Soms, heel soms slaat een titel enkel op de tweede zin van een bericht. Na twee dagen in het grootste openluchtcircus ter wereld verlieten we Las Vegas. Eerst werd er nog een bezoek gebracht aan de 'Hoover Dam', de grootste in zijn soort. Zó imposant zelfs dat ik mij niet kon bedwingen te grappen dat de 'Jean-Claude Van Dam' een betere naam ware geweest. Niemand lachte.
De trip naar Death Valley moest soelaas brengen. Nochtans waren alle elementen aanwezig om er niet gelukkiger van te worden: de avond viel, de weg was verlaten, de warmte verschroeiend, Radiohead stak onafgebroken in de cd-speler en het decor luistert tenslotte niet voor niks naar de naam Dode Vallei. Maar dat alles deerde niet. Desolate schoonheid moet tenminste niet met te veel anderen gedeeld worden. De opeenvolgende rotspartijen, kleurschakeringen en weidse panorama's zorgden ervoor dat er op geen enkel moment een uitzichtloze situatie dreigde. De volgende ochtend werden de officiële viewpoints afgehandeld en werd meteen ook koers gezet richting Yosemite Park, waar beren thuis zijn. Twee helaasheden overschaduwden dit deel van de vakantie. Ten eerste bleek de tocht van Death Valley naar Yosemite Park veel helser, vermoeiender, omhoger en omlager en draaiender dan gedacht. Ten tweede gaven de beren niet thuis. Dat is dus hun dank aan mij voor het jarenlang delen van het bed met hun pluchen evenbeelden. Doen we vanaf nu nooit meer, zeg ik u!
San Francisco vormde het slotakkoord van het westkustgedeelte. Mooie stad, als we even abstractie maken van de met daklozen geplaveide voetpaden. Enige plaats ter wereld bovendien waar je je nog kan verplaatsen met de 'kabeltram', een anachronisme in een tijd dat zelfs de kabeltelevísie zachtjesaan verdwijnt. De werking van die kabeltram zou me hier te ver leiden, maar de besturing ervan vergt in elk geval een stel forse negers. San Francisco heeft immers op topografisch vlak heelwat te bieden. Yep, hellingen en al. Toeristische trekpleisters zijn niet toevallig met namen als Nob Hill, Telegraph Hill en Russian Hill bedeeld.
Voor het absolute einde van de Grote Reis stond - hoe kan het ook anders - New York in. Zij bleken na ampele selectieprocedure uiteindelijk het sterkste dossier te hebben om als gaststad te fungeren voor de laatste halte. Dit bezoek was minder dan een jaar na mijn vorige passage, maar New York was gelukkig nog steeds in staat om op zijn minst de indruk te wekken indrukwekkend te zijn. Enkele gaten in het palmares (Brooklynn Bridge, Rockefeller Center, Meatpacking district!) werden opgevuld en de zo typische atmosfeer drong nog eens voluit de neusvleugels binnen. Meer moet dat niet zijn. Minder ook niet. Zo was het goed.
Na een blogvrije maand kunnen de werkzaamheden weer hervat worden. Bijvoorbeeld middels een summier overzicht van wat er in die blogvrije maand zoal gebeurde. 't Is maar een idee. Zoals al aangegeven voor mijn vertrek, heb ik drie weken Verenigde Staten achter de rug. Enfin, ik heb toen niet die exacte bewoordingen gebruikt, maar iedereen begrijpt wel wat ik bedoel.
