Een aantal jaren geleden stonden de Story, de Privé en hoe
al die van pulp gemaakte en met dezelfde substantie gevulde bladen ook mogen
heten, vol van het bericht dat prinses Irene gesprekken voerde met bomen. De in
vorsten en vorstenhuizen geïnteresseerde societyliefhebbers waren meteen in
twee kampen verdeeld: aan de ene kant stonden zij die met Irene meevoelden en anderzijds
zij die hoofdschuddend de paginas van het pulpen gossipblaadje omsloegen. Als
men mij had gevraagd: wat vind jíj ervan? dan had ik als zo vaak geantwoord: ik
weet het zo net nog niet. Want zo lang ik leef, heb ik iets met bomen. Niet met
bossen met bomen als kuddedieren, maar met individuele, onafhankelijke, zelfbewuste,
solitaire bomen. Ik voer er geen gesprekken mee, maar ze laten mij niet koud.
Zeker, mijn hele leven al houd ik van bomen en maak fotos van hen.
Het bewijs lever ik u op de voet. Onder dit verhaal staat twee keer dezelfde
boom, een eerbiedwaardige beuk. Hij staat met een stuk of vijf soortgenoten aan
de rand van een groot bos, het Anholtse Broek genaamd, daar waar het beekje (de
zogenoemde zwarte beek) stroomt en de fietser haar tocht kan vervolgen op de
asfaltweg in plaats van op het smalle, rulle bospaadje. Tussen de zwartwitte en
de kleurige foto van dezelfde magistrale boom ligt om en nabij veertig jaar. De
eerste zwart-witte foto is gemaakt met mijn eenvoudige Adox-kleinbeeldcamera; de kleurige tweede met
mijn digitale alleskunner.
Bomen hebben niet het eeuwige leven. Het mag dan waar zijn
dat sommige Wodanseiken eeuwen trotseren, maar onze fruitbomen in de kleine boomgaard
hebben nu na tachtig jaar allemaal het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.
Ze zijn dood, ze zijn óp, hun tijd is definitief voorbij. Tachtig jaar is
trouwens ook een mooie leeftijd voor een goudrenet of voor een stoofperenboom.
Populieren (peppels zeggen wij) leven hoogstens veertig jaar. Dan is het over
en uit. Maar geen enkele populier maakt dat stadium mee. Ze zijn eerder gekapt
en verwerkt tot lage of hoge klompen.
Toen wij noodgedwongen van onze oude fruitbomen afscheid
hebben genomen, waren er al plannen voor vervanging. Want een boomgaard zonder
bomen is onbestaanbaar. Dus heb ik bij een kweker in de buurt een aantal
appel-, pruimen- en kersenbomen alsmede enkele perelaars uitgezocht en geplant.
Om ze te behoeden voor omvallen in hevige herfststormen heb ik bij ieder een
steunpaal gezet.
Steunpalen bij pas
geplante bomen hebben hun voor- en tegenstanders. Voorstanders betogen dat een
steunpaal nodig is om te voorkomen dat door onverhoedse bewegingen de tere
wortels schade lijden. Bovendien zou de paal het aanslaan bevorderen.
Tegenstanders zeggen dat dit wel waar mag zijn, maar dat ieder jong levend
wezen, dus ook een boom, vanaf het begin geoefend moet worden in het omgaan met
tegenslagen en tegenwind. Dus geen pampering, geen in-de-watten-leggerij of
vertroeteling.
Prinses Irene schijnt dus gesprekken te voeren met bomen.
Dat doe ik persoonlijk zelden, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. Zelf
leg ik graag mijn hand op een beukenstam en verbeeld mij dat iets van de
sapstroom op mij overgaat. En toen onze pas geplante fruitbomen in de droge
zomer van 2005 dreigden te verdrogen, kregen ze van mij iedere avond elk een
gieter water. Dan legde ik mijn hand teder om hun dunne stammetje en zei: kom
op, recht je rug, er komen best wel weer andere tijden.
Het wemelt van
spreekwoorden en zegswijzen waarin over bomen gesproken wordt. Daaraan kun je
zien hoe groot de plaats is van de boom in s mensen leven. Ter afsluiting
noem ik er een die tegelijk het leed van de bomenplanter aangeeft: boompje
groot, plantertje dood.
Nee dan mijn grote
favoriet Martin Luther. Die sprak immers de volgende onvergetelijke woorden:
als ik wist dat ik morgen zou sterven, zou ik vandaag een kind verwekken en een
boom planten. Zo mag ik het horen.
De bekende ex-voetballer
Youri Mulder (FC Twente, Schalke 04), zoon van de even bekende ex-voetballer
(Ajax, Anderlecht), excellent schrijver en sidekicker
Jan Mulder, vertelt over zijn favoriete voorleesverhaal. Het is het verhaal van
de kleine mol die wil weten wie er op zijn kop heeft gepoept. Oorspronkelijk geschreven
in het Duits onder de titel Vom kleinen
Maulwurf, der wissen wollte, wer ihm auf dem Kopf gemacht hat (1989). De
Engelse versie van 1994 verraadt nog meer de humoristische lading: The Story of the Litlle Mole who knew it was
None of his Business. Ik laat nog even een fragmentje zien:
Heb jij op mijn kop gepoept? vroeg de kleine mol aan
de koe.
Ik nee, hoezo? Ik doe dat zó! antwoordde de koe.
(En ffflatsss, daar kledderde een grote bruingroene
koeienvla naast de kleine mol in het gras. Hij was blij dat hij die niet op
zijn kop had gekregen.)
Van dit stukje fraaie tekst
staat een alinea verder naar beneden de (Zuid)Afrikaanse vertaling van 2002. Die
is overgenomen uit een boekje dat ik tijdens een werkbezoek aldaar van een
bevriende collega kreeg. Het toont voor de zoveelste keer aan hoe prachtig,
beeldend en grappig tegelijk het Afrikaans zich leent voor een kinderboek (en
vanzelfsprekend niet alleen daarvoor).
Het jy op my kop gedinges? vra hy vir die koei wat
besig is om te herkou.
Ek? Nee, nog nooit. Myne lyk só! antwoord die koei.
(En-sjloep-sjlap-plerts daar n groot bruingroen
pannekoek vlak langs die molletjie in die gras neer. Sjoe! Was hy bly dat was
toe nie die koei wat op sy kop gedinges het nie!)
Het meest getroffen ben ik
door het woord gedinges. In plaats van het alles verklarende Nederlandse
gepoept geeft de Afrikaanse bewerking de voorkeur aan een versluierend
gedinges. Om het raadsel op te lossen moet je het hele verhaal lezen. De
kleine mol wil precies weten wie er op zijn kop je weet wel, eh dinges, gedinges heeft.
Eh dinges is trouwens een staande uitdrukking uit de koker van
Marten Toonder. Deze heeft het als stopwoord meegegeven aan de fameuze
kunstschilder Terpen Tijn toen deze een portret van Heer Ollie B. Bommel
schilderde dat, toen het klaar was,bij
de afgebeelde niet bijzonder in de smaak viel.
De moraal van dit verhaal?
Geen, behalve de opvatting mijnerzijds dat je de waarde van voorlezen niet
genoeg kunt beklemtonen. Dat vindt Yoeri Mulder ook. En niet alleen tijdens de
Nationale Voorleesdagen of de Boekenweek.
Bron: Werner Holzwarth/Wolf
Erlbruch: Die storie van die molletjie wat wou weet wie op sy kop gedinges het.
(Kaapstad: Human & Rousseau, 2002)
Natuurlijk weet ik nog wat
mijn eerste leesboekje was. Hoe het heette, van wie ik het kreeg, wanneer, bij
welke gelegenheid en wat ik ervan vond. Voordat ik u dat met alle respect aan
uw neus ga hangen, moet ik zeggen dat ik, voor zover mijn geheugen reikt,
altijd tussen boeken heb geleefd. En ook al kon ik nog niet lezen, ik herinner
mij de klimpartijen in de boekenkast van mijn vader naar de tweede en derde
plank waar de plaatjesboeken lagen. De kunstboeken met onbekende Duitse grootheden
als Liebermann en Klimt, de boeken over de landen en volkeren van dit aardrijk
(in zes delen bij elkaar geschreven en van plaatjes voorzien door een zekere
J.A Hammerson) en natuurlijk de talrijke geschiedenisboeken, zoals daar was het
tweedelig Huiselijk en Maatschappelijk Leven
onzer Voorouders, door de hooggeleerde H. Brugmans en in 1915 bij Elsevier
te Amsterdam uitgegeven. 1915! en tot op heden nauwelijks verouderd! (Maar dat
kan natuurlijk ook aan het onderwerp liggen.)
Maar laat ik mij terugbegeven
naar de oorspronkelijke vraag en geen zijpaden bewandelen. Mijn eerste boek
heette: Het avontuur van de wonderkippen
en den bozen houthakker. De schrijver was een zekere K.B. Kok. Het boekje
kwam van Bruna uit Utrecht. In welk jaar kan ik u niet meer zeggen omdat wij de
harde voorkaft en enkele begeleidende eerste (titel)bladzijden zijn
kwijtgeraakt. Het boek handelde over vier kippen, te weten Mie, Rie, Pie en
Sophie (uit te spreken als Sop-hie) die slim voorkómen dat een boze buurman hen
met een hakbijl een verder leven onmogelijk maakt. De beschrijving van de
kippen vond ik zeer amusant. Die van de buurman met zijn hakbijltje minder.
Mijn uitgesproken favoriet
uit mijn eerste leesjaren was echter zonder enige twijfel de geschiedenis van Bolke de Beer. Geschreven door A.D.
Hildebrand. Door het grote succes onder meer gevolgd door Bolke de Beer en Dorus Das en De
zoon van Bolke de Beer. Ik heb het niet goed bijgehouden, maar ik denk dat
het boekje Bolke en zijn
betachteroverkleinzoon Bolletje nu aan zijn 23ste druk toe is.
