In augustus 1914, op het ogenblik van de Duitse inval in ons land, kwam het grootste deel van het kader van het Belgische leger en zeker de hogere officieren uit de Nederlandsonkundige burgerij en hadden zij weinig of geen begrip voor de problemen en noden van de gewone soldaten, die voor de overgrote meerderheid Vlamingen waren. Deze diepe sociale en culturele kloof was er weliswaar al voor het uitbreken van de oorlog. Maar na het begin van de vijandelijkheden zou deze kloof nog verbreden. Door een samenloop van omstandigheden en het demografische overwicht van de Vlamingen zou het Nederlandstalige contingent in het veldleger tot bijna 70 % oplopen, terwijl het officierenkorps aanvankelijk voor 85 % uit Franstaligen bestond... Het Frans was dus de omgangstaal, niet alleen voor de officieren onderling, maar ook in de verhouding tussen het kader en de 'gewone' dienstplichtigen. Het was de taal waarin de bevelvoering plaatsvond. De wet op het gebruik van de talen in het leger die in 1913 was goedgekeurd door het parlement, moest pas in 1917 toegepast worden. Gelet op de bijna traditionele minachting van de Belgische beroepsofficieren voor het Nederlands werd ze niet of hooguit erg slecht nageleefd. De gemiddelde Vlaamse soldaat accepteerde bij het begin van de oorlog, deze taalverhoudingen, overigens als normaal. Dat hij ze op den duur als vernederend begon te beschouwen, was te danken aan de invloed van zijn Vlaamsgezinde kameraden. In de brute realiteit van de oorlogsgruwel ervoeren de, in de loopgrachten als tweederangsburgers behandelde Vlaamse piotten, immers dagelijks hoe het Vaderland écht in elkaar stak.
Van overheidswege werd niets ondernomen om daar ook maar enige verandering in te brengen. Integendeel, de zorg van de militaire én politieke overheden ging in de eerste plaats naar het herstel van het, in de eerste oorlogsmaanden sterk gehavende leger, en de eenheid van het land. Omdat men 'in het gezicht van de vijand' alleen aan 's lands verdediging mocht denken, werd elke uiting van Vlaamsgezindheid, elk teken van protest tegen onrecht, iedere vraag om meer begrip en toenadering als een militair vergrijp gezien.... Dat die situatie niet volledig geëscaleerd is, was voor een groot deel te danken aan de aanwezigheid van een kleine, maar vastberaden groep van Vlaamsgezinde intellectuelen aan het front. Hun aarzelend opgestarte actie kwam ontegensprekelijk het moreel van de troepen ten goede. Eens het IJzerfront in het voorjaar van 1915 gestabiliseerd was, ontstonden er door hun toedoen - in de geest van de vooroorlogse Vlaamse studentenbeweging - al spoedig achter de frontlijn studiekringen en socio-culturele gezelschappen. Op relatief korte tijd ontplooiden deze kringen een grote werking die niet alleen intellectuelen maar ook gewone volksjongens - ook van over e taalgrens - aansprak. In de schoot van deze werking verschenen tientallen - meestal regionaal georiënteerde - Vlaamse frontblaadjes, men stichtte een toneelgezelschap en ijverde voor het behoud van de zedelijkheid. Dit laatste was zeker geen overbodige luxe, gelet op de spectaculaire toename van venerische ziekten in het leger. Het werk van Heldenhulde zorgde ervoor dat de gesneuvelde Vlaamse militairen niet langer onder een ééntalig Frans 'Mort pour la patrie' werden begraven, maar een naar een Keltisch kruis gemoduleerde zerk kregen waar de blauwvoet van de Vlaamse studentenbeweging opwiekte onder het 'Alles voor Vlaanderen / Vlaanderen voor Kristus'-motief van diezelfde beweging.
Het was duidelijk dat aan deze werking een uitgesproken Vlaamsgezind accent kleefde en precies hier wrong het schoentje. Deze eerder onschuldige actie stuitte immers al vrij snel op het onbegrip en wantrouwen van de officiële instanties. Later gevolgd door tegenkanting en niet lang daarna op een formeel verbod van de legerleiding. De taaltoestanden in het leger werden niet zozeer gekenmerkt door een rigoureuze onderdrukking van het Nederlands - de discipline in het Belgisch leger werd aanvankelijk immers op een vrij gematigde wijze gehandhaafd -, maar veeleer door het enggeestige optreden van de militaire overheid, die de verdediging van - de overigens door de wet beschermde -taalrechten louter als insubordinatie beschouwde en zich zelfs niet afvroeg of er niet een of ander haperde aan het in het leger heersende taalregime. De gevolgen bleven dan ook niet uit: Vlaamsgezinde militairen die openlijk voor hun overtuiging uitkwamen werden gestraft, overgeplaatst, van het front verwijderd en kwamen in strafkampen en gevangenissen in Frankrijk terecht. Deze blinde repressiegolf veroorzaakte op zijn beurt ontegensprekelijk een radicalisering onder de Vlaamsgezinde manschappen die verkozen in de clandestiniteit verder te werken: de Frontbeweging was geboren....
|