Na een vlucht die uren leek te duren, landden we op een warme avond in Los Angeles. Op het vliegveld. Onze verblijfplaats, vlakbij Santa Monica Beach, bleek ideaal om het 'vakantiedeel van de vakantie' in te vullen. Zon! Zee! Strand! Internetborsten! Uitroeptekens! We huurden een fiets en verkenden de vele mythische stranden die LA rijk is: Santa Monica, Malibu, Venice Beach,... Voornaamste overeenkomst: zand. Meest vermeldenswaardige tegenvaller: bevallige Amerikaanse beachgirls lopen níet in slow motion over het strand. Het klinkt waarschijnlijk belachelijk, maar een jeugd met te veel Baywatch had mij nochtans met die onwrikbare overtuiging opgezadeld. Ook het onvermijdelijke 'Dag Allemaal-deel van de vakantie' kwam in LA tot uiting. Een open tourbus leidde ons langs de stulpjes van de trossen filmsterren die Beverly Hills of Sunset Boulevard als uitvalsbasis hebben. Mocht iemand geïnteresseerd zijn in foto's van het hek van Al Pacino of van het hek van Dustin Hoffman of van het hek van Beyoncé, laat het me dan gerust weten.
Volgende bestemming: Las Vegas. Te bereiken op velerlei manieren, maar voor ons had Avis een Mercury - Grand Martinique in gedachten. Voorheen ook nooit van gehoord - neem maar gewoon aan dat het een auto is. Hoewel ik doodsbang ben in elke auto die door mezelf bestuurd wordt, verliep de rit voorspoedig. Het Venetian Resort Hotel loste eveneens de hoge verwachtingen in. Onze kamer telde dan ook twéé gigantische flatscreens, een douchecabine zo groot als een gemiddelde badkamer en een badkamer zo groot als een gemiddelde hotelkamer. En dat allemaal om de bezoekers zo ontspannen mogelijk aan de goktafel te krijgen. Wij lieten die voor wat het was en vergaapten ons met een drankje in de hand aan de uitzinnige bouwwerken, het vrouwelijke schoon (meestal evengoed de vrucht van uitzinnig renovatiewerk) en de algehele waas van decadentie die over Vegas hangt. Tussendoor werd natuurlijk wel uitgebreid de tijd genomen om te zweten, we zaten in de woestijn voor iets.
Als er iets was waar Daniël een hekel aan had, dan waren het wel tautologieën. En pleonasmen. En de combinatie van de twee, niet in het minst omdat hij ze altijd door elkaar haalde. Desalniettemin stak hij van wal met de monoloog die hij in zijn hoofd al wel vijftig keer had afgespeeld. "Het leven, Els," begon hij, "is zoals voetbal: soms overheerst vreugde, soms verdriet. Wel, mijn intuïtie zegt me dat wij onze portie geluk gehad hebben. Jij bent 28 jaar, ik ben 30 jaar; een leeftijd waarop we geacht worden ons te settelen. Lees: het zal bergaf gaan. Tot nog toe hebben we nooit ook maar één dag gewerkt, al die tijd zijn we druk doende geweest het geld van onze ouders op te souperen. Dat is gelukt, met het logische gevolg dat we nu blut zijn. We zouden dat erg kunnen vinden, maar dat doen we niet. Alles draait immers om kwaliteit, niet om kwantiteit. In zowat dertig jaar leven wij ons meer geamuseerd dan de meeste mensen in tachtig jaar. We hebben gelachen, gezopen, geluierd en tegen een getunede BMW gepist - enfin, ik toch. Voor mij is het goed geweest, de dingen nodeloos rekken rekt de dingen alleen maar nodeloos. Het is zoals de toerist die tien dagen naar, pakweg, Barcelona gaat. Hij ziet op die tijd vaak meer dan iemand die in Barcelona geboren en getogen is. Wij hebben dertig jaar lang de toerist uitgehangen, om maar te zeggen..." "Maar we zijn nooit in Barcelona geweest", onderbrak Els hem. "Dat is toch het punt niet! Heb jij eigenlijk wel geluisterd naar mijn monoloog waar - laten we eerlijk zijn - zelfs de meest rabiate anarchist 'U' tegen zou zeggen?" "Neen. Maar als ik het goed begrijp, hebben we motieven. Voor mij volstaat dat." Daniël blies z'n wangen bol. Hij begon zich steeds meer te ergeren aan Els, om niet te zeggen