Dat is nu zon courant begrip dat wij denken dat dit van alle tijden zo was. Nee, mumticulti op niveau van de gewone man, is van heel recente datum. In mijn jeugd, en die loopt toch een stuk voorbij de jaren 50, had ik in levende lijve, buiten zwarte Piet, van dichtbij amper één zwarte mens gezien. Het was een halve gare neger (toen noemden we die zo) die rond het voetbalterrein van de Lyra liep met een schaal op zijn hoofd met zwartejippekes in een puntzakje, en die met een schriel stemmetje alsmaar riep: lakke lakke bomma. En als je van de hoge staanplaatsen een stuk van 5 fr. naar beneden wierp keilde die neger zon puntzakje feilloos in jouw handen. Nee, de grote zwarte wereld hadden wij in handen gegeven van de missionarissen en die wisten wel raad met die lakkebommas. Dopen, een BH en een plastron aandoen.
Dus niks racisme?
Dat dacht je maar.
Ik spreek nu van mijn geboortestad Lier, maar dat zal in Temse of Tienen niet anders geweest zijn, onze biotoop beperkte zich tot die kleine stad. Daar woonden onze autochtonen die je feilloos kon herkennen aan de zuiverheid van hun dialect. Ieder gehucht had zijn eigen onnabootsbaar idioom. Niet voor niks dat ze in Brugge bij de Metten zuiver op hun schild en vriend genadeloos konden afrekenen met die gasten.
Bekijk die foto van het eerste elftal van Lyra dat toen (1949) met enig succes in de hoogste afdeling speelde. Die elf jongens en die vijf délégués op de foto woonden allemaal in Lier, dehelft was cafébaas, de andere helft fruitverkoper op de markt, een bloemenwinkel, kleermaker, een slagerop maar nooit meer dan één kilometer van het stadion. En ze hadden allemaal makkelijk uitspreekbare, autochtone namen: Vekemans, Arras, Vercammen, Van de Velde... Heel overzichtelijk, dat wel.
Maar als we van autochtonen spreken (dat woord bestond natuurlijk ook niet) waren er natuurlijk ook allochtonen. Mensen die niet van Lier waren dus. Vreemden. En waar kwam je die tegen? Jawel, op de staanplaatsen rond het voetbal. De meegereisde supporters van de tegenstrever werden toen nog niet in aparte vakken gedreven, zoals nu, maar stonden in groepjes verspreid tussen de lokale aanhang. En daar beleefde je dan ook hoogstandjes van verbaal racisme. Die twee groepen stonden mekaar heel de tijd verbaal te kleineren. Ik herinner me een match tegen de Gantoise en die hadden wel wat volk bij. Was daar een Gentenaar die nogal fors van leer trok (de scheldnaam boeren was een klassieker als de anderen uit de grootstad kwamen), tot een Lierenaar het op zijn heupen kreeg en die man toesnauwde, inspelend op de licht nasale klanken in het Gents: Och joeng, sprekt Vloms en trekt die vod uit uwe neus.
Om maar te zeggen dat iedere autochtoon zijn allochtoon nodig heeft om zich te affirmeren.
Ik denk, maar ik ben er niet zeker, dat op dat wit blad bij onze geboorte (zie vorige blog) in heel kleine lettertjes voorgedrukt stond: eigen volk eerst., of toch iets in dien aard.
Op een mooie dag, lang geleden, zijn wij zonder dat we erom gevraagd hadden, afgezet op deze planeet. In het leven geworpen noemt men dat. Punt van discussie is nog steeds of wij al dan niet als een onbeschreven wit blad aan de start kwamen. Onbeschreven, allicht maar het papier zelf, het schrijfmateriaal was wel vanaf dat eerste moment voorgegeven. Niet enkel ons genenverhaal maar evenzeer onze sociale context waren bepalend voor de wijze waarop dat wit blad nadien volgeschreven hebben. Maar om daaruit tot een ontmoedigend determinisme te besluiten is dan weer een brug te ver. Wij kregen wel degelijk keuzes en mogelijkheden wat wij me dit leven zouden aanvangen. Uiteraard waren die keuzes niet gelijk voor iedereen.
Maar we mogen wel zeggen dat elke mens, met een zelfde opdracht aan het leven begon: de realisatie van het Goede Leven. Nieuw discussiepunt voor filosofen (die mannen doen niets anders) was dan: wat is een Goed Leven? Aangezien de filosofie nog altijd op een eenduidig antwoord aan het broeden is, moet de kleine mens er dan zelf maar het beste van maken.
