Een hoge zuil; en kransen met verdorde bloemen; daaronder ligt de heilige soldaat. Mensen die snel in tram of auto naderzoemen, groeten met onverschillig-strak gelaat en gaan voorbij.
Wie groeten zij? Ligt daar een generaal, die zo per ongeluk es is gestorven, toen een granaat daarginds kwam aangezworven in d'anders toch zo veilig-verre zaal achter het front?
Ligt daar een officier, die zich verblijdde in de muziek van kogels en kanon? Als hij zijn bijtende kommando's gaf, verspreidde een nevel mensenbloed zich tot de zon en doofde 't licht
Rust daar een koopmanszoon, die met zijn leven de winsten van zijn vader heeft betaald? Hij 's niet voor niets vermoord: de zaken geven nog hoger dividend, dan werd behaald voor dat men vocht.
Ligt daar een priester, die in woord en daden de liefde heeft beleden, dag aan dag; en is het deze mens vol van genade die men hier nu als held vereren mag, als held van haat?
Nee! nee! er ligt een jonge proletaar! De kransen die daar dorren, zij ontwijden! Hij wou de oorlog niet, hij wou niet strijden; hij zag de waanzin en hij wist zo klaar de schuldigen.
Hij spande wild zijn handen, en zijn geest brandde hem in het lijf: hoe moest hij kiezen... Hij kon niet winnen, hij kon slechts verliezen... Geen andere uitweg is voor hem geweest dan maar te gaan.
En in die hel heeft hij de dood gevonden: fel ketste een granaat tot flarden vuur, een reeks van mensen was een reeks van wonden; over hen heen viel een verwoeste muur en dekte hen...
Zijn laatste woord was een vergramde vloek voor wie dit over d' aarde deden komen... En juist zijn lichaam heeft men opgenomen en met pompeuze praal in deze hoek der hoofdstad bijgezet.
Een hoge zuil. Kransen met bleek-verdorde bloemen. Daaronder ligt de heilige soldaat. Mensen die snel in tram of auto naderzoemen, groeten met onverschillig-strak gelaat en gaan voorbij...
Brussel, Augustus 1928 Garmt Stuiveling (1907-1985)