Sinds een kleine week is mijn blik op de wereld aanzienlijk verruimd.
Letterlijk. In tegenstelling tot de meeste andere lichaamsfuncties zijn
aberraties aan de oogleden in een objectief meetbare schaal te gieten.
Wie gezegend is met een perfect zicht, heeft afwijking 0. Wie
daarentegen de wereld rondom hem heeft te aanschouwen met veeleer
slechte kijkers, bezit een afwijking die desgevallend vlotjes de grens
van de -10 durft doorbreken. Wie een vertroebeld zicht meetorst dat
overeenkomt met míjn ogen, beschikt aan de linkerkant over een
afwijking van -1,75 en rechts over eentje van -2,25. Ik zit,
logischerwijs, in de laatste situatie. Vrij vertaald betekenen die
negatieve getallen dat mijn oog voor detail zich beperkt tot een straal
van een drietal meter rondom mij. Hoe verder van die straal verwijderd,
hoe sneller de overtreffende trap van 'wazig' beklommen wordt.
Gezichten worden lichamen, lichamen worden vage contouren.
In de loop der jaren ben ik mij op die handicap gaan instellen. Regel
één daarbij is: niet in de verte turen. Je weet maar nooit of iemand
100, 50 of 4 meter verder ineens een hartelijke begroeting in je
richting wuift. Er rest dan meestal niks anders dan enthousiast
teruggroeten en de persoon in kwestie tegemoet treden, het gezichtsveld
in. Pijnlijk wel indien de stille wenk eigenlijk helemaal niet voor jou
bestemd was. Een andere optie is een korte knik tevoorschijn toveren en
er snel vanonder muizen. In de maatschappij van vandaag hebben we geen
tijd meer voor de medemens, hij moet dat maar snappen in plaats van
daar als een onnozelaar te staan gesticuleren. Beide opties zijn echter
niet ideaal te noemen. Als visueel hulpbehoevende kan je je dus maar
best aan regel één houden: wat er ook gebeurt, níet in de verte turen.
Het goede nieuws is dan weer dat dit eigenlijk meteen ook de enige
richtlijn is. Kijk gewoon naar de grond en je komt al een heel eind.
Uiteraard zijn er voor de vuist weg wel oplossingen te bedenken voor
mijn probleem. Zo is er in de eerste plaats de bril, een montuur met
aangepaste glazen dat toelaat beter te kunnen zien. En ja, ik heb wel
zo'n exemplaar liggen. Ik gebruik hem vooral om ondertitels te kunnen
lezen als ik met de auto rijd en om te vermijden dat ik voetgangers
omver knal wanneer ik tv kijk. Of andersom - wanneer de oogarts aan zijn
hoogdravende wetenschappelijke uitleg begint over de voordelen van de
bril haak ik meteen af. Hoe dan ook zul je me in het dagelijkse leven zelden met een bril zien. Bang voor een onomkeerbare aantasting van mijn sex appeal. Lenzen dan maar. Tot voor kort sprak het idee om tweemaal daags in mijn ogen te peuteren me weinig aan. Na het afhalen van het proefpakket vorige week werd dat idee plotsklaps realiteit en bleek die me, op zijn beurt, evenmin aan te spreken.
Maar ik bijt door. Het gaat om de lange termijn en kortzichtigheid heeft per slot van rekening nog nooit iemand aan een beter ver zicht geholpen. En jawel. De weerzin die lenzen op het eerste zicht oproepen, wordt totnogtoe ruimschoots goedgemaakt door het tweede, derde en alle daarna volgende zichten. Ik herken mensen van ver, zelfs zonder mijn ogen tot spleetjes te vernauwen. Ik zie dingen van grote afstand, die ik vroeger zonder ze te bekijken voor bekeken zou hebben gehouden. In mijn gepersonaliseerde spreukenboek der Engelse taal prijkt vanaf heden dan ook 'What I see is what I get' fier bovenaan.