Hoe heb ik niet genoten van Bolke, woonachtig op de Veluwe, die zijn berenzusje
ontvoert uit het circus dat toevallig Apeldoorn aandoet! En dan het meereizen
met Bolke naar De Harz waar volgens iemand van de krant nog echte beren in het
wild leefden! Hoe spannend was daar de eerste ontmoeting van Bolke met Katja,
zijn latere eega!
Bijna al mijn kinder- en
jeugdboeken heb ik bewaard. Misschien vindt u het kinderachtig, maar ik mag er
graag in bladeren en weer eens een paar bladzijden lezen. En dan maar denken
wat je dacht toen je het boek voor de eerste keer las.
Heeft het papieren
(kinder)boek nog toekomst? Of zijn we binnenkort allemaal behalve aan de
smartphone en de i-pad overgeleverd aan het e-book en de e-reader? Voor mij
haalt niets het bij het papieren boek met de lekker ruikende drukinktletters en
de prachtige kleurenplaten.
Maar het gaat natuurlijk
vooral om de inhoud. Die moet kloppen: spannend, ontroerend, ontregelend,
interessant, leerzaam, opbeurend, wat u maar wilt, zijn. Dat geldt ook voor
kinderboeken. Dat geldt vóóral voor kinderboeken. Want met lezen kun je niet
vroeg genoeg beginnen.
Vandaag, deze derde februari,
regent het katten en honden (zoals de Engelsen zeggen). In plaats van dat het -
gelet op de datum - vriest dat het kraakt, regent en mist het voortdurend.
Sommige vogels komen niet meer buurten op mijn voederplankje, maar zijn bezig
bij het plaatselijk reisbureau een nestplaats te reserveren waarna zij op zoek
gaan naar een geschikte partner.
Vandaag een week geleden
maakte men zich op voor wéér een toertocht. Een reis per schaats over bevroren sloten,
meren en kanalen, van de ene stempelplaats naar de volgende koek-en-zopietent.
Je ziet goed ingepakte slierten van duizenden toertochtrijders door het
landschap glijden, op hoge of lage noren, van enige spijs en drank voorzien, goed
gemutst, met vrolijke ogen en rode neuzen. Je hoort de krassende
schaatsgeluiden en hoort de mensen tegen elkaar zeggen: geniet van het ijs,
maak een toertocht, benut nog vlug deze gelegenheid, want morgen dooit het.
Schaatsen hebben we hier in
de lage landen altijd gedaan. Zolang die lage landen bestaan en het door- en
overstromende water bevriest. Aanvankelijk op benen botjes, later op Friese
doorlopers met van die onmogelijke teen- en hakleren en dito linten om ze onder
je schoenen te binden. Als kind - achter een stoel of gesteund door je vader -
op wiebelende voeten lopend en glijdend. Tot je de slag te pakken had. En
wanneer dat het geval was, was je voor je hele leven onder de pannen. Immers:
wie eenmaal heeft leren schaatsen leert het nooit meer af.
Dit jaar verliep alles iets
anders. De winter duurde maar veertien dagen en voordat het ijs dik genoeg was
om al die duizenden toertochtrijders te dragen waren er van die veertien al
tien dagen voorbij. Iedereen zei dus: profiteer ervan nu het nog kan!
Het gevolg was dat er zoveel
toertochtrijders op kwamen draven dat er op de meren en plassen files
ontstonden. En het gevolg dáárvan was weer dat mensen van het ijs weggestuurd
moesten worden omdat het te gevaarlijk werd. Maar niet getreurd! Want daar komt
over de dijk een tractor aangereden met een lange aanspan die je meeneemt naar
de finish. Winter 2013.
hieronder: ijspret anno 1677 (Avercamp), 1935 (Amsterdam-Noord) en 2013
Situatie 1: Op een koude
februari-avond fietst Jannes de Kluinder langs het kanaal wanneer plotseling de
bestuurder van een auto die van de andere kant komt de macht over het stuur
verliest waardoor de auto te water raakt. Jannes de Kluinder aarzelt geen
moment: hij gooit zijn fiets aan de kant, springt in het ijskoude kanaal en
bevrijdt de bestuurster (mevrouw Jansen-Grijsoord) uit haar hachelijke positie.
Situatie 2: Op een koude
februari-avond steekt Betty Jansen-Grijsoord al vroeg de open haard aan waarna zij
zich voor de tv zet om naar haar favoriete programma Voice of South Holland te gaan kijken. Anderhalf uur en vijf
reclame-onderbrekingen verder ziet zij dat haar favoriet Johnny the Clover
(artistennaam voor Jannes de Kluinder) de finale wint.
Sommige woorden verliezen in
de loop van de tijd hun oorspronkelijke betekenis. Daar is op zichzelf niets op
tegen: de taal is altijd in beweging. Nieuwe woorden komen en oude versleten
uitdrukkingen verliezen hun betekenis en verdwijnen uit het gezichtsveld. Toen
ik eens in Suriname iemand een bosje bloemen gaf, sprak zij over een 'ruiker
bloemen'. Maar wie weet tegenwoordig nog wat een ruiker is?
Sommige andere woorden verschuiven
hun betekenis. Beter gezegd: zij verbreden hun betekenis. Neem bijvoorbeeld het
woord 'held' Vroeger was een held iemand die met gevaar voor eigen leven het
leven redde van iemand anders. Iemand die een oud vrouwtje uit een brandend
perceel haalde was een held. En terecht. Tegenwoordig is iedereen die een beetje opvalt een held.
Jannes de Kluinder uit
situatie 1 is een echte held. Dit in tegenstelling tot zijn naamgenoot in
situatie 2. Want wat die laatste doet heeft niets met gevaren voor eigen leven
te maken. Dat hoop ik althans. Maar iedereen noemt hem wél een held!
Zo is het: elkeen die maar
een beetje (zeg maar rustig: een klein
beetje) bijzonder is, noemen wij tegenwoordig een held. Zelfs de nationale
figuren uit onze geschiedenisboekjes. Hieronder ziet u vijf nationale
Nederlandse helden die zich voor deze gelegenheid in een batman-achtige
uitrusting hebben gestoken. Aan u de eer (en voor de zeer geachte Vlaamse
lezeressen en lezers een uitdaging) om deze geschiedenishelden met naam en
toenaam te noemen. Als u meedoet moet u even de volgende alinea overslaan, want
dáár staan de antwoorden.
Prins Willem van Oranje - 1533-1584
(commentaar overbodig, want die kent iedereen)
Willem Drees - bekend
PvdA-staatsman en grondlegger van de AOW waarbij je van Drees trekt
Thorbecke - beroemd Nederlands
staatsman uit de negentiende eeuw
Johan Cruijff - eminent
voetballer en zakenman
Michiel A. de Ruijter -
admiraal en draaier aan een groot wiel
Kijk, dat bedoel ik. Niemand
zal ontkennen dat de vijf getoonde Nederlanders van eminent belang zijn geweest
voor de samenleving in onze lage landen aan de zee. Maar noemen wij deze
eerbiedwaardige personen 'helden'?
U mag het zeggen want de
Nederlandse taal richt zich naar degenen die haar uitspreken en gehoorzaamt
hen. U hebt het voor het zeggen. En niet andersom.
Nu ik u dit schrijf,
schrijven wij 21 december: de kortste dag van het jaar. En omdat het vandaag
zwaarbewolkt is en miezert, blijft het praktisch de hele dag donker. Veel
mensen hebben een hekel aan het donker. Ik niet.
Bijna integendeel: het donker
is mijn vriend. Lichtelijk overdreven natuurlijk, maar toch met een kern van
waarheid. Als u mij op een koude, pikdonkere winteravond met nieuwe maan vraagt
om de krant uit de brievenbus te halen, waarbij u moet weten dat deze bus tweehonderd
meter verderop aan de grote weg staat, dan straft u mij daarmee niet. Althans
niet met de duisternis an sich. Ik
weet de weg en vind ook zonder een hand voor ogen te zien vlug en soepel het
juiste pad. Sterker nog, ik geniet ervan zo in het donker mijn weg te gaan.
Natuurlijk begrijp ik dat
velen de duisternis associëren met zaken als angst, afschuw, schrik,
bedreiging, leed en ellende, ziekte en dood. Even vanzelfsprekend vind ik het
dat velen niet meer in het donker over straat durven gaan, omdat aan alle
kanten onheil schijnt te dreigen. Toch is dit op mij persoonlijk minder van
toepassing. Natuurlijk verkies ik het licht boven het donker. En ik ben ook wel
eens erg bang geweest ín het duister,
maar ik heb nooit geen angst gekend vóór
het duister. Het heeft waarschijnlijk te maken met een karaktereigenschap die
zich al in mijn vroege jeugd heeft ontwikkeld.
Ik denk dat ik om en nabij
vijf, zes was. Ooit heb ik toen een flard van een gesprek opgevangen dat mijn
moeder had met een bezoekende vriendin. Het ging over mij, daardoor staat het
gebrand in mijn herinnering. Het is een aardig kereltje, zei Ma, jammer
alleen dat hij zo ontzettend driftig kan worden.
U kent misschien ook wel de
emotie die je overvalt wanneer je denkt dat jou onrecht wordt aangedaan, wanneer
je je zin niet krijgt, wanneer anderen voor hun beurt gaan terwijl jij toch aan
de beurt was, en u voelt al wat dan komt. Een laaiend gevoel dat vanuit je
lendenwervels via je ruggenmerg opstijgt naar je hoofd en culmineert in je
kleine hersenen waar de emoties zetelen. Je wordt tegelijk bloedrood en
witheet, verblindt totaal, en slingert alles wat toevallig voor de hand ligt
door je schootsveld, zodat iedereen dekking moet zoeken. Als het met mij weer
eens zo ver was dat ik met vorken en lepels ging smijten of een kleerhanger
doormidden brak, ging mijn moeder over op rigoureuze maatregelen. Zij schakelde
de duisternis in. Ofwel: ze sloot me op in een pikdonkere kast.
