Je jongen is gelukkig - ook in zijn
ongeluksdagen. Laat dit gedacht je gedurig een licht zijn en een troost. Als
de cel-deur achter mij dichtslaat, dan gaat mijn wereld open: de wereld der
herinnering, de wereld van mijn dromen - de wereld van het bovenzinnelike.
Want ook de naarheid hier, en de bevangenheid, kunnen je mystieke dromer niet
ómscheppen. Zó is het, kind: Ze kunnen je jongen àlles ontstelen, maar niet
zijn ziel, niet de hemel over zijn ziel, die zijn liefde voor jou en zijn
liefde voor de mensen vol gouden sterren stikte, vol stralende, fonkelende
sterren!
Soms spelen wondere klanken door mijn hoofd, er
hangen fijne verzen te trillen in de muffe lucht om me heen. Maar ik kan de
klanken niet opvangen tot de melodie van een lied, de verzen niet saamsnoeren
tot een gedicht. Klanken en verzen vlotten aan mij voorbij: ze zijn overal in
mijn cel, en ze zijn nergens. Als ik mijn ogen dicht toe, zie ik niets dan
licht, stralekransen en bloemen, bloemen lichtend als pinkstervlammen - en
over alles en in alles is de Vrede, de harmonie van het Licht, - alsof nu
plots mijn ziel moest uitvaren in het oneindige waar alle geluk muziek is, en
alle muziek: eeuwigheid van geluk! Als iemand je vraagt hoe ik het stel, zeg
dan dat ik gelukkig ben. Geloven zij t niet, dan kunnen zij deez regelen
lezen als een belijdenis van mijn geluk.
|
|