Vandaag staan de
getrouwen naar jaarlijkse gewoonte weer op een weide in Steenstrate. Ik zit 11.000 km. verderop de laatste hand
te leggen aan een boek over de Belgische militaire strafinstellingen in
Frankrijk tijdens de Grote Oorlog. In dit boek komt de tekst voor van het lied De weezang van Auvours dat werd geschreven
door ene L. Lambrechts. Een lyrische aanklacht tegen de mishandelingen die
Vlaamse militairen moesten ondergaan in de compagnie disciplinaire, de
tuchtcompagnie in het opleidingskamp van Auvours. Het lied werd in de zomer
van 1919 op muziek gezet door Emiel Hullebroeck. Het werd opgenomen in de
bundel Liederen der Vlaamsche Marteling
die werd uitgegeven door G. Alsbach en Co., in Amsterdam.
Wij komen van Auvours, de hel ! / Gekromd als vuige moordenaars, /
bedekt, eilaas, met schram en wond. / De sporen van matrak en laars./ Och
moeder, zoen mij als weleer !/ Herkent gij dan uw zoon niet meer ?
Wij komen van Auvours, de hel ! / Met killen pols, geen druppel bloed, /
Met lomen tred en grijzen kop : / Een doodvermoeie schimmenstoet
/ Geliefden,
smaadt den stumper niet, / wiens wang geen frissche bloemen biedt
Wij komen van Auvours, de hel ! / Gemarteld om ons moedertaal. / Het
hart verzuurd door zilte roest, / eens laaiend vuur en klinkend staal. / Omhelzen
wij geen dartel kind, / Vergeef
ons oogen zijn schier blind !
Wij komen van Auvours, de hel ! / Vertrapt, t lot van den Vlaamschen
hond, / verlangen naar een eenzaam graf, / hier in ons milden moedergrond
/
Dat Vlaanderen mee den noodkreet slaak: / Ons marteldood eischt wraak !Wraak !
Wraak !

|