dat hij haar hartsgrondig haatte, het teringwijf. Het liefst van al zou hij haar, alvorens zelfmoord te plegen, eigenhandig van kant maken. Wat hem van dit plan deed afzien, was het clichématige dat erin vervat zit: gezinsdrama's gebeuren altijd en overal, in het bijzonder bij microgemeenschappen die uit meer dan één persoon bestaan. Dubbele zelfmoord zou het worden, en wel vandaag, straks, bij zonsondergang. Of na zonsondergang, kon het hem allemaal wat schelen. "Daniël?" verstoorde Els Daniëls muizenissen, "heb je er al aan gedacht hóe we tot de daad overgaan? Er bestaan verschillende manieren, weet je." "Godverdomme," vloekte Daniël, "een mens moet tegenwoordig al organigrammen uittekenen om een simpele zelfmoord uit te voeren. Jij zou toch de methode kiezen, zei je op die gure herfstdag twee maanden geleden?" "Niet waar, toen zei ik dat we het vet van de frietketel maar eens moesten vervangen, dat weet ik nog goed", reageerde Els. Lap, ook dat nog, dacht Daniël. De hele rompslomp die met zo'n zelfmoord gepaard ging begon hem duchtig te irriteren. Geen wonder dat naasten van zelfmoordenaars achteraf doorgaans verklaren dat hij of zij er 'de laatste tijd depressief bij liep'. Je zou godverdomme voor minder. "We kunnen onder een trein springen", doorbrak Els de door eenzijdige reflectie ontstane stilte. Als ze voor íets aanleg had, dan was het wel hiervoor. "Luister, ik pleeg een originele zelfmoord of géén zelfmoord. Anna Karenina - om maar iemand te noemen - was ons voor, en ik wil absoluut niet dat er achteraf, op de begrafenis, over plagiaat gegrinnikt wordt, over mijn dood lijk!" "Onszelf door het hoofd schieten dan", probeerde Els. "Deed bijvoorbeeld Kurt Cobain al." "Van een gebouw springen?" "Tanja Dexters."
Zo ging het nog een hele tijd door. Het werd voor Daniël steeds duidelijker dat er van zelfmoord niet veel in huis ging komen, noch erbuiten. Zijn nieuwbakken, want net verzonnen adagium 'Een leven zonder zelfmoord is geen leven' zou hij geen eer aandoen. Het leven had voor hem voorlopig geen fatsoenlijke zelfmoord in petto, en het zag er niet naar uitdat hier spoedig verandering in zou komen. Terecht, wie bij het opstellen van een zelfmoordplan over één nacht ijs gaat, moet niet verbaasd zijn dat het hele project in het water valt. Wat Daniël nodig had was een nieuw, minutieus voorbereid plan. Zonder gaat niet. Hij kleedde zich uit, deed zijn pyjama aan, poetste z'n tanden, ging in bed liggen en was vastbesloten de slapeloosheid de volgende uren vrij spel te geven. Hij verdiende niet beter.
Nog vijf dagen en het is zo ver. Hoe ver? 9034 kilometer om min of meer precies te zijn. Dat is volgens een sympathieke website die zich over kwesties als deze pleegt te buigen de afstand tussen Brussel en Los Angeles. Drie weken lang zal ik van Amerikaanse grootstad naar Amerikaanse grootstad hoppen en Starbucks-koffie slurpen dat het een lieve lust is. Om toch in enige nazomerliteratuur te voorzien, post ik hier in twee delen een verhaaltje. Niet zomaar een verhaaltje natuurlijk. Het gaat hier om een tekst die in het bewogen jaar 2006 bladzijde 45 tot en met 47 haalde in het wereldvermaarde literaire tijdschrift 'WEL'. Enjoy.
"En dan?" vroeg ze.
"En dan? En dán? Een afscheidsbrief is een cruciaal element bij élke zelfmoord, dat aspect mag zeker niet onderschat worden!"
"Jij je zin. Maar hoe wil je het precies aanpakken dan, een ghostwriter inhuren? Haha, een ghostwriter om onze afscheidsbrief te schrijven, heb je 'm?"
Ja, Daniël had hem. Diep in zijn binnenste was hij zelfs jaloers op de woordspeling van zijn vriendin, zeker omdat híj in de nabije omtrek doorging voor de woordkunstenaar bij uitstek. Gelukkig slaagde hij erin zijn pokerface te behouden - Els had vast niets gemerkt van zijn sluimerende jaloezie.
