Van de goeie ouwe coronatijden herinneren we ons dat cultuur en horeca steevast de eerste dominosteentjes zijn die vallen. Als de nood echt hoog wordt, kan een mens gerust zonder deze uitspattingen, die levensnoodzakelijk zijn noch enig direct nut hebben. Ik wil op deze plaats liefst niet een dodelijk virus vergelijken met mijn eigen kind, maar de metafoor vormt zich helaas zelf. Covid-19 en Sienna-21 zijn van hetzelfde laken een broek. Met elke huilavond die zij aan haar palmares toevoegde, werd er weer een blog niet geschreven en bleven etablissementen met bier van mijn aanwezigheid verstoken. Geen cultuur en horeca voor deze jongen, uitgeteld akte nemen van een (halve) aflevering van een matige televisieserie was het hoogst haalbare.
Uiteraard riepen deze babymaatregelen zeker in het begin de nodige weerstand op. Ik pruttelde tegen wanneer ik kon, mezelf wijsmakend dat er niet gezwicht mocht worden voor de luidste roepers. De vredige uren waren dan misschien niet talrijk, ze konden heus wel gespendeerd worden aan een pintje en een boek, of aan twee pintjes en geen boek. Maar helaas werd ik ingehaald door de werkelijkheid. De enige optie bleek om te plooien voor de decibels, zolang de voorraad strekt. De vraag of ik mijn leven zou geven voor mijn kind was bij deze dus al beantwoord. Ja, klaarblijkelijk wel.
Intussen is alles beter. Eigenlijk al een paar maanden lang, om heel eerlijk te zijn. Gebruik ik de baby als excuus voor mijn eigen luiheid, ben ik nu al in die fase beland? Soms begin ik zelf te twijfelen. Dan zie ik Sienna bezig, guitig lachend en spelend, met haar allerhelderste ogen die de nieuwe wereld afspeuren. Een engeltje. Vervolgens trekt ze met veel aplomb het tutje uit haar mond, zoals Marco Pantani zijn bandana wegsmeet, klaar om aan te zetten. Het gehuil lijkt letterlijk door merg en been te gaan, ik zou de uitdrukking uitgevonden hebben als ie nog niet bestond. Ik forceer een monkellach: mijn excuus is wel degelijk legitiem.
|