Ik heb voor mezelf geprobeerd de mogelijke sporen naar dat Goede Leven in een lijstje te vatten. Ik zie er vijf. (toch nog vooraf: dit is een zuiver westers verhaal, in Afrika is Het Goede Leven een stuk eenvoudiger te definiëren, en dat is OVERLEVEN. Het Goede Leven is dus, zoals alle filosofie, een luxe bekommernis)
Het cerebrale spoor. Dit is het spoor dat inzet op het denken, het kennen en tenslotte het begrijpen.
Het sensitieve spoor. Hier verwacht men alle heil van het aan- of invoelen van zijn omgeving. Suzanne zweert erbij: in het leven moet je voor alles zien, luisteren.
Het materialistische spoor. De materialist zet in op het hebben, het presteren, het bezitten, het zich toe-eigenen. Dat kan met een dubbele intentie: a. het zuivere hedonisme, het genieten om het genieten b. het schijnen, het gezien worden, het imago. Dit spoor zet in op macht een aanzien.
Het idealistische spoor. Hier wordt het goede leven verplaatst naar een ver of nabij ideaal. Dat kan religieus zijn, politiek, esthetisch of wat voor kronkelidealen een mens nog kan bedenken.
Het nihilistische spoor. Het kan ook een keus zijn dat ik weiger mee te doen, in te zetten op eender wat tenzij enkele basale driften of impulsen.
Kun jij, beste bezoeker, je keuze maken uit dit lijstje? Natuurlijk doet geen enkel spoor zich zuiver voor. Het is altijd een amalgaam, een mix met klemtonen in de ene of ander richting. Persoonlijk weiger ik zelfs een bepaalde hiërarchie in deze vijf opties aan te brengen. Ik heb geen moeite om voor elk van die sporen (zuiver cerebraal dan wel ) een stevig pleidooi neer te zetten.
Misschien een kleine test om toch enige orde in die wirwar te brengen. Je moet toch, liefst in uw nabije omgeving, een gelukkig, geslaagd (ja dat is in deze context synoniem) mens kennen. Misschien aanzie je jezelf wel als zodanig. Ga dan eens na op welke van die vijf sporen die man/vrouw heeft ingezet? (eigenlijk zijn het er zes - 3a en 3b zijn erg verschillend, de ene gaat naar een driesterren restaurant om het lekker eten de ander om het s anderendaags, zogezegd achteloos, aan Jan en alleman te kunnen vertellen).
Ik ben bezig in dit boek waarin Jan Leyers bladzijden volvertelt over zijn trip van Ethiopië naar Berlijn. Dat is het soort boek waar je "in bezig bent", dat lees je niet. Het is een verhaal waar je zo kunt in- en uitstappen zonder voorkennis van wat voorafging. Misschien is dat het kenmerk van een goed vertelletr, je mag in het midden van zijn verhaal binnenkomen, hij neemt je nog mee.
En een goed verteller, dat is Jan Leyers zonder twijfel. Mag ik misschien, ik ga er geen gewoonte van maken, een korte quote?
Jan zit nog in Ethiopië en moet inhet Noorden door een ruige onmenselijke streek waar de Afar wonen. Geen kandidaat kolonisator hield het er langer dan enkele jaren uit. Alleen de kalasjnikov vond er recentelijk wel zijn weg. De Afar zijn dan ook geen doetjes. Ze leven in kleine stamverbanden met heel vreemde zeden en gewoontes. De Afar werken bijv. met twee waarden: dromedarissen (transport) en geiten (eten). Andere soorten dieren overleven er niet. Een escorte door dit gebied is alleszins geen luxe. Jan krijgt Yussuf mee, als tolk en beschermer. Jan komt via Yussuf in gesprek met de Afar Idriss.
'Twaalf mensen wonen hier vertaalt Yussuf, Allemaal familie van elkaar De vrouw van Idriss heet Meryem. ( ) Tegen de buitenwand van de hut hangt een doos waspoeder en een radiootje in een leren etui. Met de kalasjnikov waren het de enige zichtbare sporen van de geïndustrialiseerde buitenwereld. ( ) Alles gaat bij de Afar af op de vrouw. En doet de man iets speciaal? Die moet alleen sterk zijn, zei Yussuf. Als moslim mocht Idriss met vier vrouwen trouwen. Yussuf vertelde dat de bruidschat in deze streek twintig geiten bedroeg. Wat is het woord voor geluk in het Afar? vroeg ik. Roeffa, zei Yussuf. En wat betekent Roeffa voor hem? vroeg ik aan Yussuf toen ik naar Idriss keek? Idriss liet zijn ogen over de vallei dwalen, keek naar Yussuf en gaf antwoord. Yussuf grinnikte en draaide zich naar mij. Meer geiten.
