Vandaag, net zoals vorige zondag, een gedicht van de hand van Gust Van Cauwelaert (op de foto links, naast zijn broer Frans ). 'Lente over de loopgraven' leek mij, nu de aarzelende lentezon mijn strammer wordende botten begint te verwarmen, een uitstekende keuze. Dit gedicht is opnieuw terug te vinden in de bundel 'Liederen van droom en daad' die in 1918 bij Van Dishoek in Bussum was uitgegeven en die door eigentijdse critici als 'de beste en belangrijkste dichtbundel in Vlaanderen' werd beschouwd die door de Grote Oorlog was geïnspireerd. Marix Gijsen bv. vond hem getuigen van 'een onbetwistbare grootheid en waardigheid'. Het taalgebruik mag vandaag de dag misschien wat archaïsch en gezwollen overkomen, maar het werk van Gust Van Cauwelaert blijft een mooie getuigenis vormen van hoe een dichterlijke ziel in de hel van Vlaanderens Velden probeerde te overleven:
Lijk een perzikbloei, gebroken / Uit een bladerlozen tak, / Is een merellied ontloken / op een doode hoevedak.
Over 't gruis van stal en schure. / Boven 't puin van huis en wal, / Gaat, bij licht- of loomer duren / 't Rythme van, den klanken val.
Wondrend rijzen we in dien zegen / Uit de schansen met een lach, / Lijk, in luw-doorzonden regen, / Kindren staan, ten zomerdag.
't Oog, van winternacht omduisterd, / Duizelt van een forscher zon; / 't Moe-gemokerde oor beluistert / 't Borlen van een jonge bron.
Vóór ons hart -, dat hoop ontwende en / 't Heil van louterend geween -, / 't Veēren van haar tred herkende, / Komt de lente ons toegetreēn,
|
|
|
|
Breekt de ontkruinde stam der boomen, / De IJzer langs, in bot en loot; / Komt gesterat', van bloemen zoomen / 't Glanzend spoor van vaart en sloot.
Vóor een mildre morgenzonne / Dieper in ons dekking daalt, / Is een merel-haan begonnen, / Die zijn klare vreugd verhaalt.
Uit den duistren poel der vreeze, / Boven 't vlak van schuw verdriet. / Is ter rilde keel gerezen / De eerste jubel van een lied.
|
|
|