Na enig speurwerk teruggevonden: op 29-09-2008 schreef ik ontgoocheld dat het waarschijnlijk gedaan zou zijn met het organiseren van grootschalige feestjes in ons huis. De publieke belangstelling voor 'Feest met bier III' was onverwacht mager geweest, de goesting om nog een nieuwe editie eraan te breien klein. Dat was een vergissing. Er kwam wel degelijk een nieuw feest, te weten vorige vrijdag. Dat was een vergissing. De opkomst nu was nog veel kleiner dan gehoopt, gedacht en zelfs gevreesd. Tien schamele bakken bier werden er soldaat gemaakt, tegenover 27 exemplaren tijdens de recordeditie, Feest met bier II (voor eeuwig de maatstaf voor een geslaagde avond). Of het desondanks (desondranks) een plezant feestje was doet hier niet ter zake - als er bier bij betrokken is wijk ik liever niet af van de objectiveerbare paden.
De reactie van de huisgenoten en mezelf verschilt wel met anderhalf jaar geleden. Ook geflopte feestjes gaan op den duur wennen, dus beperken we ons nu tot lethargie. Waar er vorige keer nog druk verklaringen werden gezocht, zondebokken aangeduid en afwezigen gehekeld, zitten we thans doodeenvoudig in zak en as. De luchtvaart kan maar best rekening houden met een "zak-en-aswolk" boven Zuid-Leuven. (Hahaha, humor is het beste geneesmiddel, ahum.) Ik kan in elk geval niet zeggen dat de afwezigen ongelijk hadden, de cijfers spreken voor zich. Wel valt er een niet onbelangrijke nuance aan toe te voegen. Mochten alle afwezigen gewoon gekomen zijn naar ons feest, dan werd het geheid een succes en zouden de overige (hier dus: hypothetische) afwezigen wél ongelijk hebben gehad. Zo bekeken treft het afwezigencollectief dus vlot evenveel schuld als de organisatoren. Ik ga hier stoppen, want ik heb, vermoed ik, de meest draaglijke conclusie bereikt.
Toegegeven: mijn ontdekking van vorige keer heeft niet veel soelaas gebracht. Het moet zijn dat ik een geloofwaardigheidsprobleem heb, want toeval is dit toch echt niet meer. Ga maar na: twee keer in mijn bloggeschiedenis wil ik de maatschappij onbaatzuchtig een dienst bewijzen, twee keer wordt er ostentatief niet geluisterd. Of werden er op zijn minst geen handelingen gesteld die veel gehoorzaamheid doen vermoeden. Eerst maakte Dick Advocaat mijn gouden raad zonder boe of ba overbodig door het doodleuk af te bollen. Oké, er zijn verzachtende omstandigheden. De gouden raad was enkel gestoeld op mijn eigen kennis van zaken en tenslotte hebben we het hier over een Hollander. Maar nu.. Ik leg op onnavolgbare wijze een Boodschap van Het Hogere bloot, gericht aan onze politieke klasse. Een orakel als het ware. Maar zelfs dat volstaat blijkbaar niet om mijn raad enig gewicht te geven. Bij deze heb ik de stille wenk begrepen en treed ik het stadium van de radeloosheid binnen.
Het lichte entertainment biedt gelukkig een goed vangnet. Gisterenmorgen toog ik met mijn vriend Rob naar het gebouw van Woestijnvis, alwaar de tweede voorronde van 'De Pappenheimers' plaatsvond. Ik zou kunnen liegen en zeggen dat ik door mijn ex-collega's (ik werkte 3,5 jaar geleden een paar maanden bij Woestijnvis) hartelijk werd begroet. Ik zou eveneens de waarheid kunnen spreken en zeggen dat ik bij niemand een belletje deed rinkelen. Kies zelf maar wat jullie geloven. Anyway, er moest deze keer een persoonlijke vragenlijst ingevuld worden, die als leidraad diende voor een gesprek achteraf. Toevallig werd ook hierin gepolst of ik soms raad had voor de man in de straat. Vraag: "Wat zou jij aanraden voor een gelukkig leven?" Antwoord: "Geen idee, maar het moet iets met alcohol te maken hebben." Het mag duidelijk zijn, ik ben niet meer bereid om vruchteloos de rol van raadgever te blijven vertolken, de cynicus krijgt weer de vrije loop.
Of die houding me uiteindelijk een plaats in De Pappenheimers oplevert is een andere vraag. Misschien wel uit medelijden, getuige de volgende vraag-anwoordcombinatie op het gesprek nadien. Vraag: "Over dat gelukkig leven.. Zijt gij soms alcoholist?" Antwoord: "Neu... maar euh.... ge hebt hier toevallig niks staan of zo?" Marginalen moeten evengoed in prime time een plaats krijgen op het tv-scherm, wat is me dat nu. In elk geval, als het effectief zo ver komt, beloof ik hierbij plechtig dat ik níet van de gelegenheid gebruik zal maken om de verzamelde televisiekijkersbevolking van raad te voorzien. Al was het maar uit eigenbelang. Er luistert toch niemand.