Vandaag een fragment uit het gedicht 'Voor mijn jongens' dat August Van Cauwelaert (1885-1945) op 1 januari 1916 schreef. Deze advocaat, dichter en essayist meldde zich bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog meteen als oorlogsvrijwilliger. Aan het front werd hij voorzitter van de Studiekring van het 2e bataljon van het 13e Linieregiment en schreef hij bijdragen voor onder meer 'De Belgische Standaard' en 'Vrij België'. De intussen tot onderluitenant bevorderde Gust Van Cauwelaert werd omwille van zijn moedig gedrag driemaal geciteerd op de Legerdagorders. Op 27 april '16 werd hij in de eerste lijn bij Kaaskerke levensgevaarlijk gewond door schrapnelkogels. Omwille van de ernst van de opgelopen verwondingen werd hij in 1917 gedemilitariseerd. Hij was een broer van de bekende Vlaamsgezinde volksvertegenwoordiger Frans Van Cauwelaert. Na de oorlog werd Gust Van Cauwelaert magistraat in Antwerpen, lid van het IJzerbedevaartcomité en voorzitter van de Antwerpse afdeling van de IJzerstichting. Het gedicht 'Voor mijn jongens' verscheen voor het eerst in de bundel 'Liederen van droom en daad' die in 1918 door Van Dishoek in Bussum werd uitgegeven:
' Hoe staat ge daar grootsch met uw zwijgenden trots, / De koppen gebruind en de voeten vereelt, / Zoo stoer met uw helm en geweer lijk gebeeld / Uit brons of arduin of uit ruwere rots.
Mijn jongens, hoe staat ge daar sterk en wat steekt / Er diep in uwe oogen een donkere brand; / Wat steekt er een kracht in den greep van uw hand / En wil in het spaarzame woord dat ge spreekt.
Schoon kerels, die vrij waart te huis en geen hoon / Of dwang hebt geduld en die kendet geen nood; / Die werkte als ge wildet, maar wrocht voor uw brood, / Hoe zwaarder uw arbeid hoe rijker uw loon.
Nu hebt ge den honger gekend en den dorst; / Nu hebt ge geslapen op stroo als een hond, / In hak en in schuur of in 't lijk van den grond / En nachten gesloofd voor een karige korst.
Nu hebt ge in den dans en den daver gestaan; / Nu hebt ge er zien vallen, verminkt en vermoord, / De besten het eerst; maar geen zucht of geen woord: / Te sterk voor een klacht en te trotsch voor een traan.
Nu hebt ge den angst en den twijfel gekend, / Voor 't lot en voor 't leven van ouder en kroost; / En over den Yzer zoo vaak als om troost / Uw blik naar de torens van Vlaandren gewend.
Maar geen die zijn woord en zijn wapen verried; / De geest is nog helder en hoog bleef het hart / Ge dookt als een schande de mom van uw smart / En stapt naar den dood met een lach en een lied.'