Joanna Maria Verschueren. Op
het ogenblik dat hij het leger vervoegde was Frans Wens student en woonde aan
de Vrijheid nr. 120. Hij was een van de jongste oorlogsvrijwilligers van het
land.