De dag waarop ik dit epistel
schrijf staat op de kalender genoteerd als maandag de zestiende juli van het
jaar tweeduizend achttien, een dag van verveling. Anders dan vrijdag de
dertiende (de dag van het vermaledijde pech) en zaterdag de veertiende
(Quatorze Juillet, de dag waarop de Franzosen (m/v) zich met de Franse slag op
het nationale hart kloppen) is deze dag van verveling niet een jaarlijks of
herhaaldelijk event (nieuw-Nederlands
voor gebeurtenis), maar een eenmalig gebeuren. Dat wil zeggen: er zijn wel
vaker dagen van verveling, maar ze zijn niet in een kalender vast te leggen en
niet te voorspellen. Dat maakt ze ook zo verraderlijk; we zijn er slecht op
voorbereid.
Deze dag, zestien juli tweeduizend
achttien, is typisch zon dag van verveling. Wat wil je ook: Wimbledon is ten
einde, het WK in Rusland voetbal is geëindigd met een overwinning van een niet
bijster bevlogen (zeg maar vervelend spelen) Frans elftal. (Dit in schrijnende
tegenstelling met de famoos opspelende Belgen die wij nu even rode duivels
moeten noemen.) En bovendien, als kers op de taart-der-verveling, houdt de Tour
de France vandaag een rustdag. Redenen genoeg om deze dag terecht tot dag der
verveling te proclameren.
Wat ook niet bijdraagt aan
het oplossen van de verveling is de aanhoudende warmte c.q. droogte. Goed voor
de vakantiegangers en geen kwaad woord over hen, maar voor ons thuisblijvers en
lijders aan de kwaal der verveling een kwelling. Wij kunnen natuurlijk de koelte
verschaffende nabijgelegen loofbossen opzoeken en daar de bloemetjes buiten
zetten. Wij kunnen ook, en dat zou mijn advies zijn, ons nederzetten en over de
verveling een verkoelend verhaaltje schrijven. Waaraan toegevoegd een afkoelend
buitje.

|