Gisternamiddag de bijna bekroonde film van Cannes 2012 gaan zien. De rouille et dos. Mooi, sterk, machtige vertolking. Alleszins Matthias Schoenaerts jr. in een glansrol.
Maar die titel. Typisch dat de film ook geen Nederlandse titel heeft.
Tussen rouille en os moet er, zo veronderstel ik, een extreme tegenstelling zijn. Of is het eerder een relatie zoals entre chien et loup waarmee in overdrachtelijke zin naar de schemerige ruimte tussen een wolf en een hond wordt verwezen? Zoals tussen licht en donker, dat is iets anders dan tussen wel en niet. Ik keek al in mijn Petit Robert maar die weet het in ieder geval ook niet.
Alleszins zal het een literaire Franse uitdrukking zijn. Maar na de film gezien te hebben, kan ik met iets voorstellen bij die titel. Het karakter van de personages en eigenlijk het hele verhaal in de film draait inderdaad rond de tweespalt tussen la tendresse en la bestialité. Demens, altijd dat wonderlijke schepsel, kan in één ogenblik omslaan van het een in het ander. Wat gedacht anders van de Duitse soldaten die Auschwitz bewaakten en die tijdens de dag een konvooi vrouwen en kinderen naar de gaskamer leidden en die s avonds in hun mess naar Lieder van Schubert konden luisteren. Wellicht ook een fabeltje, maar het is een goed voorbeeld. De mens, in gelijke mate in staat tot het hoogste en tot het laagste. Ja, dat kwam ervan om een chimpansee met verstand, bewustzijn en vrije wil op te zadelen.
Maar entre rouille et os , tussen roest (?) en been (??) het kost me toch wat moeite om dat verband erin te zien.
Er zijn van die dingen die zo vanzelfsprekend lijken dat je vergeet de waaromvraag te stellen.
Het zijn anders heel triviale vragen.
Bijv. wie kan mij zeggen waarom ik iets moet (verplicht ben) tegen mijn zin, zonder mijn al dan niet expliciete instemming?Kan het dat ik een bepaalde mening moet hebben en niet die andere? Moet ik so wie so een mening hebben, laat staan dat een ander mij zegt welke?
Eigenlijk is hier de fundering van een persoonlijke moraal te sprake.
Moet ik mij inschakelen in een bepaalde cultuur als mij dat niet past? Of ik altruïsme als een nastrevenswaardige waarde aanzie, dat beslis ik toch. Of ik een bepaald cultureel paradigma aanhang, dat beslis ik ook wel?
Ik zie wel in dat niemand kan leven zonder bepaalde paradigmas, maar waarom is de deugd deugdelijk en de ondeugd ondeugdelijk? Is er ergens misschien een model mens voorhanden (product intelligent design misschien?) dat ik moet trachten te benaderen? Zou het niet een minimum vereiste zijn dat hierover een toetredingscontract zou bestaan waarover ik vooraf toch mijn instemming moet geven om tot een verbintenis te komen? Een soort open contrat social?
Meer concreet kunnen we eens nagaan wie of wat mij belet racist te denken en te zijn? Wie belet mij uit te treden uit mijn samenleving als mij dat zo beter uitkomt? Wat er verkeerd is aan het principe dat ik, volgens mijn zoogdiernatuur eerst aan mezelf zou denken? Waarom moet ik mij het lot van de hele wereld aantrekken?Wie verbiedt mij het eigen volk eerst te bedienen?
Op een ander terrein: wie beveelt mij wat ik kunst moet noemen, wat schoon is, wat stinkt, wat lekker is en waar ik tranen in de ogen moet bij krijgen? Wie is er beter geplaatst om de ultieme maatstaf te zijn voor mezelf?
Weet je, enkele jaren geleden was er die rage van de rode button (wie hem draagt zegt aan zijn omgeving: ik ben aansprekelijk). Dat ging niet door maar het was een goed idee. IK bepaal en geef ook een teken of ik door jan en alleman op eender welk ogenblik wil aangesproken worden. Heb ik mijn button op dan doet u maar, draag ik hem niet, laat mij dan gerust. Rode button werkt dus ook a contrario.
OK. Al wat ik hierboven onder woorden breng is zonder meer awfull, ik wil alleen weten: waarom?
Het strookt helemaal met mijn verhalentheorie. Komt erop neer: ik en ieder mens leeft in en van zijn verhalen. En zo is het goed, als wij een verhaal willen delen, dan doen wij dat, maar ik wil wel vrij blijven zelf mijnverhaal te kiezen.