Van Bangkok ging het naar Kanchanaburi. Aan de voornaamste trekpleister van Kanchanaburi kleeft een bloederige rand: het is hier dat de enige echte 'Bridge on the River Kwai' te bewonderen valt. De bouw van de brug is te vergelijken met die van de Oosterweelbrug, maar dan zonder de actiecomités, denktanken, studiegroepen en referendums. Ook werd de mogelijkheid van een tunnel nooit echt terdege onderzocht. In plaats daarvan sleepten de Jappen 60.000 gevangenen en 270.000 arbeiders uit Azië aan, en na een dik jaar verrees er een 415 kilometer lange spoorlijn mét de essentiële brug over de Kwai. Ongeveer 110.000 werkkrachten zouden om het leven komen tijdens de bouw ervan. Vooraleer er collectieve verontwaardiging losbarst: dat komt neer op één dode voor elke twee gelegde spoorbielzen. Om maar te zeggen dat de Jappen waarschijnlijk wel een punt hadden met hun massamoord, gezien het overduidelijk werkschuw tuig waarover zij beschikten.
Na een stukje oorlogsgeschiedenis was het tijd voor wat ontspannings-heden. In het Erawan Nationaal Park ligt een van de mooiste watervallen van Thailand. Een tocht van een goed uur tegen de berg op brengt de wandelaar langs zeven natuurlijke bekkens, gevuld met turkooizen water. Ideaal om heerlijk te verfrissen midden in het groen, ware het niet dat het Erawan Nationaal Park eveneens de meest agressieve vissen ter wereld herbergt. Voor één keer is het niet mijn reisgids die spreekt maar ikzelf. Mochten de vissen niet in se ongevaarlijke specimen zijn maar wel piranha's, er zouden elke maand in het Erawan Park meer toeristen de dood vinden dan arbeiders tijdens de bouw van gans die spoorlijn. (Mogelijk zou de toeristenstroom na een aantal maanden wel wat terugvallen.)
Vol vissenbeten zetten we aldus snel koers naar Sangkhlaburi. Sangkhlaburi zou het witte konijn van de reis moeten worden, een door alle reisgidsen schandelijk over het hoofd geziene vergeten parel. Het was dat, of die reisgidsen hadden gelijk om gespreid over 500 bladzijden met welgeteld geen woord over dit dorp te spreken. Die reisgidsen hadden gelijk om gespreid over 500 bladzijden met welgeteld geen woord over dit dorp te spreken. Drie nachten spendeerden we in een dorp met als voornaamste bezienswaardigheid drie bruggen, om de een of andere reden vlak naast elkaar - wat op zich wel een bezienswaardigheid is, nu ik er zo over nadenk. Maar het geluk schuilde in de kleine hoekjes.
Zo konden we de eerste avond gratis en voor niks een thaibox-tornooi meemaken op het marktplein. Met genoeg bier (Changskes) bij de hand en enthousiaste Thai in de buurt, werd al snel vergeten dat het misschien raar is om te kijken naar 10-jarige kinderen die elkaar KO proberen te slaan. Hoe dan ook hebben Belgen niemand lessen te leren als het op kindermisbruik aankomt, dus daar waagden we ons met volle overtuiging niet aan. De volgende dag bezochten we wat de grappigste tempel van de reis zou blijken te zijn. De naam van het bouwwerk achterhalen blijkt een huzarenstuk, maar laat ik mij beperken tot te zeggen dat de verering van de eindbaas van de tempel (het hoogste ambt in de boeddhismehiërarchie achterhalen is misschien geen huzarenstuk, dus steek het gerust op luiheid deze keer) grappige proporties aannam. Naast een hele collectie foto's en een akelig realistisch wassen beeld van de ouwe baas, hadden zijn acolieten er niet beter op gevonden dan 's mans laatste auto uit te stallen in een soortement glazen bak. We zouden nog een plejade aan tempels te verwerken krijgen, maar dé Temple of Laugh, daarvoor was Sangkhlaburi verantwoordelijk.
|