"Je moet het niet in het belachelijke trekken", zei Daniël dan ook, toen zijn contemplatie ten einde was. "Zelfmoord is een serieuze zaak. En zeker een dúbbele zelfmoord, dat komt niet vaak voor, in deze contreien."
"Nu je het zegt, we gaan geschiedenis schrijven", reageerde Els.
"Toch maar eerst die afscheidsbrief, stel ik voor. Wat moet daar allemaal in?"
"We moeten familie, vrienden en alle mensen die ons gesteund hebben, bedanken", zei Els beslist, niet gespeend van enige ervaring met het bekijken van Awardsuitreikingen.
Daar zit iets in, dacht Daniël. Zelf wilde hij vooral een afscheidsbrief schrijven omdat het zo hoorde. Je pleegt maar één keer zelfmoord, dus alles moest tot in de puntjes in orde zijn, vond hij. "Wat moet er nog in, Els?"
"We moeten duidelijk maken wat onze motieven zijn, waaróm we het doen."
De ogen van Daniël fonkelden: deze woorden klonken hem als muziek in de oren. Zijn neusvleugels begonnen te trillen van opwinding en het water kwam hem in de mond. Ja, het was best een zintuiglijke ervaring. Hij had dan ook lang en hard over de motieven nagedacht. Zelfmoord plegen zonder motieven vond hij maar niks - de eerste de beste idioot kan dat. Nee, zíjn zelfmoord zou hoe dan ook gelegitimeerd en gemotiveerd kunnen worden.
"Schat, de motieven," opperde Els nog eens, "zeg me niet dat we geen motieven hebben! Zonder motieven zal ik een ontzettend belachelijk figuur slaan: jóú, mocht je eraan twijfelen!"
"Van lichaamstaal heb je blijkbaar ook geen kaas gegeten. Jezus, wat ben jij stom", beet Daniël haar toe. Alsof uitgerekend hij, de meest gemotiveerde motiefzoeker van West-Europa, geen goeie verklaring zou hebben voor de op stapel staande dubbele zelfmoord!
"Oké, leg me dan eens klaar en duidelijk uit wat onze motieven zijn," zei Els, "dan kan ik eventueel nog enige suggesties suggereren."
Ik ben een man van principes. Omdat dit gegeven niemand spontaan wil opvallen, zeg ik het dus maar zelf op geregelde tijdstippen. Dit is zo'n geregeld tijdstip. Hier en nu wil ik aanhalen dat ik bij een wedstrijd van de Rode Duivels of een Europese wedstrijd van Anderlecht nooit (NOOIT!) de televisie afzet vooraleer het laatste fluitsignaal geklonken heeft. En het is, voor alle duidelijkheid, niet zo dat ik een film kijk ondertussen; de kijkkast staat wel degelijk op het voetbal afgestemd.
De laatste jaren komt deze houding veelal neer op een vreemdsoortige vorm van zelfkastijding. Zelfkijkkastijding, zou ik het noemen. Maar ik heb volgehouden, seizoen na seizoen. Was het niet in de illusie dat er beterschap zou komen, dan toch ten minste om me er telkens opnieuw van te verzekeren dat het Belgische voetbal écht diep zit. Ik moest maar eens De Omwenteling missen. Maar gisteren, 25 augustus 2009, vormde een breekpunt. Letterlijk. Na een 45 minuten durende visuele foltering trok ik me terug uit de wedstrijd Anderlecht-Lyon. Anderlecht was compleet in de vernieling gespeeld, had nauwelijks een bal geraakt, kreeg drie goals om de oren en voor één keer kwam zelfs de scheidsrechter niet in aanmerking voor de rol van dankbaar mikpunt van frustraties. Ik besloot te doen wat ik nooit eerder had gedaan en bespaarde mezelf het tweede bedrijf van dit zo pijnlijke tafereel. (Achteraf hoorde ik dat ondanks mijn afwezigheid de tweede helft toch nog heeft plaatsgevonden. Ergens had ik dat natuurlijk wel verwacht, maar geld zou ik er nu ook weer niet op hebben ingezet.)
