Wie
vandaag de dag Kemmel en de gelijknamige berg bezoekt zal aangenaam getroffen
worden door de sereniteit en de rust van deze groene oase, die ik in gesprekken
met vrienden vaak pleeg te omschrijven als de
parel van het Heuvelland. Precies 100 jaar geleden was dit wel even anders
en was de Kemmelberg wellicht de plaats waar je het minst wilde vertoeven op
deze planeet. Al enkele dagen probeerden de Duitsers, in een laatste, desperate
poging om voor de komst van de Amerikanen door te stoten naar de Kanaalhavens,
via de Leievlakte op te rukken. Toen de Britten hen bij het Frans-Vlaamse
Hazebrouck wisten af te stoppen, verlegden ze hun aandacht naar het
noorden.
Na
een helse beschieting, waarbij kwistig gebruik werd gemaakt van gasgranaten, bestormden
de mannen van het Alpenkorps, één van de elite-eenheden van het Duitse leger in
de ochtenduren van 25 april 18 de Kemmelberg en de Lettenberg. De aangeslagen
Franse overlevenden van het verschroeiende bombardement werden zonder al te
veel problemen onder de voet gelopen. Alleen op de Kleine Kemmelberg werd
verwoed tegenstand geboden. Tot de
Duitse vlammenwerpers de laatste weerstandsnesten verkoolden. De Kemmelberg, die in een mum van tijd was herschapen
in een zwartgeblakerde, pokdalige etterpuist in het gemartelde landschap moest
worden prijsgegeven. Keizer Wilhelm II die de aanval vanuit een observatiepost
volgde, reageerde enthousiast: Die Slacht ist entschieden ! Wir haben den Berg
! Even leek het er inderdaad op dat de Duitse stoottroepen de beslissende
doorbraak zouden kunnen forceren. Behalve de Kemmelberg namen de Duitsers
ook het dorp Kemmel in, terwijl ten
zuiden van de berg, bij Dranouter ook door de geallieerde linies werd gebroken.
In het noorden wisten de Duitsers zelfs door te dringen tot de beruchte Hellfire Corner aan de Meenseweg ,
halfweg tussen het Hooge en de stadsomwalling. Nooit was de Duitse frontlijn zo
ver opgeschoven. Ieper, waar de troepen van de keizer bijna vier bloedige jaren
hun tanden op hadden stukgebeten, lag bij wijze van spreken voor het grijpen. En
toen gebeurde een klein mirakel: Met een uiterste krachtinspanning en ondanks de
enorme verliezen wisten de Fransen en de Britten de Duitsers bij de
Scherpenberg en Rodeberg een halt toe te roepen. In de rokende puinhopen van Loker werd verbitterd
lijf-aan-lijf gevochten met dolken en handgranaten om elke vierkante meter maar er kon nog nauwelijks
worden gevorderd. De volgende dagen bleven de gevechten weliswaar aanhouden, maar de hardnekkigheid en
het elan van de eerste aanval waren stilaan verdwenen. Uiteindelijk zat er voor
Ludendorff niets anders op dan op 29 april het offensief af te blazen. Ieper en
mogelijk ook de geallieerde eindoverwinning werden gered door een paar
West-Vlaamse heuvels
.








|