Het was een ingebouwde
muurkast op de eerste verdieping, aan het eind van de overloop. Er hing een
penetrante geur van mottenballen omdat de wintercollectie er werd bewaard. Her
en der stonden zakken en dozen met spullen die elders in de weg lagen. Op de
grond een stuk zeil, geen lap stof om een schip over het water te verplaatsen,
maar een stuk vloerbedekking met die onmiskenbare boengeur. Vertel mij niets,
ik weet er alles van. Bij een driftbui deponeerde Ma mij in de kast en sloot de
deur. Potdicht, maar niet op slot. Een dikke duisternis overstelpte mij, want
de kast had geen enkele relatie met de buitenwereld. Elke twee minuten kwam Ma
vragen of het over was en na een keer of vier was dat zo. Dan werd je
vrijgelaten met het verzoek om je in het vervolg beter te gedragen. Daar in die
pikdonkere kast, zittend op het zeil, met mijn rug tegen de muur, werden het
donker en ik vrienden.
Nu begrijpt U waarschijnlijk
ook hoe het komt dat ik het wel eens jammer vind dat je bijna nooit meer kunt
spreken van een complete duisternis. Want er is, ook bij ons in de afgelegen plattelandsgebieden,
geen minuutje in een etmaal dat het écht donker is, ongeacht het jaargetijde,
de weersgesteldheid en de toevallige stand van de maan. Ergens is er altijd en
overal wel een lichtpuntje dat met de beste bedoelingen de reiziger lichtend
helpt om veilig en gezond weer thuis te komen.
Soms kan ik s nachts de
slaap niet vatten. Dan sta ik op, loop zonder een lampje op te steken naar
beneden om daar mijn zonden te overdenken. Als ik door het keukenraam kijk, zie
ik op hemelsbreed driehonderd meter afstand om drie uur in de nacht een heldere
straatlantaarn die niemand bijlicht. (De kleine foto beneden.) Het licht is zo sterk dat je praktisch de
krant kunt lezen en niet bij wijze van spreken. De enige manier om de
vriendschap met het donker te onderhouden is je ogen te sluiten. Zo ver zijn we
van het duister vervreemd.
Na de kortste dag is het
spoedig Kerstmis: het feest van het licht. Daarom sluit ik afmet u prettige kerstdagen te wensen. Met
licht in de duisternis.
Iedereen kent de beroemde graficus M.C. Escher.
Iedereen kent ook Eschers meest beroemde driedelige houtsnede, die van de Metamorphose (II) uit 1939. Een summiere
beschrijving volstaat om te zeggen: o die, ja natuurlijk ken ik die. Een lange
(4 meter)
houtsnede met aan de uiterste linker- en rechterkanten het woord METAMORPHOSE.
Gaande van links naar rechts of omgekeerd zie je de vormen veranderen. Vissen
worden vogels worden reptielachtige dieren worden bijenraten worden velden op
een schaakbord worden huizenblokken worden
Als ik het moet zeggen, ik
ben tamelijk dubbelhartig in mijn opvatting over Eschers werk. De ene ziel in
mijn borst geniet van de sublieme, vernuftige en mysterieuze veranderingen in
het spel van lijnen en vormen. Mijn andere kant wordt er kregel van. Het is te
gezocht, te bedacht, te mooi om waar te zijn. Geef mij dan maar een simpel,
eerlijk landschapje met grazende koeien waarnaar je alleen maar hoeft te kijken
en waar je niets bij hoeft te denken.
Onlangs zat ik een boekje te
lezen met beschouwingen over het werk van Escher toen ik bedacht dat er ergens
bij ons op zolder nog een grote reproductie van dezelfde hand moest liggen.
Niet die lange, smalle metamorphose,
maar een andere beroemde. De daad bij het woord voegend en gewapend met een
zaklantaarn toog ik naar boven om te gaan zoeken tussen de talloze dozen en
zakken met spullen die je goed beschouwd al lang met het vuilnis had moeten
meegeven.
Ergens onder het schuine
afdak, overdekt met een stoflaagje dat glinsterde in het lamplicht vond ik mijn
bewaarmap. Zon grote grijze waarin je al je verzamelde reproducties bewaart
voor het nageslacht. Ik bukte mij om de map tevoorschijn te halen en open te
doen. Wat er toen gebeurde tart ieder voorstellingsvermogen.
Een klein sierlijk diertje
(salamander, hagedis?) was bezig de reproductie van Eschers Reptielen binnen te
wandelen. Op deze litho zie je reptielen zich losmaken van het papier waarop
zij zijn getekend. In een lange rij bewandelen zij vervolgens een route via een
dierkundeboek, een driehoekig plankje, een veelvlakkige bol, een koperen bakje
met sigaren en een Zwaluw-lucifersdoosje met het waarschuwend opschrift
Säkerhets Tandstickör terug naar het papier waar zij tot stof wederkeren om
even later een hernieuwd rondje te maken. Naar kenners beweren onovertroffen
getekend, niet zonder humor in beeld gebracht, en voorzien van een aantal
symbolische elementen waarover wij ons hoofd kunnen breken omtrent hun
betekenis. Het was duidelijk wat het oogmerk van het bezoekende reptiel was:
het wilde ook eens ervaren hoe het is om zon rondreis te maken.
Drie mogelijkheden dienen
zich aan.
(1)Een reptiel uit de rij zegt: Ga je gang, ritsen
toegestaan, houdt in en maakt plaats in de rij.
(2)De dieren in de rij herhalen ter plekke hun belofte dat
zij nooit en te nimmer een ander dier in hun rij zullen toelaten.
(3)Het bezoekende reptiel wacht rustig aftot iemand uit de rij even niet goed oplet en
per ongeluk een gat laat vallen dat hij vlug en handig al tussenwringend opvult.
Hoe het afloopt, kan ik u
helaas niet vertellen. Ik zou het wel kunnen, maar zoals bij iedere Escher moet
er wat te raden overblijven.
Bron : M.C. Escher: Reptielen
(1943) Litho, 334*386
U mag het
best weten: ik kijk weinig tv. Dat komt niet alleen omdat ik door al dat
geschrijf weinig tijd en energie kan spenderen aan de publieken of commerciëlen,
hoewel dat zeker een rol speelt. Het komt ook omdat ik in de tijd gezien mij
steeds minder blijk te kunnen concentreren op één bepaald iets. Een reportage,
een speelfilm, een documentaire. Zaken waar ik vroeger voor thuis bleef;
waarbij de tijd scheen stil te staan. Tegenwoordig kan weinig mij meer echt en
vooral langdurig boeien, zelfs bij
een fantastische pot voetbal dwaal ik na een kwartier af en zap naar iets anders dat evenmin mijn
aandacht kan vasthouden. Eerst dacht ik dat het aan het tv-aanbod lag, dat zou
immers kunnen, maar hoe langer hoe meer moet ik toegeven dat ik zelf de
schuldige ben. Ongedurig, dat is het woord. Er is echter één programma dat ik
zelden oversla. Dat is het onvolprezen Kunst en Kitsch.
Het meest
geniet ik van de van het tv-scherm afdruipende hebzucht van iemand die een
Delfsblauwe aardewerken kom met een Chinees tintje heeft meegebracht en nu
alleen maar één ding wil horen, namelijk de onvervangbare waarde die op de
erfgenamen (meestal het kinderengebroed) afkomt. Alle andere belangwekkende
informatie die de ter zake deskundige prijsgeeft, kan mevrouw Clarisse gestolen
worden. Zij wacht slechts op het ultieme, door Nelleke van der Krogt subliem
opgebouwde spannende moment dat bekend gemaakt wordt voor hoeveel euro het
kommetje verzekerd moet worden.
Spannend
is ook het advies van de vriendelijke meneer van de klassieke schilderkunst
vanaf de Gouden Eeuw tot en met Louis Quinze die steevast oppert om eerst maar
eens te beginnen met een schoonmaakbeurt. Het doek is namelijk vergeven van
stof, roet, sigarenrook en overig CO2-vergif dat zich met graagte aan het
vernis heeft vastgemaakt. Ziet u het vóór u? Hij pakt een wattenstaafje en
strijkt daarmee, nadat hij het stokje bevochtigd heeft met een of andere terpentinale
geheime vloeistof, over een hoekje van het schilderij. En zie daar: eeuwen
geleden geschilderde details worden plotseling weer zichtbaar!
Nu wil
het geval dat mijn kunstzinnige jongste broer mij enkele jaren geleden een op
een kunstveiling opgeduikeld schilderij liet zien. Ongesigneerd, bedekt met het
stof der eeuwen en voorstellende een (dienst)meisje dat zich in de lommer van
de klimroos, die zich zo mooi achteloos langs de muur naar boven begeeft, heeft
neergezet teneinde even wat slaboontjes af te halen. Het kan nog net voor het
donker wordt, schijnt ze te denken. Aan haar voeten scharrelt een toom kippen
op zoek naar iets eetbaars, want zoals iedereen weet gaat een kip nooit met een
lege krop naar bed. Het lijkt een lauwwarme zomeravond, maar de schijn kan
bedriegen, want kronkelt daar niet een sprankje rook uit de schoorsteen?
(Scroll voorzichtig even naar beneden, naar het bovenste plaatje van de twee,
dan begrijpt u wat ik bedoel.)
Met mijn
lekenoog zie ik dat bijna alles aan dit schilderij aanleiding is om het bij het
grof vuil te zetten. De lijst ontbreekt, en wat erger is, daar waar vroeger
waarschijnlijk een lijst gezeten heeft is overal langs de rand de complete
verflaag verdwenen. Met huid en haar afgebladderd. Ook elders in het beeld
dreigen stukjes verf van het doek af te vallen, daarbij stukjes voorstelling
meenemend.De schaduwpartijen zijn
bruin, grijs en grauw en het lijkt mij sterk dat dát vanaf het begin de
bedoeling van de onbekende schilder is geweest.