Waar is de tijd toch. Kan iemand dat met zekerheid zeggen, waar die tijd toch altijd zonodig naartoe moet? Had hij ergens begin jaren 90 halt gehouden, dan betekenden de Belgische ploegen nog iets in Europa. Ik zou voor eeuwig Panini-stickerboeken volplakken en de reservelinksback van Club Luik beter kennen dan mijn eigen moeder. Aangezien we voorlopig het raden hebben naar zijn beweegreden, volstaat het hier te besluiten dat de tijd zelden de kant kiest van de nostalgici. Dat is wel zeker.
Alles komt terug. Niet in het minst de internetproblemen op mijn computer. Die bestaan erin dat ik geen toegang heb tot het internet. Wat mij voor het taalkundige dilemma stelt: mogen zij dan met recht en reden omschreven worden als internetproblemen of niet? Om maar te zeggen dat een ongeluk nooit alleen komt.
Ondanks dit potentieel uitstekende alibi, zal ik niet zo ver gaan mijn beperkte blogactiviteit van de laatste weken op de beperkte PC af te wentelen. Ik ben trouwens sowieso meer een liefhebber van de seizoensgebonden voorwendsels. Het moet dus zijn dat de verzengende zomerhitte een deel van het creatieve vermogen in de kiem smoort, een andere verklaring voor mijn povere literaire augustusoutput is er niet. En dat terwijl ik de afgelopen week voor twee bedrijven verkeerde lonen heb uitgekeerd én 20 euro op straat heb gevonden!
Hoe het komt dat een heleboel op de rand van de armoede balancerende arbeiders door mijn schuld niet correct zijn betaald, is uiteraard niet bijster relevant. Maar die wonderlijke vondst! Ik ben me daar dus aan't stappen richting Tiensepoort, en wat zie ik daar ter hoogte van de natuurbakker op de stoep liggen? Toch geen 20 euro zeker? Jawel, 20 euro. 800 Belgische frankskens, vrank en vrij, als was het een uitwas van de welvaartstaat. Die vrijheid werd algauw ingeperkt door mijn broekzak, waarna de kassa van een horecazaak niet veel later de rol van protector overnam. Uithandengeving, heet dat dan. In ruil kreeg ik een 'Malheur Dubbel' en een bruine Maredsous te smaken. Al bij al toch wel een verdiende beloning voor een dag van slecht werken en goed oprapen.
Is het mogelijk om uit de eindeloze stroom gebeurtenissen die ons leven kenmerken, dat moment te lichten waarop het begrip 'geluk' in zijn meest pure vorm aantreedt? Hiermee bedoel ik niet vage bewoordingen zoals "ik was het gelukkigst in de jaren zestig" of "ik was het gelukkigst toen ik een relatie had met x" of "geluk is voor mietjes" of zo. Nee, ik heb het over specifieke momenten. Een seconde of fractie van een seconde, mogelijk vervat in een normale dagelijkse handeling, waarop de hoogst mogelijke staat van welbehagen bereikt wordt. Een moment van opperste gelukzaligheid, dat de vraag over de zin van het leven op slag tot een fait divers maakt.
Zelf weet ik dat moment te traceren. Ik heb een bal aan mijn voeten en net een tegenstander of twee achter me gelaten. De slalom is succesvol ingezet en het heeft er alle schijn van dat de reeks voorbijgeflitste tegenstanders spoedig zal aandikken. Ik ben er op dat ogenblik diep van overtuigd bezig te zijn iets van een grote esthetische waarde te creëren. Met graagte laat ik me overvallen door een buitenmatige fierheid, die steevast de voorbode vormt voor wat erna komt: balverlies. Maar ik aanvaard dat, geluk is nu eenmaal een vluchtig iets. De ploegmaats daarentegen zijn dan meestal nog een eind van het stadium der aanvaarding verwijderd. Op stadiumgebied zoeken zij eerder hun heil in de fase waarin verwensingen geuit worden en herinneringen opgerakeld aan de lange evolutie van het voetbal richting rasechte teamsport. Dat stadium vormt inderdaad eerder een nichemarkt in de wereld van de stadia, maar wie samen met mij voetbalt schijnt wel een gevoelig hogere kans te hebben hier vroeg of laat in terecht te komen.
