'Tenerific', een woordspeling vintage Tsigalko. Althans voor wie op vakantie is geweest in Tenerife en daar zijn appreciatie over kwijt wil. Edoch, edoch. Door een speling van het lot die we middels een woordspeling gerust woordspeling van het lot mogen noemen, komen de pluimen op de hoed, de banken vooruit, de kussen van de juffrouw en de exorbitante prestatiebonussen toe aan reisgezel Peter. Hij is ervan de oorzaak dat toekomstige historici in opperste verwarring zullen verkeren en slechts voetstoots zullen aannemen dat 'Tenerific' niet van de hand van de Meester zelve, maar wel van een van Zijn leerlingen afkomstig is. "Maar kijk eens naar dat oog voor detail, die minutieuze afwerking, dit kan toch niet anders dan een echte Tsigalko zijn... (zucht).. ik begrijp er niks van.." Mijn enige troost bestaat erin dat deze woordspeling net om die reden veel minder zal opbrengen op veilingen. Recordbedragen lijken wat mij betreft uitgesloten. Daar sta je dan met je woordspeling, 'Peter'.
Goed, ik zet mij er alweer over. Tenerife was immers gewoon Tenerific in de goeie zin van het woord. In onze eerste standplaats, Puerto de la Cruz voor de ingewijden, was weliswaar geen hol te beleven, de potentie van het eiland werd al meteen duidelijk. Geweldig weer, immer zicht op zee op voorwaarde dat je hoofd niet landinwaarts gedraaid staat, goedkoop eten en drank, propere omgeving en mooie natuur. Exponent daarvan is El Teide, de derde grootste vulkaan ter wereld waarvan je nog zou geloven dat het de allergrootste is ook, na een urenlange autorit en tocht met de kabellift. De omgeving is prachtig desolaat, het landschap wordt slechts verstoord door een uitgebreide delegatie hagedissen. De beestjes mogen dan alles welbeschouwd totaal ongevaarlijk zijn, ze torsen somtijds een vuile grimas en hebben over het algemeen de onhebbelijke neiging om fars te doen. Meer is er niet nodig om het gedierte geen moment uit het oog te verliezen.
Op de vierde dag kwamen we aan in Playa de las Americas. Het is zo'n plaats waar ik gerust zou willen sterven. Helaas voor mij echter zou die sterfdatum ongetwijfeld enkele decennia vroeger komen dan voorzien, mocht ik er continu rondhangen. De reden is simpel: het is één grote zonnige Engelse stad, een kolonisatie waar de Walen in Halle en Vilvoorde nog wat van kunnen leren. Je dag begint met een heerlijk Engels ontbijt (verkrijgbaar tot 3 p.m.) bestaande uit witte bonen in tomatensaus, spek, spiegeleieren, worst en in vet geweekte toast. Nadien is er de mogelijkheid om op groot scherm een vriendschappelijke non-match naar keuze te bekijken. Voetbal, maar evengoed cricket. Tegen de avond waagt de oudere generatie zich aan karaokeoptredens die zich beperken tot het repertoire van Joe Cocker en Elvis Presley en terug. De jeugd verschanst zich in de uitgaansbuurt, alwaar ook wij goede uren van ons leven gesleten hebben.
Het ding met het Engelse uitgaansleven is dat dronkenschap de enige realistische optie is. Een pint kost een fortuin, tenzij je ingaat op het aanbod om twee halve liters en drie shots wodka tegelijk naar binnen te slobberen. Dan kost dat vijf euro. De dj navigeert 18 beats gelijktijdig door de boxen en de Engelse vrouwen zijn knap. Wacht. Staat dat er echt? Ja, ik schreef het hier gewoon, mij volkomen bewust van het feit dat op een goeie dag mogelijk een medemens dit lezen kan. Engelse vrouwen zijn knap. Sletterig gekleed en overdreven opgemaakt misschien, of zeker, maar beschikkend over een onderlaag die ware schoonheid verraadt. Niet op z'n Belgisch weggemoffeld maar onbeteugeld tot uiting gebracht. De vergelijking met het ontbijt is gauw gemaakt: het heeft de naam degoutant te zijn en echt naturel kan het misschien allemaal niet genoemd worden, maar indien goed klaargemaakt is water nooit ver weg in de mond.
|