Maar kijk
nou eens goed, zeg ik tegen mijzelf. Zie je niet dat hier een meester aan het
werk is geweest? Je moet kijken naar de details die ertoe doen. Hoe fijn is
niet het meisje geschilderd! En die klimroos: fabelachtig, om maar helemaal
niet te spreken van de manier waarop de kippen en de haan zijn geschilderd. In
mijn ogen is dit een klein meesterwerk, en wanneer u zegt dat dit dan een
kwestie is van mijn slechte ogen, dan trek ik mij daar niets van aan.
Laten we
het advies van de vriendelijke Kunst &Kitsch-deskundige opvolgen en om te
beginnen proberen het schilderij schoon te maken. Maar hoe doe je dat zonder iets
te beschadigen? Begin er niet zelf aan, zegt de deskundige, maar laat dat tegen
een kleine vergoeding (droog brood bijvoorbeeld) doen door een expert. Maar dat
moet je niet tegen Terra zeggen, want dat is zijn eer te na.
Dus zocht
ik diverse bronnen (boeken, paperassen, internetsites) naar hulp. Over hoe je
een klassiek olieverfschilderij moet schoonmaken blijken bibliotheken gevuld te
kunnen worden. Sommige betweters zweren bij het wattenstaafje met spuug (spi-je zeggen wij in ons beeldend
dialect), anderen gebruiken een halve doorgesneden rauwe aardappel. Een
enkeling beweert bij hoog en bij laag dat niets beter helpt dan roggebrood dat
je eerst tussen je vingers tot een soort stopverf hebt gekneed. Het schijnt de
kunst te zijn de bovenste laag vernis, en daarmee alle in de tijd opgelopen
viezenis te verwijderen. De moeilijkheid is uitsluitend
de vernis en niet de verf zelf aan te pakken.
Met gedenatureerde96procents alcohol en een wattenstaafje heb
ik een poging gewaagd. Het is helemaal niet onmogelijk dat er nu iemand in het
land opstaat en mij toevoegt: dat had je nu juist níet moeten doen. Had maar
(en dan volgt een ander huismiddeltje) gebruikt. Na het schoonmaken heb ik het
schilderij weer voorzien van een vers vernislaagje dat de beeldschone beeltenis
beschermt tegen weer en wind. Bovendien heb ik het schilderij voorzien van een
nieuwe lijst. Helemaal beneden ziet u het resultaat. De bovenste afbeelding is
een scan van het grootste gedeelte van het schilderij. Het tweede plaatje is
een uit de hand genomen foto. Ik heb geprobeerd alles zo natuurgetrouw op uw
computerscherm te projecteren, zodat u het verschil kunt zien.
Het grote
voordeel van zon grote schoonmaak is dat je iedere vierkante centimeter van
een schilderij grondig leert kennen. Al onder het schoonmaken vallen je dingen
op die je eerst helemaal niet bemerkt had. Zoals die mooie ronde hoepeltjes om
de duigen van de Jan Huygen-ton. Het nadeel is dat je weer vijfentwintig jaar
moet wennen aan de nieuwe aanblik.
Het
schilderij? Mooi is het en mooi blijft het. Net als K & K.
Mannen, zo zegt de
overlevering die ik tot voor kort zonder veel mitsen of maren voor waar heb
versleten, zijn van oudsher jagers en vissers. Daartoe bevaren zij de visrijke
wateren in de buurt van de Doggersbank of trekken jachterig door de bosrijke
dreven van de Kaukasische driehoek. Beide, wat ik zou willen noemen
lichaamsoefeningen, hebben geen of weinig sportieve waarde. Wil iemand de jacht
als een sport betitelen, dan kan dat natuurlijk, maar niet nadat men het hert,
de haas en/of het wilde zwijn eveneens van een dubbelloops jachtgeweer heeft
voorzien inclusief munitie, in dit geval hagel. Desnoods hagelslag. Voor de
visserij kunnen we eenzelfde redenering ophangen. Geen enkele vorm van visserij
is sportief, in ieder geval niet vanuit de vis bezien. Of het nu de Groenlandse
walvis, de zoute haring of de zalm met een kleine letter betreft.
Volgens dezelfde, door
sommigen als achterhaald betitelde overlevering deden vrouwen niet aan sport.
Zij werden geacht te zorgen voor de voedselwinning en voor de verwerking
daarvan tot eetbare waar. Vrouwen in de oudheid zorgden voor het zaaien en het
maaien, zij oogstten (met dubbel t) en transformeerden die oogst door middel
van kook- en braadactiviteiten in voedzame en smakelijke gerechten. In de
herfst waren zij het die bramen en paddenstoelen verzamelden en het waren (dezelfde)
vrouwen die tegen het einde van het jaar voor Sinterklaas speelden en drie
weken later de kerstboom optuigden. (Of is het optogen?) Mannen kwamen pas
terug van hun jachtige visserijen wanneer zij veronderstelden dat de vrouwen
intussen het meeste werk al wel zouden hebben gedaan, zodat zij thuis meteen
aan tafel konden.
Soms dwingt het zien van een
afbeelding je tot een innerlijke gedachtewisseling. Je bent immers tot in je
haartoppen geconditioneerd en gehersenspoeld. Het is je met de paplepel
ingegoten: mannen doen aan sporten als jagen en vissen en vrouwen koken de pot
en voeden kinderen op. Dat is de rolverdeling zoals wij die kennen en in stand
proberen te houden. Het zijn twee tamelijk recent aan het licht gekomen lichtbeelden
die aanleiding geven tot een heroverweging. Tenminste, als zij de waarheid en
niets anders dan de waarheid weergeven. Aan het eind van deze bijdrage staan de
plaatjes afgebeeld die mij in verwarring brengen.
De eerste, bovenste,
afbeelding laat zien waartoe een vrouw in staat is wanneer de man haar toestaat
sportieve prestaties te verrichten. Op professionele wijze, dat spreekt vanzelf. Dus om brood op de plank te verkrijgen. U ziet meteen dat zij erin slaagt het
houten balletje door het ijzeren poortje te slaan, wat trouwens ook de
bedoeling is. U ziet dat, ook al bent u volslagen a-sportief en een volkomen
ignorant als het gaat om kennis van en ervaring met het edele croquetspel. Zet
een aantal boogjes en poortjes op een grasparcours, geef een viertal vrouwen
ieder een hamer en een houten bal-om-te-meppen, en u zult versteld staan van de
sportieve prestaties die hier worden geleverd. Sterker: ieder vrouwenteam dat u
op de been brengt is in staat een vergelijkbaar mannenteam te verslaan. Dat déze mevrouw professioneel bezig is ziet men meteen aan de kleding.
Het tweede beeld is zo
frappant dat ik eerst eens goed door mijn ogen moest wrijven om de waarheid
onder die ogen te kunnen zien. Wij zien een vrouw aan het werk die op
wonderbaarlijke wijze sport en broodwinning combineert. Met een zogenoemde negenoog of rivierprik als aas aan de haak vist zij op tarbot. Jawel tarbot, een platte platvis, aan de ene zijde wit (de
onderkant), aan de andere kant versierd met een schutkleur. Groot, zwaar en berstensvol
eiwitten, vitamines en andere gezondhouders. Wij kunnen helaas niet zien of deze
dame beet heeft, maar haar houding en allure wijzen erop dat het in elk geval niet
lang meer zal duren of het is zover.
Beide voorstellingen zijn op
treffende wijze gemaakt aan het begin van de vorige eeuw. Zij zijn afkomstig
uit een wat wij tegenwoordig een meidenblad zouden noemen: een Duitstalig blad1)
voor jongejuffrouwen. Over het fraaie portret van de tarbotvisserin wordt
nog speciaal gezegd dat het afgebeelde meisje van Nederlandse komaf is.
Het is hoog tijd om onze
vooroordelen bij te stellen en onze rolpatronen te overdenken. Het eerste wat
ik nu ga doen is afbeeldingen zoeken van dames die in de Canadese wouden op
wisenten jagen en vrouwen die op Urker botters annex loggers haring en
kabeljauw vangen. Ze moeten er zijn, alleen heb ik ze nooit willen zien. De mannelijke partners
zijn intussen respectievelijk aan de Canadese afwas of, voor wat betreft de
mannelijke Urker bevolking, bij de Lidl om de wekelijkse boodschappen te doen. (Enkelen blijven thuis en
vouwen daar religieuze folders.)
Misschien hebt u op dit blog in
een van de verhaaltjes wel eens een stukje van mijn hand gelezen over het
verschijnsel dat we aanduiden met de ingewikkelde term synchroniciteit. Dat lijkt inderdaad moeilijk te begrijpen en
ingewikkeld te vatten, maar het tegendeel is het geval. Het is een fenomeen dat
u en ik herhaaldelijk ontmoeten. Het verschil is dat het u niet, en mij wél
opvalt.
Waar gaat het om? Om twee
gebeurtenissen die op zich niets met elkaar van doen hebben, die zich in twee verschillende
contexten afspelen en die vaak op twee verschillende plaatsen op deze wereld
plaatsvinden. Het punt is wel dat zij precies op hetzelfde moment geschieden.
Dat noemen we synchroniciteit: het gelijktijdig plaats vinden van in feite twee
afzonderlijke gebeurtenissen.
Zonder een pakkend voorbeeld
blijft dit verhaal wollig en onbegrijpelijk. Ik voldoe aan uw verzoek en
presenteer u een pakkend voorbeeld. Het is mij ongeveer een maand geleden
overkomen. Ik schilder u eerst even de contexten.
(1) Op een donderdagavond,
pas geleden, het was de 20ste september 2012, dacht ik eraan dat ik de volgende
morgen niet vergeten moest een e-mailtje te sturen aan mijn oudste zoon om hem
te feliciteren met zijn verjaardag. De naam van mijn zoon is Michiel.
(2) Af en toe ontvang je al
surfend over het wereldwijde internet een reclame voor het een-of-ander. Zoals
voor een nieuwe i-pad die de firme Apple ons wil voorzetten. In die reclame zie
je bijvoorbeeld hoe zo'n i-pad ook heel goed als agenda of notitieblok gebruikt
kan worden.