Als punt van verdediging kan ik enkel aanhalen dat ik een straatvoetballer ben. Mijn voortdurende gepingel/passpassiviteit is daarop terug te brengen. Bovendien klinkt het sjiek. De associatie met Braziliaanse favelakinderen op blote voeten is gauw gemaakt - je weet maar nooit dat iemand gaat denken dat er aan mij een groot talent verloren is gegaan. In plaats van de favela's van Rio ging het in mijn geval wel om de Dorpsschoolstraat van Hees. Voor de school begon, nota bene. Na school werd er dan thuis in de tuin gevoetbald, meestal met twee (Hees is nogal dunbevolkt): één iemand in de goal, één iemand die schoten afvuurde. Om de 5 goals werd er gewisseld; de keepers luisterden afwisselend naar de namen Preud'homme, Bodart en een enkele keer Philippe Vande Walle. De speelduur was strak getimed: aanvang 10 minuten na school, einde 10 minuten na pikkedonker. In de pauze was er eten en 'Familie', waar Van den Bossche Electronics zich al lang voor de crisis het woelige vaarwater eigen maakte. Het waren andere tijden.
Champagneweekend. Heeft meneer Van Dale de Nederlandse taal ooit met een poeneriger woord verrijkt? Is er een lettercombinatie mogelijk die een mens spontaner de link doet leggen met onverdroten decadentie? Waarschijnlijk niet. Ik dacht nog even aan 'champagneweek' of 'champagnemaand', maar bij nader inzien kunnen zij niet tippen aan wat 'champagneweekend' zoal oproept. Waar champagneweek of champagnemaand eerder de connotatie heeft van respectievelijk een week en een maand die 'in het teken staat van champagne', kan champagneweekend niks anders betekenen dan slempen tot je erbij neervalt. Een weekend is namelijk te kort om louter in het teken van wat voor alcohol dan ook te staan. Een weekend dient om alcohol te drínken - in dit geval dus de edelste aller geestrijke dranken.
Vorig weekend heb ik het allemaal van dichtbij meegemaakt. Zoals zo vaak wanneer je iets van dichtbij meemaakt, ging er wel eerst een verre verplaatsing aan vooraf. Elk jaar zijn een reeks andere Franse dorpjes uitverkoren om de organisatie van de champagnefestiviteiten op zich te nemen. Dit jaar waren dat Arrentières, Colombé-la-Fosse, Colombé-le-Sec, Rouvres-les-Vignes en Voigny. Geen idee waarom ik deze informatie geef, maar neem gewoon maar van mij aan dat het een eindje rijden was. De champagneboeren van de streek hadden hun patio geveegd, hun hemd gesteven, hun voortreffelijkste champagnes gekoeld en enige zeer plaatselijke schonen tijdelijk tot hostessen omgedoopt. Wij daarentegen hadden gewoon dorst. Een minnelijke schikking bleek gelukkig mogelijk, gauw werd duidelijk dat vraag en aanbod zonder al te veel problemen op elkaar afgestemd konden worden.
Dat alles biedt nog altijd geen verklaring voor wat ik daar nu eigenlijk kwam doen. Om eerlijk te zijn ben ik zelfs geen echte liefhebber van champagne. Alle soorten smaken mijns inziens een beetje eender en het elitaire imago ervan heb ik ook nooit goed begrepen. Al moet gezegd dat dat imago waarschijnlijk zo ongeveer zijn beste tijd heeft gehad na vorig weekend. Nee, de reden voor mijn aanwezigheid is terug te brengen tot twee getallen: 27 en 10. Zevenentwintig coupes champagne voor nauwelijks tien euro. Reden genoeg om de kurken te laten knallen.