Deze maand zal het
precies honderd jaar geleden zijn dat Music
Hall, de eerste dichtbundel van Paul van Ostaijen (1896-1928) van de
persen rolde. Een debuut dat zeker niet onopgemerkt voorbijging. Het is
opvallend hoe veel van zijn bewonderaars vandaag de dag zoveel mogelijk
proberen om van Ostaijens engagement tijdens de Grote oorlog te banaliseren of
te marginaliseren.
van Ostaijen beleefde
zijn pubereske Sturm und Drang op
het Antwerpse Atheneum. Hier engageerde hij zich in het Vlaams-nationale kamp
en keerde hij zich resoluut tegen het reactionaire Franstalige establishment
van bourgeoisie, kerk en monarchie, het Grote
Zirkus van de H. Geest Godsdienst en Vorst en Staat, zoals hij het later
in zijn, wellicht bekendste bundel Bezette
Stad zou omschrijven. In 1913
verliet hij het Atheneum, nadat hij voor de tweede keer een jaar moest
overdoen, en werd hij klerk op het Antwerpse stadhuis.
Tijdens de Eerste
Wereldoorlog engageerde hij zich in het activisme. Als lid van het Vlaamsch
Verbond schreef hij geregeld bijdragen voor de Vlaamsche Gazet, De Antwerpsche Courant, De Goedendag en Ons
Land. Uit deze artikels bleek duidelijk hoe Van Ostaijen zijn politieke
engagement inkleurde: De taalstrijd was voor hem onlosmakelijk verbonden met
culturele en sociale ontvoogding. Bovendien pleitte hij in een aantal artikels
duidelijk voor een nationalisme met een
Groot-Nederlandse inslag. Hij zette overigens ook zijn woorden om in daden. Op 16
september 17 nam hij deel aan een betoging tegen kardinaal Mercier die
Antwerpen bezocht. Deze actie, waarbij Van Ostaijen met vijf andere activisten
werd gearresteerd, leverde hem drie maanden cel en een flinke geldboete wegens
smaad aan de kerkvorst op. van Ostaijen
en kompanen tekenden beroep aan. Maar van Ostaijen zou niet opnieuw voor de
rechtbank verschijnen want in oktober 18 vluchtte hij samen met zijn vriendin
Emmeke naar Berlijn. Of zoals hij zelf later schreef Na zorgeloos leven kamp voor het bestaan te Berlijn. Berooid
verbleef hij er in expressionistische en dadaïstische kringen en kwam er onder
meer in contact met de communistische Spartacusbond. Hoewel zijn openlijke
politieke activiteit - mede door zijn artistieke beslommeringen en wankele
gezondheid - na zijn terugkeer naar ons
land in 21, fel zou afnemen, nam hij nooit afstand van zijn activistische
engagement tijdens de oorlog. Maar laat ons vooral niet vergeten dat Paul van
Ostaijen véél meer was dan alleen een gedreven politieke activist. Hij was een scherpzinnige kunstcriticus, de
eerste werkelijk moderne dichter in het Nederlandse taalgebied en de schrijver
van hilarische grotesken.
Vandaag breng ik u
een fragment uit Music Hall. Deze bundel was in feite de neerslag van zijn dandyeske,
in een cocaïneroes verlopende avonturen in het Antwerpse uitgangsleven 1914-1918. Hier volgt het
sfeerrijke De Herfst
Herfst
Zij die vóór mij kwamen en dichters waren,
zij hebben hun droefenis, in de Herfst, uitgesproken
en eenheid gevoeld
tussen hun gebroken
leven, met het
vaarwel aan de drommen hunner dromen,
en het sterven der
zonneblaren aan de dorre bomen.
Zij hebben gezegd: de Herfst was 't schoonste
getij,
al was hij dan ook
droefeniszwaar en de baar van de zomer blij,
zij wisten zich een
groot geluk, toen hun leed
met het getij één was
en sterk kompleet.
Maar zó kan ik de Herfst niet voelen, zó is hij niet
in mij:
het gulden doodgaan
in rijk-trillend getij.
Zó was het misschien
vroeger; nu mijn droefenis inniger is,
nu voel ik van de
Herfst enkel d'onvolmaakte vunzige treurenis.
Nu voel ik hoe een sterrevende zonneschijn
vermeerdert van dit
treurende getij de werkelijke pijn;
vermoeid of niet, -
wie kan het weten? - draagt als een stramme vrouw
de Herfst zijn
lustloze dagen, zonder warmte, zonder kou.

|