Dit zijn de twee contexten.
Het een heeft niets met het ander te maken behalve dat het in beide gevallen
gaat om een e-mailtje. Maar nu komt het bijzondere waarin beide gevallen op een
niet na te vertellen manier aan elkaar gekoppeld worden.
Op vrijdagmorgen, 21
september is het intussen, zet ik mij om tien uur 's ochtends voor mijn monitor
met de bedoeling om als de computer klaar is met opstarten het eerst een
mailtje te sturen aan mijn jarige zoon. Tijdens dat opstarten en surfen verschijnen
allerlei reclames op mijn monitor. Opvallend is een reclame van Apple voor een
nieuw uitgekomen i-pad die met korting te koop is. Je kunt deze i-pad ook goed
als notitieblok gebruiken, zegt men. En wat zie ik op het begeleidende plaatje?
Een foto van een i-padscherm. Daarop een i-pad met de notitie: vandaag:
Michiels verjaardag!!! Nota bene!
De firma Apple herinnert mij
eraan dat ik niet moet vergeten mijn zoon te feliciteren met zijn verjaardag.
Maar hoe weet Apple dat ik een zoon heb? Hoe weet men dat deze zoon Michiel
heet? En hoe ter wereld weten de Amerikaanse i-padmakers dat mijn Nederlandse zoon
uitgerekend vandaag jarig is? Op deze 21ste september?
Dit nu is een mooi voorbeeld
van synchroniciteit. Heel bijzonder en heel vreemd. Als je er tenminste
gevoelig voor bent. Beslist u zelf: is dit nu toeval of kan dit geen
toeval zijn?
Het meervoud van enkel is
enkels. De enkelen die dat zouden willen ontkennen worden op hun wenken bediend
met een voorbeeld. - Na twaalf jaar eredivisievoetbal en na dertig aanslagen
op mijn enkels hou ik het voor gezien, zei de spits en vertrok met de
noorderzon. - Einde citaat.
Enkel of dubbel, wat maakt
het uit. Je hebt dubbele begonias en dubbelblind onderzoek. Enkel de
aangepasten overleven, zegt de darwinist optimistisch. Dit quiltje is
provisorisch vastgezet met een enkele steek, zegt mijn eega. Enkel en dubbel
hebben beide recht van bestaan. De enige dubbele die met onmiddellijke werking
moet worden afgeschaft is de dubbele fout bij de tennisservice. Bij geen enkele
andere sport krijg je de gelegenheid een verprutste eerste opslag nog eens
dunnetjes over te doen, zelfs niet bij rugby of waterpolo. Onbegrijpelijk conservatief gedrag
van de Old England Club, maar economisch wel te verantwoorden. Want een dubbele
fout garandeert in ieder geval waar voor je geld, althans in tijd gemeten.
Niemand gaat met een vrolijk gezicht naar huis wanneer een potje tennis al na
twintig minuten klaar is met veertig aces en geen enkele dubbele fout (want die
hebben we immers afgeschaft), terwijl de toegangsprijs onverminderd eveneens veertig
euro betreft.
Een heel apart geval is de
enkel/dubbel-discussie bij bloemen en planten. Ik heb er weinig verstand van,
maar wel veel oog voor. Vaak vind ik dubbele bloemen een typisch staaltje van
als het veel is, is het goed. Terwijl het spreekwoord terecht luidt: niet
het vele is goed, maar het goede is veel. Een dubbele geranium wordt protserig
door haar overdaad en hetzelfde geldt voor onze klaprozen die nu overal om ons
huis in twee dagen tijds hun schoonheid laten zien. Kijkt u zelf hoe oneindig
veel mooier een enkele klaproos is vergeleken met zijn dubbele naamgenoot. Tenzij
u er anders over denkt.
Wij hebben in onze
woon/zit/leefkamer een nieuwe tafel. Dat is natuurlijk geen wereldschokkend
nieuws, ware het niet dat de tafel op een bijzondere manier tot stand gekomen
is. Een manier die zelfs hoogwaardigheidsbekleders deed opkijken!
Het verhaal begint met een
oude boom, een es, achter onze boerderij, die ten gevolge van ruilverkavelingen
en andere misères het loodje heeft moeten leggen. Nu is de es een bijzondere
boom, (volgens de oude Germanen zelfs een heilige,) maar dat was niet de reden
dat mijn schoonvader jaren geleden de stam in acht tot twaalf centimeter dikke
planken heeft laten zagen. Lengte drie-en-een-halve meter en zo'n veertig
centimeter breed. Deze planken hebben zeker dertig jaar bij ons in een achterafschuurtje
liggen drogen, totdat wij besloten een al lang geopperd plan te doen uitvoeren:
we laten van dat essenhout een grote tafel maken voor onze huis/woon/leefkamer.
Zo'n tafel waar je zonder van elkaar last te hebben de complete krant opengevouwen
kunt lezen en op zon- en feestdagen met z'n achten kunt aanschuiven om te
dineren.
Dit voornemen is al die
afgelopen jaren niet tot uitvoering gekomen. Totdat een vriend van onze jongste
zoon er lucht van krijgt. Die vriend is in zijn vrije tijd een hartstochtelijk
meubelmaker. Hij biedt aan voor een schappelijk prijsje de tafel wel te willen
maken.
Zo gezegd, zo gedaan. Wij lenen
van de buurman een bestelbusje en sjorren met veel pijn en moeite de lange,
zware brede planken op het dak. In plastic verpakt en goed vastgegespt. Daarna
in een vliegende storm over de autoweg op weg naar de Wageningse fabriekshal
waar onze amateur-meubelmaker z'n werkplaats heeft ingericht.
Enkele weken later bericht de
maker ons dat de tafel klaar is en opgehaald kan worden. En nog weer een paar
dagen later wordt de uit elkaar genomen tafel naar de plaats van bestemming
gebracht, vakkundig in elkaar gezet, waarna wij met rode oortjes van verbazing
en bewondering naar een magnifieke essenhouten eettafel staan te kijken
(afmetingen 2 bij 1 meter en 75 cm. hoog)die vanaf heden onze woon/huis/leefkamer verfraait. We kunnen niet
anders zeggen: de maker heeft eer van zijn werk. Op een foto ziet u hoe mijn
jongste zoon en hijzelf bij een kopje koffie aan een keukentafel napraten over
de gang van zaken. Let u even ophet
gezicht van de maker, rechts.
Want dat gezicht ziet u ook
op de laatste foto, samen met dat van onze nu demissionaire minister-president
Mark Rutte en de rector-magnificus van een Nederlandse universiteit. Ik wed dat
zij net als wij met bewondering en verbazing naar onze nieuwe tafel staan te
kijken.
Wat is de bovenste kleur van een wapperende
Nederlandse vlag?
a)rood
b)wit
c)blauw
d)oranje
Dit zou een item kunnen zijn uit een van de talloze quizzes
die ons televisiebestel onveilig maken. Het is een niet al te moeilijke multiple-choice vraag. Het goede
antwoord is gegeven, de vraag is alleen: welk van de vier? Iemand die een
beetje van wanten weet, kent het goede antwoord. Het is ook een eerlijk item,
want de vraag is zinnig en de kwisdeelnemer wordt nergens op het verkeerde been
gezet. Zelfs met een zweempje humor. Een grapje. Want of de vlag wappert of
niet heeft immers geen invloed op het antwoord.
Het probleem voor een iedere deelnemer die echt niets van vlaggen
en kleuren weet en verder ook van weinig toeten en blazen, is het achterhalen
van het goede antwoord. Dat kan op twee manieren: gewoon gokken, dan heb je bij vier antwoorden in
ieder geval 25% kans (en dat is volgens Linda de Mol
héél véél). Een andere mogelijkheid waaraan slechts weinigen denken is het
hardop en luid uitspreken van de vier alternatieven. U moest eens weten hoezeer
de klank van wat je leest bijdraagt aan het opsporen van de betekenis!
Het derde procédé wordt veel toegepast: het is de methode van het elimineren of
afstrepen. Je loopt alle antwoorden stuk voor stuk na en besluit welk
alternatief te zot is voor woorden en om die reden afvalt als zijnde het goede
antwoord. Dus een streep erdoor.Uiteindelijk blijft het goede antwoord over.
Wat de vraag over de bovenste kleur van de Nederlandse vlag
betreft volgt hier de plausibele redenering van deelnemer meneer Jansen, een
gepensioneerde ex-vutter met de schaapjes op het droge. Hij zegt: Antwoord (a)
rood kan het niet zijn, want dat had ik wel geweten; (b) wit is
een onschuldige, onopvallende kleur, die stoppen ze nooit in een vlag, (c) blauw,
weet ik zo een-twee-drie niet, maar het zou best kunnen of niet soms? (d)
oranje is een voetbalclub, die is het zeker niet. Wat de volgende woorden betekenen
weet ik niet, maar aldus eliminerend en
deducerend kom ik toch uit bij alternatief
(c).
Het antwoord blijkt helaas slechts bijna goed te
zijn. Dus gaat de heer J. terug naar huis met een rood hoofd van schaamte, een
troostprijs van 1000 euro en een lot voor een goedgelijkend doel.
Terug naar het spelletje. Wij verheugen ons natuurlijk mee
met de spelers die iets winnen en overladen met mensen die zo stom zijn het
verkeerde alternatief te kiezen met spot en hoon. Zelf kijk ik graag naar de
manier waarop alternatieven worden bedacht. Want dat is een kunst op zich. Stel
dat je de volgende vraag wilt stellen: welke maand heeft nóg minder dagen dan
september? Dan moet je bij het goede antwoord (februari, ik help u even) drie
alternatieven zien te vinden die even aantrekkelijk zijn als het goede
antwoord. Want naar een spelletje met alternatieven die kant noch wal raken kijkt
geen hond. Ik stel twee mogelijkheden voor, en u zegt maar aan welke
mogelijkheid u de voorkeur geeft.
