"Wat een weer hé." De woordvoerder van de nationale
middenstandsvereniging zal het mij desgewenst ongetwijfeld bevestigen:
"Wat een weer hé" was de voorbije anderhalve week de meest gehoorde
opmerking in de kleinhandel. Zij wordt bij voorkeur uitgestoten op het
moment dat de binnenkomende klant de blik van de winkelier vindt, na
zich eerst, in een moment van diepmenselijk geluk, zonder oog voor wat
dan ook rondom hem te hebben vergewist van de weldadige
binnentemperatuur. Doorgaans stemt de winkelier in kwestie meteen in
met deze meteorologisch gezien scherpzinnige observatie. Dat het koud
is ja, en dat het de volgende dagen naar het schijnt nóg kouder gaat
worden. Tenzij de klant dit betwist en aanhaalt dat er integendeel net
een periode van dooi zit aan te komen en dat de middenstander voor hem
bijgevolg een vorte leugenaar is, kan de bestelling van het grijs
gesneden brood plaatsvinden.
Terwijl de opwarming van de aarde zichzelf een welverdiende rustpauze
gegund heeft (al die mediabelangstelling maakt het mentaal zwaar om
dragen), hebben ook mijn internet, mp3-speler en stereo dit voorbeeld
gevolgd. Alledrie gaven ze de voorbije weken de geest, alsof ze weten
dat mijn eindejaarspremie zo nu ongeveer wel opgestreken moet zijn.
Alsof ze weten dat het stenen uit de grond vriest en dat dit weleens
het ideale voorwendsel kan zijn om het eigen falen te verdoezelen. Ik
reageer hierop met de mij kenmerkende daadkracht: de dingen die kapot
zijn kapot laten en erop rekenen dat ze zichzelf wel weer herstellen.
Ze moeten dat maar leren.