Ik heb de laatste 40 jaar pakweg een kleine 500
militaire begraafplaatsen bezocht van het dorre Gallipoli over de ijzige gletsjers van
het Alpenfront tot de blonde duinen van de Noordzeekust. Nooit heb ik een korter
maar zo voor zichzelf sprekend grafschrift gevonden dan op het graf van de
23-jarige rifleman Harry Lindsday Joynson. Zijn graf op het schilderachtige Ramparts Cemetery op de Ieperse
stadswallen bevat naast de obligate biografische gegevens enkel het epitaaf Gone.
H.L. Joynson was de oudste zoon van John Henry
Joynston, een advocaat in Liverpool en Agnes Jane Joynson. Hij had school
gelopen in zijn geboorteplaats Wallasey in Cheshire en was bij het uitbreken
van de Grote Oorlog boekhouder bij het accountantskantoor Whright &
Eldridge in Liverpool. Op 10 augustus 14
meldde Harry zich samen met zijn broer John als oorlogsvrijwilliger. Beide
broers werden ingedeeld bij het 6e bataljon van het Kings
(Liverpool) Regiment. Begin 15 waren ze,
na hun basisopleiding, in Flanders
Fields aanbeland. Terwijl zijn regiment zich opmaakte om stelling te gaan
nemen bij de felomstreden Hill 60, werd Harry op 18 april 15 op
bevoorradingscorvee gestuurd. Er moesten rantsoenen, zandzakken en granaten
naar het hoofdkwartier van de 13 Brigade worden gebracht. Maar daar zou Harry
nooit geraken. Hij werd het slachtoffer van het Duitse storingsvuur. Een
granaat die in de buurt van de
Rijselpoort insloeg doodde Harry en een muilezel en verwondde twee
andere Britten. Harry kreeg dus een laatste rustplaats vlak bij de plaats waar
hij sneuvelde. Hij rust er nu in graf F - 2. Gone maar niet vergeten
.

|