I. Welke maand heeft
minder dagen dan september?
-kerstmis als oma op bezoek komt
-februari in een jaar dat de elfstedentocht wordt
gehouden
-ramadan als voorganger van het suikerfeest
-augustus in een natte zomer
II. Welke maand heeft
minder dagen dan september?
-januari
-februari
-maart
-april
Methode I valt af, want hier voelt iedereen zich zwaar in de
maling genomen en dat pikt op den duur niemand. Als u kiest voor mogelijkheid
II zit u waarschijnlijk goed, maar daar zit geen kraak of smaak aan. Nee, het
vinden van goede alternatieven is geen peulenschil.
Vroeger liet ik mijn studenten zélf wel eens een
tentamenvraag maken (en die natuurlijk ook beantwoorden). Ik denk namelijk dat
het zelf kunnen bedenken van een zinvolle
vraag over de studiestof niet mogelijk is wanneer je de stof onvoldoende
beheerst. Daarom ten slotte een niet helemaal serieus te nemen experimentje. Ik
geef u vier alternatieven waaronder het goede antwoord. Aan u de opdracht een vraag te bedenken niveau gemiddelde
blogger/lezer - die bij één (en slechts één) van de vier antwoordmogelijkheden
past. Onder de goede oplossers verloten wij een gratis lot van de
Miljoenen-lotto. Succes!
Iedereen
die wel eens met het openbare vervoer reist, kent de volgende situatie. Je zit
bij het raam (van de trein, van de bus) zittend in de rijrichting (dus niet met
je rug naar je bestemming) en kijkt naar het voorbijschuivende landschap. Je
ziet het landschap dichtbij veel vlugger voorbijschieten dan landschap verder
weg: het lijkt wel of dat laatstgenoemde landschap het landschap dichterbij aan
het inhalen is! (Dit even terzijde.)
Voor het
volgende is het nodig je even een dubbele persoonlijkheid aan te meten. Je ene
ik is degene die aan het raampje zit en naar buiten kijkt. Het andere ik
bevindt zich buiten de trein, evenwijdig eraan en staande op een vreemdsoortig
soort skis. U kent ongetwijfeld waterskiërs die, aan een lijn door een bootje
voortgetrokken, zich al wedelend over het water voortbewegen. Hetzelfde
gebeurt hier: uw andere ik zit met onzichtbare draden aan de trein verbonden,
niet erachter zoals bij het waterskiën, maar dwars erop. Uw ene ik (die binnen
zit) bestuurt met behulp van radiografische besturing uw andere ik (buiten) als
de trein zich in beweging zet. Uw andere ik heeft nagenoeg dezelfde snelheid
als de trein; dat kan dus een sukkeldrafje zijn van 10 km/uur, maar voor
hetzelfde geld een topsnelheid van 140. Uw andere ik staat op skis die zelf
weer boven het aardoppervlak zweven door middel van luchtdruk. Inderdaad, uw
andere ik is even een hovercraft. Hij kan zich voortbewegen op diverse
oppervlakken: water, weiland, een bospad, de spoordijk, alles is mogelijk. Vanuit
de trein bestuurt uw ene ik uw andere ik. U kunt de snelheid enigszins
manipuleren: even iets langzamer dan de trein en dan weer inhalen, dat kan. U
kunt ook variëren in de afstand tot de trein: dichtbij, dichterbij of verder
weg. De radiografische besturing reikt tot ongeveer 150 meter bezijden de
spoorbaan. Door te spelen met de afstand-tot-de-trein kunt u obstakels
vermijden en de juiste koers bepalen.
Kunt u
het tot dusver volgen? Dan is de rest een peulenschil. Drie zaken dienen nog te
worden genoemd. Allereerst de mogelijkheid sprongen te maken. U beschikt in de
trein over een joystick waarmee u uw andere-ik-buiten sprongen kunt laten maken
over dingen die in de weg liggen. Zoals omheiningen om weilanden, kruisende
verkeerswegen, walnotenhouten hekjes en afrasteringen. Denkt u eraan dat u
hoogstens anderhalve meter hoog kunt springen en dat de lengte van uw sprong
natuurlijk direct verband houdt met de snelheid van de trein. Met 100 km op de teller kunt u
in het weiland achter de Wieringermeerpolder sprongen maken van wel 40 meter! Ten tweede wil
ik u adviseren gebruik te maken van al aanwezige parallelwegen langs
spoorlijnen. Zoals een spoordijk, een bospad onderaan het talud of een autoweg
die evenwijdig aan de spoorlijn loopt. U kunt zich wellicht voorstellen hoe het
is over de A73 te skiën tussen alle autos-in-de-file door! Vaak zult u
verwezen worden naar de spoordijk zelf, bijvoorbeeld in de bebouwde kom waar
het ondoenlijk is fatsoenlijk over de weg mee te skiën. Tenslotte vraag ik u
als beginner de mogelijkheid te overwegen om te oefenen. Te beginnen in de
weilanden, bijvoorbeeld langs de route Wolvega-Heerenveen. U kunt vaart maken
op grasland, slootje springen en boerderijen links of rechts passeren.Past u bij dat laatste wel op dat u niet in
botsing komt met de boer die uitgerekend op dát moment met zijn trekker de hoek
om komt!
Wat deze
tak van sport extra interessant maakt is de mogelijkheid met jezelf in
competitie te gaan, vooral als u forenst. Wie herhaaldelijk hetzelfde traject aflegt,
kan proberen zijn eigen record: zo lang mogelijk te blijven skiën, te
verbeteren. Langzamerhand leer je de meest geschikte skiroute te vinden.
Aanvankelijk zult u misschien slechts enkele honderden meters kunnen afleggen
omdat u dan op een obstakel botst dat niet meegeeft. (Dat is overigens niet
erg: u kunt even later zo weer opstappen.) Na enige oefening is het mogelijk
kilometers af te leggen zonder noemenswaardige kleerscheuren.
Heb je
zelf ervaring op dit gebied? vraagt u. Kun je bogen op enkele succeservaringen
of was alles kommer en kwel? Uw vraagt wijst op enige twijfel over het
haalbaarheids- en waarheidsgehalte. Laat ik u dan vertellen dat ik de uitvinder
van deze tak van sport ben en noodgedwongen over de nodige ervaringen beschik.
Mijn grootste succeservaring dateert van september 2004. Ik heb toen praktisch
het gehele NS-traject Wehl-Didam (voor de Vlamingen onder ons: een klein
spoorlijntje in Oost-Nederland) zonder
haperingen, oponthoud of brokken meegeskied. Het grootste ongeluk dat mij ooit
is overkomen gebeurde op de overweg bij het station Driebergen-Zeist (in een
Intercity). Ik botste daar met een noodgang van 121 kilometer schoon
aan de haak tegen de oplegger van een reusachtige vrachtauto die voor het
andreaskruis met knipperlicht stond te wachten. Het was mijn eigen schuld. Ik
had immers kunnen weten dat de intercity naar Arnhem van 13.20 vanaf Utrecht CS
niet in Driebergen-Zeist stopt. Het zal niet meer gebeuren, dat beloof ik.
Staat u mij toe, lieve
lezeressen en hooggeachte lezers, dat ik om te beginnen onze nieuwe vriend
Pauwlus aan u voorstel. (de w in zijn naam is geen tikfout; hij is ermee geboren.) Pauwlus is ongeveer tien dagen geleden aan komen lopen.
Onverwacht en onvoorbereid. Aanvankelijk was hij nog wat bedeesd en voorzichtig
in zijn doen en laten, maar allengs begon hij zich thuis te voelen. Hij draait
zijn rondjes rond onze boerderij, neemt af en toe een hapje van de goede gaven
die de natuur hem voorzet en hij verheugt zich zeer wanneer de heer des huizes
hem een beetje verwent met een handje gemengd graan.
Ik dacht al dat onze nieuwe
gast Pauwlus niet afkomstig was uit het land met de pauwentroon. Integendeel,
ik vermoedde dat hij bij de buurman thuishoorde. Dus toog ik vijfhonderd meter
verder naar diens woonstede en vroeg hem of Pauwlus tot zijn dierenbezit
hoorde. Maar dat bleek niet het geval te zijn. Wel was Pauwlus - die toen nog
Paulus heette - daar in die contreien gezien. "Jammer," zei mijn
buurman, "want ik had hem graag gehouden, want het is een sieraad voor
ieder erf." Wat ik geheel met hem eens ben. Ik vermoed nu dat Pauwlus er
een van het trekkende en reizende soort is. Iemand die komt en gaat. Overal,
maar vooral in die gebieden waar het hem bevalt.
In ieder geval: Pauwlus woont
nu bij ons. Maar het kant best zijn dat hij morgen zijn fraaie biezen pakt en
vertrekt.
Ondertussen is het goed om te
weten dat wij van onze oorspronkelijke vijf kippen (twee heren en drie dames)
er nog slechts één over hebben. Dat is HZN die voluit Haan-Zonder-Naam heet,
zoals u ongetwijfeld nog zult weten. De andere krielen zijn óf door een
roofvogel naar een andere wereld geholpen óf een natuurlijke dood gestorven,
waarna ik ze met krilitaire eer heb begraven.
HZN leeft nog; is zo te zien
kerngezond en monter. Voor hem was de komst van Pauwlus iets om aan te wennen.
Maar zie daar: het wonder
geschiedde. HZN en Pauwlus kunnen samen door één deur. Ze zijn vrienden
geworden. Althans, ze gunnen elkaar het licht van de zon en staan toe dat de
ander ook eens een graantje meepikt. 's Morgens vroeg en 's avonds laat eten ze
samen wat de pot schaft. Overdag lopen ze samen of alleen hun rondjes. Af en
toe kraait HZN met zijn schorre, versleten stem, waarop Pauwlus antwoordt met
een echte pauwenkreet die door merg en been gaat. "Als de pauw schreeuwt,
komt er regen," zeggen mensen die verstand hebben van pauwenkreten.
