Op de foto een zicht vanaf de achterzijde van New
British Cemetery in Passendale op de flank van de Goudberg. Vandaag precies een
eeuw geleden vocht Ernst Jünger hier om zijn leven. Zijn eenheid, het Hannoverse
Fusilierregiment nr. 73 was op 18 oktober 17 voor de tweede keer in Vlaanderen
aangekomen om ingezet te worden bij de verdediging van Passendale. De eerste dagen hield hij zich vooral onledig
als verbindingsofficier tussen de staf van het regiment en de fronteenheden.
Een periode die de latere auteur naar eigen zeggen vooral doorbrengt met
kaarten, kou lijden en vloeken
Op 26 en 27 oktober bevond Jünger zich echter
in het heetst van de strijd wanneer hij samen met zijn kameraad, leutnant
Tebbe, ter hoogte van de Mosselmarkt de visu moest gaan vaststellen of en in
welke mate de Britse troepen al waren doorgebroken bij de Goudberg. Hij
beleefde er een paar hachelijke ogenblikken.
Een uitgebreid citaat uit zijn autobiografische Oorlogsroes
in de uitgave van 2014 van de Arbeiderspers: Al na
een paar stappen lagen we onder gericht infanterievuur vanaf de
tegenoverliggende heuvels en moesten ieder voor zich van krater naar krater
springen om vooruit te komen. Toen we de volgende helling overkwamen, werd het
vuur steeds heviger zodat Tebbe een kraterstelling deed betrekken om de
beschutting van het nachtelijke duister af te wachten. Trekkend aan zijn sigaar
liep hij de sector door en deelde de groepen in. Ik besloot verder naar voren
te gaan inspecteren hoe groot de bres was, maar bleef nog even in Tebbes krater
uitrusten. Als straf voor het vermetele optreden van de compagnie begon de
vijandelijke artillerie al in te schieten op de strook grond. Een projectiel,
dat op de rand van ons toevluchtsoord ontplofte onze kaart en ogen onder de
modder spoot, maande me tot vertrek. Ik nam afscheid van Tebbe en wenste hem
veel geluk in de komende uren. Hij riep me achterna: Lieve God, laat het
avond worden. Morgen wordt het vanzelf.
We liepen
voorzichtig door het voor de vijand zichtbare terrein rond de Paddenbeek,
verborgen ons achter de loofmassas van omgeschoten zwarte populieren en
gebruikten de stammen als brug. Af en toe verdween er iemand tot zijn middel in
de modder en zou zonder de behulpzaam toegestoken geweerkolven van zijn
kameraden zo goed als zeker zijn verdronken. Als richtpunt voor onze mars koos
ik een bunker waar een groep soldaten omheen stond. Voor ons bewoog een
draagbaar met vier soldaten zich in dezelfde richting als wij. Dat een gewonde
naar voren werd gebracht maakte me achterdochtig, dus ik keek door mijn
verrekijker en zag een rij kakikleurige gestalten met platte helmen. Op dat
ogenblik knalden ook de eerste schoten. Omdat we geen dekking konden zoeken
renden we terug. De projectielen sloegen intussen om ons heen in de modder in.
De jacht door het moeras was buitengewoon inspannend, maar toen we, volkomen
buiten adem, ons een ogenblik als schietschijf aan de Engelsen presenteerden,
gaf een salvo brisantgranaten ons op slag weer nieuwe energie. Het had in elk
geval het voordeel dat het ons door zijn walm aan het zicht onttrok. Het onaangenaamste
van deze tocht was het vooruitzicht door een verwonding zonder pardon in een veenlijk
te veranderen. We renden over de kraterkammen voort als op de smalle wanden van
een honingraat. Uit met bloed vermengde waterstroompjes bleek at hier al menigeen
verdwenen was.
|