Er zijn op het grondgebied van de Frans-Vlaamse gemeente
Festubert twee CWGC-begraafplaatsen uit de Eerste Wereldoorlog te vinden. De
eerste Britse gesneuvelden op Browns
Road Military Cemetery aan de Rue des Cuveliers werden in oktober 1914
ter aarde besteld. Deze dodenakker bleef onafgebroken in gebruik tot november
1917. Op dat ogenblik telde deze plek
299 graven maar na de oorlog groeide dit aantal fors aan door het herbegravingen
van ontruimde sites zoals Cheyne Walk
Cemetery en Le Platin South in
Givenchy en Le Platin (Welsh Cemetery)
in Festubert. De plannen voor de naoorlogse heraanleg, inclusief het stemmige
toegangsgebouwtje werden getekend door Charles Holden en W.C. Von Berg. Momenteel liggen op deze site 1.071
gesneuvelden uit het Britse Gemenebest begraven. 407 Van hen bleven
ongeïdentificeerd.
De 43-jarige William Lewis Campbell Allan, majoor in
het 2e bataljon Kings Own
Scottish Borderers was op 14 oktober 1914 in Guinchy gesneuveld. Hij was de
oudste zoon van generaal-majoor William Allan sr., een veteraan van de
Krim-Oorlog. Majoor William Allan was zelf een veteraan van de Zuid-Afrikaanse
campagne. Hij ligt begraven in V E 1.
Een andere officier met militiare roots die hier een laatste rustplaats kreeg
was de 45-jarige Ernest De Lannoy Hayes, een majoor in het 2e bataljon
Cameronians (Scottish Rifles). Zijn grootvader
was vice-admiraal John Montagu Hayes die ook tijdens de Krim-oorlog had
gediend. Majoor Hayes had zich onderscheiden tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika en was tweemaal vermeld op de
legerdagorders. Hij sneuvelde op 10 maart 1915 toen hij zijn mannen aanvoerde
tijdens de aanval op Neuve-Chapelle. Majoor Hayes werd begraven in graf VIII J
9. Ook de 18-jarige tweede luitenant Charles Woollcombe (V R 2) kwam uit een
militaire familie. De vader van deze officier in het 2e Bataljon Kings Own Scottish Borderers was
luitenant-generaal Charles Woollcombe. Deze jonge officier was op 16 september
1914 bij zijn eenheid aangekomen en sneuvelde nog geen maand later, op 12
oktober bij Guinchy.
The Honourable John De Blaquiere was een zoon van William, de zesde
baron van Blaquiere. Hij had na het afronden van zijn studies in 1909 een
aanstelling tot tweede luitenant gekregen in het 2e bataljon Cameronians (Scottish Rifles). Op het
ogenblik dat de oorlog uitbrak was hij in Malta gestationeerd. John De
Blaquiere werd op 10 maart 1915 gedood bij de aanval op Neuve-Chapelle. Hij
ligt begraven in graf VIII J 5. Zijn jongere broer Alan Boyle De Blaquiere, een
luitenant in de Royal Navy overleed
op 25 januari 1917 in bevolen dienst.
Ook de commandant van het 2e bataljon Cameronians, luitenant-kolonel Wilfred Marryad
Bliss ligt op deze site begraven. Hij sneuvelde eveneens op 10 maart 1915. Hij
was één van niet minder dan zeven bataljonsbevelhebbers die op die dag bij
Festubert sneuvelden. Het 2e Cameronians
verloor bij de aanval op Festubert dertien officieren waarvan er acht op deze
site werden begraven. Mogelijk had dit hoge verliescijfer te maklen met het
feit dat Bliss aan zijn officieren te toestemming had gegeven om met getrokken
zwaarden de aanval te leiden, wat van hen makkelijk herkenbare doelwitten
maakte. Luitenant-kolonel Bliss ligt tussen zijn officieren begraven in graf VIII
J 10.
De 24-jarige kapitein David McLaren Bain uit Edinburgh
kwam op 3 juni 1915 om het leven in Festubert. Deze officier in het 2e
bataljon Gordon Highlanders was een
Schotse rugby-international. Tijdens zijn studies aan Trinity College in Oxford
had hij voor de Oxford University Rugby
Football Club gespeeld en in 1911/12 dit team geleid. Tussen 1911 en 1914 speelde
hij elfmaal voor het Schotse nationale team. In 1914 was McLaren Bain de
Schotse aanvoerder geweest in het laatste vooroorlogse treffen met Wales. Naast
rugby speelde hij ook voetbal, cricket en golf. Hij werd begraven in graf VIII
F 14.
Er liggen op Browns
Road military Cemetery minstens zeven militairen begraven die jonger waren
dan 18 toen ze sneuvelden. G.E. Colle (II A 4) uit West Hampstead, Edward Victor
Wells Haddy (IV B 6) uit Ilford en Arthur Charles Paveley (I A 15) uit Wanstead
waren soldaten in het London Regiment
(City of London Rifles). N.S. Bevan
(I H 9) was kind-soldaat in het 1e bataljon Queens Own (Royal West Kent Regiment). R.A.
Fletcher (VII H 8) diende in het 1e bataljon van het Gloucestershire Regiment toen hij op 12
maart 1915 sneuvelde. R.C.A. Kitching (II C 14), een 17-jarige soldaat in het
14e bataljon van het Hampshire
Regiment kreeg het Hebreeuwse epitaaf Mispah
God waak over mij op zijn zerk. De eveneens 17-jarige Gilbert Smith (I D
1), een soldaat in het 1e bataljon South Wales Borderers was op 21 december 1914 gesneuveld.
Op deze site zijn er ook drie graven te vinden van militairen
die standrechtelijk werden terechtgesteld. De 34-jarige W. Belllamy, een rifleman in het 1e bataljon Kings Royal Rifle Corps behoorde tot de
reserve toen hij in november 1914 voor de militaire dienst werd opgeroepen. Hij
had de aanval op Festubert overleefd maar weigerde op 24 juni 1915 bij La
Bassée uit zijn ondergrondse schuilplats te komen nadat de Duitserrs met een
mijnlading een deel van de loopgracht die door Bellamys eenheid werd bezet,
hadden opgeblazen. Hij werd wegens lafheid in het gezicht van de vijand in de
vroege ochtend van 16 juli 1915 in Le Quesnoy gefusileerd. George Henry Lawton,
een 36-jarige soldaat in het 17e bataljon Sherwood Foresters (V G 13) en soldaat Bertie Mc Cubbin (V B 16)
uit hetzelfde bataljon werden samen op 30 juli 1916 bij een Avanced Dressing Station dat bekend
stond als Lone Farm geëxecuteerd
wegens lafheid en bevelsweigering. Beiden hadden geweigerd om in een
maanverlichte nacht een gevaarlijke klus
in het niemandsland, vlakbij de Duitse lijnen te klaren. Lawton was gehuwd en
vader van vijf kinderen


|