Een paar dagen geleden liet
Pauwlus voor het eerst zien hoe mooi hij is. Dan zoekt hij eerst een mooi
plekje uit, met een even mooie achtergrond. Vervolgens tilt hij zijn veren ten
hemel en spreidt ze in de lucht. Wel, ik kan u zeggen: zoiets moois hebt u nog
nooit gezien. Dit hemelse blauw en dit goddelijke groen: niet te geloven zo
mooi! Dat vindt HZN ook, maar die zal het uit jaloersheid niet zeggen.
De teleurstelling was van
zijn gezicht af te lezen, vertelde iemand. Wij begrijpen deze zin, omdat wij
ook van mening zijn dat iemands gelaatsuitdrukking boekdelen spreekt. Aan
iemands gezichtsuitdrukking kunnen wij aflezen wat er zich in zijn of haar
binnenste afspeelt. Denken wij te weten.
Ja, dat denken wij. Maar is
dat ook zo? Vroeger, ik bedoel tientallen jaren geleden, toen ik psychologie
studeerde, leerde men mij dat er een gezichtstype bestond onder de naam
"Lombroso-type". Een belangrijk gezichtskenmerk waren de doorlopende
wenkbrauwen. Iemand met een gezichtsuitdrukking als die van Lombroso was, net
als zijn naamgever, niet te vertrouwen. (Lombroso was een beruchte Italiaanse
misdadiger.)
Als u het mij vraagt:
persoonlijk geloof ik hier niets van. Dat 's mensen gezichtsuitdrukking een
weergave is van haar of zijn karakter. Gelooft u dat? Dat je aan iemands
gezicht kan zien of die iemand te vertrouwen is of niet?
Natuurlijk kan ik ook wel van
iemands gezicht iets aflezen. Bijvoorbeeld
of iemand blij of verdrietig is. Maar daarvoor heb je de psychologie niet
nodig. Dat weet je zowiezo.
Voor de oorlog (ik bedoel de
tweede wereldoorlog en niet de tachtigjarige) had je een
populair-wetenschappelijk tijdschrift met de veelzeggende titel LICHT. Mijn
vader had een abonnement en wij hebben een paar jaargangen bewaard. Ergens trof ik een twaalftal foto's aan met
daarop een juffrouw die diverse gelaatsuitdrukkingen laat zien. Voordat u
verder leest zou u eigenlijk naar beneden moeten scrollen om de gezichten te
zien en te proberen bij iedere foto een label te zetten. U zult zien dat het
meer een kwestie van smaak en toeval is dan een wetenschappelijke theorie.
Het onderwerp blijft de
mensen bezighouden. Een dezer dagen las ik dat iemand met een Aziatisch gezicht
anders blij kijkt dan iemand met een blank europees gezicht. Het is maar dat u
het weet. Beneden (plaatjes in kleur) ziet u wat men bedoelt. Links een blank
europees gezicht, rechts een Aziatisch. Van boven naar beneden: blijdschap,
walging en woede. "Bij walging en woede zit het verschil bij de mond en de
ogen" staat er toelichtend bij. Misschien ziet u het. Ik niet.
Zonder mij te beroepen op
enige psychologische theorie, laat staat één met aantoonbare betrouwbaarheid en
validiteit, beweer ik dat het niet mogelijk is precies en met 100% procent
zekerheid iemands gemoedsstemming van diens gezicht af te lezen. Het is en
blijft een speeltje van pseudo-psychologen.
(De oplossing van de 12
gelaatsuitdrukkingen: 1 = angst met verrassing; 2 = de angst krijgt de
overhand; 3= ontzetting; 4 = beheerste toorn; 5 = toenemende toorn; 6 = woede;
7 = verdriet; 8 = vreugde; 9 = verwachting; 10, 11 en 12: haat)
Een aanwijzing vooraf: kijk tijdens het lezen af en
toe ook naar de verklarende foto's bij Deel I (nog verder naar beneden) dat over hetzelfde onderwerp gaat.
Beloofd is beloofd. In dit
Deel II geef ik antwoorden op vragen. Bijvoorbeeld op de vraag naar de belangrijkste
spelregels van het kroegspel. Hoe wordt het spel gespeeld en hoe bepaal je wie
winner en wie verliezer is? Vooraf een paar bijzonderheden.
(1) Het ronde gat in de
bovenkant moet precies in het midden
zitten. Hoe groot het gat is, hangt af van de omvang van het pingpongballetje:
dat moet er net doorheen kunnen.
(2) In de achterwand slaat u -
gecentreerd - tien rijen spijkers. Als volgt: de eerste rij met twee spijkers,
de tweede rij met drie, de derde rij met vier, de vierde rij met vijf, de vijfde
rij met zes, de zesde rij met zeven, de zevende rij met zes, de achtste rij met
zeven, de negende rij met zes en de tiende rij ook met zes spijkers in de rij.
De afstanden tussen de spijkers in de rij moeten gelijk zijn. De afstanden
tussen de rijen is ook steeds dezelfde. De spijkers moeten zo rechtop mogelijk
staan en precies onder elkaar. (Zie de foto.) Het gaat erom dat een
pingpongballetje soepel tussen de spijkers door naar beneden kan vallen.
(3) Als u een balletje boven
het gat in de bovenplank loslaat, valt het naar beneden op de middelste spijker
van de tweede rij. Dan gaat het rechts- of linksaf. En vervolgens naar beneden.
Beneden wordt het opgevangen in een bekertje. Er kunnen zeven bekertjes op de
benedenplank naast elkaar staan.
Nu kan bewezen worden dat de
kans dat het balletje ergens in het midden terecht komt groter is dan de kans
dat het helemaal aan een van de zijkanten terecht komt. (Voor de liefhebbers:
bij bijvoorbeeld 100 balletjes ontstaat een curve van Gauss.)
(4) Bij verreweg de meeste
variaties is en blijft het een geluksspelletje. Het is een zestiende-eeuwse
gokkast. Kracht, intelligentie, doorzettingsvermogen: het helpt niet bij winnen
of verliezen. Geluk, dát heb je nodig.
(5) De kast moet stabiel
staan of hangen. Schudden of anderszins bewegen is streng verboden!
Spelregels.
Gemakkelijk genoeg: er
bestaan geen vaste spelregels. De spelers in de kroeg bepalen - net voordat ze
gaan spelen -samen de regels. Er
bestaan wel tientallen variaties.
Variatie 1.
(Waarschijnlijk de oudste en meest originele.) Spel met één bal per ronde en met één blanco beker.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Inzet: bedrag per bal (in de
pot)
Iedere speler bepaalt vooraf
zelf waar zijn beker komt te staan. Hij dropt één balletje. Degene wiens
balletje in de beker terecht komt, wint de pot. Bij een gelijke stand volgt het
zogenaamde kampen (nogmaals spelen door gelijk geëindigden) totdat één enkele winnaar
overblijft. Bij het kampen hoeft niet extra te worden ingezet.
Variatie 2. Spel met een/meer ballen en alle zeven
bekers. Genummerde bekers in de
volgorde 1-2-5-10-5-2-1.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Aantal ballen per beurt:
volgens afspraak
Aantal beurten/rondes:
volgens afspraak
Inzet: geen
Score: totaal aantal beker
punten
Iedere speler dropt een of
meer ballen. De getallen op de bekers waarin de balletjes terecht komen, wordt
opgeteld en genoteerd. Diegene die na het aantal afgesproken beurten/rondes de hoogste score heeft wint.
Variatie 2a: Spelen om de laagste score.
Variatie 2b: Iedere speler
bepaalt zélf de volgorde van de bekers.
Variatie 2c: Spelen met de
gestippelde bal levert dubbele punten op.
Variatie 3. Negentienen.Spel met
een/meer ballen en alle zeven bekers. Genummerde bekers in de volgorde 1-2-5-10-5-2-1.
Aantal spelers: wisselend,
tussen twee en tien.
Aantal ballen: te bepalen
door de speler
Inzet: geen
Score: totaal aantal beker
punten
Iedere speler dropt een
aantal ballen. De bedoeling is om intotaal negentienbekerpunten te scoren of zo dicht mogelijk daarbij. Wie boven
de 19 komt, is af.
Voorbeeld met vier spelers:
A dropt met twee ballen 10 +
5 (en stopt) - Score 15 (voorzichtig)
B dropt met drie ballen 5 +
10 + 1 (en stopt) - Score 16 (minder
voorzichtig)
C dropt met drie ballen 5 + 2
+ 10 + 5 (is af) - geen score (overmoedig)
D dropt met vier ballen 2 +
10 + 2 + 5 (en stopt) - Score 19 (winnaar
van deze ronde)
Wie als eerste driemaal
verliest geeft een rondje.
Dus: maak het spel en speel het. Thuis of in de kroeg. Samen met vriendinnen/vrienden. Veel plezier!
Een aanwijzing vooraf: kijk tijdens het lezen af en
toe naar de verklarende foto's hierboven en hierbeneden.
Wie een beetje handig is,
maakt hem zelf. Je moet wél van te voren weten wát je maakt, waarván je iets
maakt, hoe je iets maakt, wat de bedoeling ervan is en waáróm je iets maakt.
Het 'wanneer' is heel gemakkelijk: zoiets maak je in je vrije tijd.
Wát? Ik maak
een spelletje, een oud kroegspel. Het idee is niet geheel origineel, het stamt
uit de zeventiende eeuw. Toen al werd het in een kroeg gespeeld. Er waren
destijds nog geen gokkasten, maar dit apparaat begint er op te lijken. Het is
een smalle kast (ongeveer 90cm hoog,60cm breed en 10 cm diep) met aan de voorkant plexiglas. Op de
achterwand zie je een aantal rijen spijkers. De bovenkant bevat een ronde
opening. Het plexiglas aan de voorkant is onderaan open. Bij het spel horen een
paar plastic bekertjes al of niet met cijfers erop, plus een drietal
tafeltennisballetjes.
Waarvan? Van
hout uit de bouwmarkt, Van ijzer (voor de spijkers) en van milieuvervuilend
plastic.
Hoe? Simpel,
je zaagt de wanden van het kastje op maat, tekent heel secuur aan waar de
spijkers komen, slaat de spijkers recht in de achterwand en lijmt het geheel
aan elkaar. Frees gleuven in de zijwanden en schuif het plexiglas (of gewoon
glas) in deze gleuven. Zet dan de kast op zijn smalle kant met het plexiglas
naar voren. De pingpongballetjes koop je bij een sportzaak en de plastic
bekertjes maak je van half afgezaagde koffiebekertjes.
Wat doe je nog meer? Zet een aantal stippen op een van de pingpongballetjes. Schrijf met
een viltstift de cijfers 1, 2, 5 en 10 op een aantal bekertjes.
Wat is de feitelijke gang van zaken? Je speelt dit spelletje met z'n tweeën of met meer.
Je zet een aantal de bekertjes onder in de kast in het open gedeelte. Laat een
balletje van boven door het gat naar beneden vallen en kijk in welk bekertje
het balletje tenslotte terecht komt. Noteer het getal dat op dát bekertje
staat. Dat is alles.
Waarom? In
mijn studententijd heb ik bij mijn studie psychologie onderzoek gedaan naar het
spelgedrag van kinderen. Mijn vraag was: spelen kinderen wel met dit soort
spelletjes? En: bij elk spel horen spelregels. Kunnen kinderen zelf spelregels
bij dit spel (dat ze nog nooit eerder hebben gezien) bedenken?
VRAAGJE:
Bij dit spel kun je winnen en
verliezen. Hoe weet je wie gewonnen heeft? Dat is voor u een vraag en voor mij
een weet. Denkt u er maar eens goed over na hoe het spelletje precies gespeeld
wordt en wie er uiteindelijk als winnaar uit de bus komt.
Bedenkt u zelf maar eens een
paar spelregels. Over een week kom ik met Deel II van dit verhaal. Met de
oplossing en antwoorden.
Wat een aneurysma is, weet u
waarschijnlijk wel. Het is, grofweg gezegd, een plotseling optredend scheurtje
in een (slag)ader waardoor het hart belemmerd wordt in zijn functioneren. Zo'n
scheurtje kan fatale gevolgen hebben, vertelt men. Dat mag dan wel waar zijn,
maar zolang men gezond is en zich gezond voelt, verwijst men (wijzelf bedoel ik
natuurlijk) deze belangrijke informatie naar de achtergrond. Totdat de
werkelijkheid je onverhoeds inhaalt.
Enkele weken geleden is mijn
jongere broer plotseling overleden. Tijdens het bezoekje van een vriendin werd
hij onwel, ging even op de bank liggen en verloor enkele minuten later het
bewustzijn. De kordate vriendin alarmeerde 112 en samen met de toegesnelde
buurvrouw begeleidden zij mijn broer naar het ziekenhuis. Daar overleed hij
enige uren later. De dokter zei tegen mij dat een aneurysma de vermoedelijke
doodsoorzaak was.
Mijn broer was een paar jaar
jonger dan ik. Hij was niet getrouwd, had geen partner en leefde alleen in een
van de Nederlandse provinciehoofdsteden. In zijn werkzame leven was hij
redacteur/boekverzorger bij enkele gerenommeerde Nederlandse
(wetenschappelijke) uitgeverijen.
"Je moet je dat zó
voorstellen", legde hij me uit. "Stel, jij hebt een belangwekkend
boek geschreven over een even belangwekkend medisch onderwerp. Bijvoorbeeld
over het ontstaan van een aneurysma. Je wilt dat deze kennis in boekvorm
beschikbaar komt voor een breed publiek. Dan ga je naar uitgeverij X te Y en je
vraagt daar naar mij. Samen met jou maak ik daar een prachtig boek van." Dat soort werk. Van een
stapel gedrukte of geschreven teksten een prachtig boek maken. Mooi werk dus.
Voor het overige was mijn
broer een dichter, een filosoof, een natuurmens, een poezenvriend, een
muziekminnaar met als bijzondere voorliefde de opera, een brievenschrijver, een
groot kenner en liefhebber van de schone kunsten - in het bijzonder de
schilderkunst - en daarnaast een aangename, aimabele en lieve tijdgenoot.
Hoewel hij alleen leefde - bij tijd en wijle was hij graag alleen - had hij
een grote schare van vrienden en kennissen met wie hij een uitgebreide
correspondentie voerde. Bovendien had hij een goed stel zorgzame buren met wie
hij 's avonds graag een goed glas wijn dronk.
Omdat wij tamelijk ver uit
elkaar woonden zagen mijn broer en ik elkaar weinig: hooguit enkele keren per jaar.
Maar wij legden bijna dagelijks e-mailcontacten. Ik mocht mijn broer en hij
mij. Dat is in alle verleden jaren hetzelfde gebleven. Ook uiterlijk gingen wij
op elkaar lijken. Men zei: hoe ouder je wordt, hoe meer je op je broer gaat
lijken. Dat zei men zowel tegen mijn broer als tegen mij. Dat de gelijkenis
groot was blijkt uit het volgende waar gebeurde verhaal.
Enige dagen na het overlijden
van mijn broer waren mijn vrouw en ik opnieuw naar zijn woonplaats gereden om
daar enkele dringende zaken te regelen. U weet hoe dat gaat. Bij het weggaan
staat mijn vrouw bij de buurman op de stoep om afscheid te nemen. Ikzelf sta op
het trottoir naast het geopende autoportier. Plotseling komt een (andere)
overbuurman achter mij langs naar zijn huis lopen en zegt in het voorbijgaan
tegen mij: "Dag buurman! Bent u weer een beetje hersteld? We zagen woensdag
de ambulance voor uw huis staan en vroegen ons af hoe het met u zou gaan."
Waarop ik zei: "Sorry buurman. Ik was het niet. Ik ben zijn broer. Uw
buurman is vorige week gestorven." De buurman schrok zeer, condoleerde mij
en haastte zich met duizend verontschuldigingen.
Hieronder ziet u mijn broer
die aan mijn vrouw de geheimen van zijn nieuwe digitale camera uitlegt. Men
zegt: hij lijkt erg op jou.
Dus zo zie ik er uit. Zo
ongeveer. Maar alleen uiterlijk natuurlijk.
Veel woorden schrijf je met
één medeklinker aan het eind. Een paar hebben er twee en er zijn erbij die je met
niet minder dan drie medeklinkers aan het eind schrijft. Zoals de woorden: markt
en barst.
Als u een eindje naar beneden
'scrollt' ziet u in voorbeeld 1 hoe jonge Nederlandse basisschoolleerlingen
deze bijzondere woorden leren kennen en leren lezen. De juf helpt hen daarbij
met behulp van een bladzijde uit een leesmethode. De kinderen leren enkele
k/m/k/k/k/-woorden (k = klinker en m = medeklinker). De kinderen leren die
woorden in een kort verhaaltje met tekeningetjes. Het is de bedoeling dat de
kinderen straks - kijkend naar de plaatjes - vragen kunnen lezen en
beantwoorden als: Wie klimt het hoogst?
Vaak, niet altijd, is het
leren lezen op school moeilijk. Maar soms wordt het erg leuk. Bijvoorbeeld
wanneer je met woorden spelletjes kunt doen. In voorbeeld 2 heeft een wel heel
dom iemand de cijfers en letters verwisseld. Hij schrijft: ik d8 dat het half zeven was, maar het was
pas half 6! Je kunt ook zinnetjes bedenken die onzin zijn en helemaal niet
kunnen, zoals: de zwaan leest de krant en de kraai zwemt in de vijver. Want
zulke dieren bestaan helemaal niet. Maar je kunt er wel om lachen natuurlijk.
Bij het leren lezen op school
hoort ook het voorlezen, het luisteren naar verhalen, het zelf schrijven van
woorden en zinnen, maar ook het toneelspelen en het zingen. In voorbeeld 3 ziet
u een bladzijde uit een prentenboek dat ook bij de leesmethode hoort. We zien
hoe Lotte samen met haar grootvader een appeltaart gaat bakken. (Het recept is
van grootmoeder.) De juffrouw leest de tekst (links beneden) en legt de
moeilijke woorden op de verpakking uit. Wat is "zelfrijzend bakmeel"?
Wat betekent: "1 liter"? Het mooiste komt nog. Straks komen er een
paar vaders en moeders op school om samen met de klas een echte appeltaart te
gaan bakken!
Tot de mooiste herinneringen
uit mijn beroepsleven horen de momenten waarop het ons lukte theorie en
praktijk met elkaar te verbinden. Zodanig dat grote mensen (de juf op school)
en kleine mensen (de kinderen op school) ervan profiteren. Zo heb ik
(theoreticus die iets van het leren lezen afweet) jarenlang samengewerkt met
een team van leerkrachten en schrijvers (lieden die de praktijk van het
leesonderwijs van haver tot gort kenden) bij het ontwikkelen van een goede leesmethode
waarmee de juf de kinderen kon leren lezen. En hoe groot was de voldoening
wanneer de juffen tegen mij zeiden: "Heus, meneer Terra, als u eens wist
hoe zeer wij genieten van deze manieren van lezen leren!" Dan kon ik, een
van de auteurs en bedenkers van deze leesmethode, niets beters doen dan
bevestigend te knikken en mij terug te trekken in een hoekje om vol trots en
verlegenheid te genieten van het succes.
Een goede theorie alleen is
niet voldoende. Het is de kunst van het vak een goede theorie uit te werken in
een goedwerkende praktijk. En aan de andere kant is er niets zo praktisch als
een goede theorie.
Naschrift: De leesmethode waarover het hier gaat heet
"De Leessleutel". Niet de enige in het Nederlands/Vlaamse taalgebied,
maar zonder twijfel een van de beste.